Waarover? Over een goedgezind meisje, dat met een kater als een koningstijger wakker wordt. Vooruit maar jongens! En de Muze sta ons bij...
Een vervelend vers zonder een grein inspiratie. Zoo kan men er dagelijks een dozijn wrochten als het moet. Zinloos, zinloos...
Wat moet mij in die jaren hebben bezield dat ik voor dergelijke spelen aandacht en tijd over had? Dat ik aan mijn schrijftafel ging zitten om een bedacht gegeven in het strenge kader van dezen vorm te ordenen?
Ik geloof niet dat ik nu nog daartoe in staat zou zijn. Er zijn er die het kunnen - die zich in dezen tijd veilig vermogen terug te trekken binnen het domein der poëzie. Onaanrandbaar voor wat er om heen geschiedt. Ik kàn dat niet. Niet meer. Een benijdenswaardige eigenschap overigens. Ik wou dat ik tot zulk een vlucht in staat was. Dat ik tusschen mij en de wereld van vandaag deze barricade kon oprichten. Maar dag in, dag uit word ik met deze wereld geconfronteerd. Men zou handelend willen optreden. Aber - woorden uit een dwaze operette - da steht man machtlos vis-à-vis.
Wat geeft het of ik mij heb verschanst in dit dorp. Aanvankelijk verkeerde ik in de meening dat het hel-