Sonnetten voor Cynara(1942)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] XVII Nu mij weer heugt - o heugnis die ik vloek - het lichte land, de onbezwaarde jaren en van haar hand de streelende gebaren bid ik, gedreven in den versten hoek, om het verlossend woord, dat 'k vruchtloos zoek opdat Herinn'rings tergen thans bedare en 't hart zijn nederlaag voorgoed beware in het met zegelen gesloten boek. Zoo is het thans waar zij mijn hand ontgaat. Terwijl mijn nijdig oog haar gadeslaat weerspieglen and're beelden in haar oogen. Vanwaar komt het voorspellend woord gevlogen, verteerd van wraak, gespeend van mededoogen: 't zal haar vergaan gelijk het u vergaat. Vorige Volgende