geven voor de Burgerwacht. Er staat een lange file. Oud en jong. Ik sluit mij aan. Men wil iets doen. Voor den militairen dienst ben ik afgekeurd - oogen. Hier kijkt men misschien niet zoo nauw. Er wordt niet veel gesproken. Flarden van gesprekken. Ze hebben Arnhem... Ze zijn den IJssel gepasseerd... Ze... ze... ze...
Na twee uur wachten gaan de deuren dicht. Morgen mogen we terugkomen. De stad ligt in een prachtig voorjaarslicht.
- And such a splendid morning, zei 's morgens Mrs. A., de vrouw van een Amerikaanschen collega.
Doelloos loop ik door de straten, langs de grachten waar de boomen al groen zijn.
Ik ga naar mijn stamkroeg, probeer Helen te bereiken. Onmogelijk. Geen verbinding meer...
Er heerscht een bijna opgewekt nationaal optimisme. Ze hebben ons nog niet. De radio zegt... Men zal ons te hulp komen... En de zaak gaat goed. Ab heeft het druk, heeft geen tijd om aan welken oorlog ook te denken. Als er iemand van de Burgerwacht binnenkomt gaat er een hoeratje op. Wat de bittertafels betreft hebben wij dezen oorlog al bijna gewonnen.