Verzamelde gedichten (1922-1943)(1947)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] Haven I Schepen, die al de rustloosheid van Uwe lijven bergt binnen de veiligheid van stormenlooze steê, hoort nu den lokkend-luiden roep der verre zee en voelt de morgen-wind Uw blanke zeilen stijven. Hoe is de zon-doorzongen dag aan volle ree van schoon rumoer een blinkend-blij bedrijf en over alles zomer-lichte wolken droomend drijven naar wijder einders, met alle winden mee. - Schepen in haven: en de franke vlaggen beven, een feest van kleur, de strakke heem'len tegen. - zie, met den vloed wendt vlotte vloot den steven en keert met last en schat naar 't wachtend land. - gunstig de wind, die met den zomer-brand het leven maakt tot lied, en zonne-zegen. [pagina 9] [p. 9] II Als deze dag achter Uw einders is vergleden en met de zon 't rumoer der haven staakt, is d'een'ge nog, die roerloos staat en waakt, de hooge toren, licht- en nachtomstreden. - En keerend staag, met vasten regelmaat aanraakt zijn macht'gen zwaai nog even der duinen breede en wijde lijnen... en verder weg de schim der steden, die in den nacht zijn rosse vuren braakt. Daar, waar bij dag de luide roepen stegen en heel de lucht vol werd van hunne kracht, is aan den avond 't bandloos werk gezwegen om al der sterren droom, die stil gelegen, een eindelooze rust en klaarheid heeft gebracht. - daar is geen liefde, in vergetelheid gezegen, die schooner scheen dan deze naakte nacht. Vorige Volgende