Sonnetten voor Cynara(1942)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] VII Zoo straks de dood door deze deur mocht treden, neerdalen langs de trap of kloppen aan het raam, mij wenken zou en daarna noemen zou mijn naam en zei: Volg mij, uw leven is verleden - hij zou geen lang en moeizaam overreden van noode hebben voordat ik het drukkend haam van een vrijwel mislukt bestaan, besmeurd met blaam, afleggen wou en heen zou gaan in vrede. Maar op den drempel van de deur gekomen, terwijl de kille wind een slip van zijn gewaad opwaaien doet en strijkt langs mijn gelaat zou nog een laatste aarz'len mij doorstroomen, niet om 't verlies van veel vergeefsche droomen, maar om het lachen van een kind op straat. Vorige Volgende