Sonnetten voor Cynara(1942)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 5] [p. 5] Non sum qualis eram bonae sub regno Cynarae Horatius [pagina 7] [p. 7] I Dat ik van binnen brand, ik ben de eerste niet; dat mij dit vuur verslindt, de laatste zal 'k niet zijn; dat mij de slaap niet vindt voordat door het gordijn de grauwe ochtend sluipt - 't is duizendmaal geschied. Dat ik tot andren ga, dat alles is om niet; dat ik vergeten zoek bij dans en lach en wijn, het stilt mijn onrust niet zoo foltrend is de pijn, die haar afwezigheid eens in mij achterliet. Nu zij mij dagelijks en nachtlang vergezelt, de schelp van hare hand mijn kloppend voorhoofd koelt, heb ik eensklaps en onverbiddelijk gevoeld, dat zij mij nimmer, nimmer nader werd gesteld als in de uren, die 'k hardnekkig heb geteld, als met den martelgang, waarvan dit vers vertelt. Vorige Volgende