Sonnetten voor Cynara(1942)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] II Gekomen en gegaan en als de liefste keeren, wie haar ontloopen wil doet zulks tot eigen schâ en jaar en dag ontliep ik haar uit en ter na; God weet waarom ik haar en mij zoo moest bezeeren. Geen ander zou zijn hart zoo roekeloos beheeren als ik het deed. 't Was al vergeefs, zij bleef mij na; ik kom niet van haar los waar ik ook ga of sta - zoo heb ik voor het eerst harts diepgang mogen leeren. Zie, over waait de vale wolk van het verdriet en krimpen gaat de breede schaûw der eenzaamheid. Het morgenlicht breekt door, de dag staat ons bereid; over het neev'lig vroon stijgt 't eerste leeuwrikslied. Ik neem haar kleine hand en heb haar weggeleid. Waarom ik haar eenmaal verried, ik weet het niet. Vorige Volgende