Sonnetten voor Cynara(1942)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] XVI Als in het doodenuur ik naast haar ben ontwaakt en speur het hemelsch gras en sluimerend gelegen daartusschen d'eene, die mijn aardsche lot moest wegen, om welk bestel ik haar lafhartig heb verzaakt, die met geen daden noch met woorden heeft gewraakt van mijn voortvluchtig hart de al te zwerfsche wegen, zal dan dàt oogenblik de onverhoeds verkregen vervulling zijn, waar 'k levenslang naar heb gehaakt? En als de sluimerzware oogleden gaan beven en over hagewinde, marjolein en thijm de duif wiekt en het water harer oogen even kristalklaar zichtbaar is, ontdaan van elk geheim, begint dan eindelijk de koninklijke tocht van 't eene lied dat ik te zingen nooit vermocht? Vorige Volgende