Sonnetten voor Cynara(1942)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 18] [p. 18] XII Die hier hun korten tijd verdroomen en verdrinken, alleen zijn en - zoo 't lot het anders heeft besteld - een nieuwe eenzaamheid gelijk een ster zien blinken, die brandt als vuur en ijs in 't wolkloos hemelveld, en die aldoor daarnaast doordringend hoor en klinken een stem die van een aardsch, nabij geluk vertelt - wat rest hen anders dan in droomen te verzinken, gejaagden dag en nacht, tot op het been gekweld. Totdat die rust belooft hen listig met zich voert en zij, ontgoochelden om Dood's geslepen daden, bemerken dat hun stof prooi is van worm en maden, zelfs van het leven dat in deze schacht nog loert: de wortels voedt, de grassen jaagt naar licht en wind tot ook de herfst hen velt en 't al opnieuw begint. Vorige Volgende