Die in het donker...
(1934)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend
[pagina 242]
| |
XVDE zomer is voorbij gegaan. De herfst heerscht al over stad en land met vochtige, dikke nevels, met korter wordende dagen, met winden en regens, die rukken aan de blaren... De Stille keerde niet meer terug naar de woning aan de Heerengracht. Niet omdat hij de sfeer van het huis, nu Zwarte Lizzy gestorven was, niet meer kon verdragen, maar eenvoudig omdat de huur hem te hoog was. Al die ruimte voor een man alleen had geen zin. Cisca woont er weer met Friedel. De Stille ziet Cisca zelden. Ze zijn samen terug gereisd naar Amsterdam. Ze hebben enkele zaken besproken, die geregeld moesten worden, maar daarna heeft hij haar niet meer ontmoet. Ze zit nog elken dag in De Kakatoe, maar ook in De Kakatoe komt De Stille niet meer. Ook dàt is te duur... Toen hij den dag na Zwarte Lizzy's begrafenis | |
[pagina 243]
| |
bij Moeder Sjaan kwam, bleek men er op de hoogte met het ongeluk, dat gebeurd was. - Nou ga je zeker verkasse'? vroeg Moeder Sjaan. - D'r zal wel niks anders op zitte', zei De Stille. De Koorddanser was naar hem toegekomen. Die woonde nu in het huis van Oome Daan in de Bloedsteeg. En met de woning had hij ook Christien en Annie overgenomen. - As je niks op het oog hebt, stelde De Koorddanser voor, ken je bij mijn komme'. Plaats zat. De Stille nam het aanbod aan. Waar moest hij anders naar toe? Geld was er niet meer... Toontje Müller hokte nog steeds met zijn kinderlooze weduwe en op het medelijden van Geert Rijkens had hij het niet begrepen... De Stille heeft in de Bloedsteeg een kleine kamer aan de achterzijde. Voor ligt de kamer van Christien. Daar gaat het wel 'es rumoerig toe als er klanten zijn, maar na een paar dagen hoor je ook dat niet meer. De Koorddanser is een goeie kameraad. Om geld heeft hij al dien tijd nog nooit gevraagd. Hij weet dat De Stille het niet heeft. Die begon er wel 'es over, maar dan zei De Koorddanser altijd met een breed en joviaal gebaar: - Dat komt in orde... De Koorddanser kan dat gemakkelijk zeggen. Die heeft altijd zijn inkomsten. En al gaat het dan in het leven beroerd, honger lijden hoeft hij | |
[pagina 244]
| |
niet. Daar zorgen Christien en Annie wel voor. Overdag zitten De Koorddanser en De Stille bij Moeder Sjaan. Ze geeft crediet zooveel als de jongens willen. Ze weet toch dat op den een of anderen weg de rekening wel weer vereffend zal worden. En dan zal zij er niet slecht bij varen... Een middag dat De Stille de eenige klant bij Moeder Sjaan is, zegt zij tegen hem: - De Koorddanser heb het niet slecht... Van jou krijg ik geen hoogte... D'r benne toch niessies zat... Precies hetzelfde had De Koorddanser ook al eens tegen hem gezegd. Die wist er zelfs eentje, dat er wel voor voelde om De Stille mee te laten bikken. Greet, die groote, blonde... Maar De Stille had het afgeslagen. - Niks voor mijn, zei hij ook tegen Moeder Sjaan. - Een ander, antwoordde deze filosofisch, zou in z'n hande' wrijve' en zoo'n meid is t'r mee geholpe'. Die kenne nou eenmaal niet op d'r eige poote staan. En nou bik je d'r toch eigelijk ook van mee, waar of niet? Daar kon De Stille weinig op zeggen. Christien en Annie brachten de centen binnen, waar De Koorddanser en hij van leefden. - Later misschien, antwoordde hij vaag. - 't Is zonde voor God, zei Moeder Sjaan dien avond tegen De Koorddanser, maar wil je wel | |
[pagina 245]
| |
geloove' dat die bink nou nog hartzeer heb om die naftkoone!... - Met de liefde, verzekerde Lange Willem plechtig, mot je niet spotte' en De Stille heb altijd zooies over zich gehad.
Een avond is het er dan toch van gekomen. Greet hield hem aan bij de St. Janssteeg. - Ga effe' mee... - 't Is goeie. Het regende. De straten waren modderig. De Stille had geen zin om naar huis te gaan. Bij Moeder Sjaan zaten De Koorddanser en de andere jongens nog te klaverjassen. Maar hij was er uitgeloopen en nat geworden tot op zijn huid. Bij Greet is het tenminste warm en behagelijk. Ze hangt zijn kleeren op een stoel voor de kachel en ze heeft nog warme thee staan. De Stille kijkt naar haar, terwijl ze thee schenkt. Ze is misschien niet mooi, deze Greet, maar ze heeft toch iets aantrekkelijks. Ze is groot en blond en gaat precies haar eigen gang. Ze doet niet bijzonder lief of bijzonder aanhalig. Ze is rustig in haar bewegingen, kalm en gelaten; ze heeft iets moederlijks bijna. Greet is niet van deze stad. Dat hoor je als ze spreekt. Ze komt ergens uit het Noorden vandaan en heeft het accent van de menschen uit haar streek behouden. | |
[pagina 246]
| |
- Ik doen de deur op slot, zegt ze terwijl ze De Stille een kop thee geeft. - 't Is anders nog vroeg, antwoordt De Stille. Maar de vrouw doet alsof zij het niet hoort en gaat de kamer uit. Hij hoort haar in de gang de deur sluiten, een grendel verschuiven... Als ze weer terugkomt, zegt ze rustig: - Ik heb 'n goeie avond gemaakt. Dan kleedt ook zij zich uit...
Als De Stille den volgenden morgen wakker wordt ziet hij in den hoek van de kamer een mand met jonge katten, die spelen en miauwen. De vrouw naast hem slaapt nog. Hij kijkt op de wekker, het is negen uur. De Stille staat op en gaat naar de keuken om zich te wasschen. Hij zet water op voor thee en kleedt zich. In de voorkamer zijn sigaretten. Dat had hij gisteravond al gezien. Hij gaat zijn gang, De Stille, alsof hij er al jaren woont. Als hij tenslotte rustig zit in de voorkamer denkt hij aan den voorbijen nacht. Hij zal hier voortaan blijven, hebben Greet en hij afgesproken. 'n Vrouw alleen is niks gedaan, heeft Greet gezegd. En zoo is het gebeurd zooals de dingen nu eenmaal gebeuren. Onontkoombaar en bijna vanzelf. - Je zal dat ponem van Nap zien, lachte de | |
[pagina 247]
| |
vrouw in zijn armen, als hij morge 'n kop koffie komt hale' en jou ziet... De Stille weet dat Nap de Zwaan op deze vrouw loopt. Hij komt er elken dag. Sinds Marie gestorven is heeft hij nog geen andere kunnen krijgen. Niet voor vast tenminste. - In dat doosje op de schoorsteenmantel ligt poen, heeft de vrouw De Stille ingelicht. De Stille staat op, neemt het doosje in zijn handen, opent het. Er zitten een paar bankbiljetten en wat zilver in. Hij neemt er een briefje van vijf-en-twintig en een paar guldens uit, zet de doos dan weer op haar plaats. De Stille kijkt in den spiegel. - Ik mag me wel 'es scheren, denkt hij. Maar al zijn boel staat nog bij De Koorddanser. Die zal hij vanmiddag wel overbrengen. Intusschen is ook Greet opgestaan. Ze ruimt de kamer wat op en zet koffie. Ze gaat haar gang alsof er niets in haar leven is veranderd. Om half twaalf wordt er gebeld. - Daar zal je Nap hebbe', lacht de vrouw. - Ik zal wel effe' open make', zegt De Stille en gaat de kamer uit. Nap de Zwaan kijkt hem verbluft aan. - De goeie, brengt hij er tenslotte uit. - De goeie. - Is de koffie al bruin? - De koffie is bruin. Kom d'r in... | |
[pagina 248]
| |
- Nap de Zwaan volgt De Stille een beetje aarzelend. Hierop was hij niet verdacht en bij alle dingen waarop je niet verdacht bent moet je oppassen. - Ha, die Nap, zegt de vrouw vriendelijk. - Ha, die Greet! - 'n Saffiaantje, biedt De Stille hem aan. - Merci... - en dan tegen de vrouw met iets van beleedigd-zijn in zijn stem - dat had je me wel 'es kenne' late' wete'! - Watte? vraagt Greet onnoozel. - Nou... dit... Nap de Zwaan wijst op De Stille en haar. - Kon niet, zegt de vrouw liefjes, da's zoo ineène gekomme'... Hoe gaat dat, hè? Nap de Zwaan haalt zijn schouders op, slurpt van zijn koffie. - Zeker liefde op het eerste gezich', hoont hij. - Zooiets, zegt De Stille vriendelijk, hoe raai je het zoo! - Verrèk jij, antwoordt de man. - Sta je d'r zoo van te kijke', Nap? vraagt Greet. -Ikke?... Niks hoor... allang zien ankomme'! - Nou dan, besluit de vrouw. Maar hij is zichtbaar in zijn wiek geschoten en teleurgesteld, deze Nap de Zwaan. Hij heeft Greet altijd een lekker wijf gevonden en | |
[pagina 249]
| |
afgezien daarvan is ze goed van verdienste. Dat was trouwens algemeen bekend. En daar pikt zoo'n sloome haar voor zijn neus weg. Nap de Zwaan is werkelijk boos. - 'n Ròt-streek, stelt hij verontwaardigd vast. - Wat bedoel je, vader? zegt De Stille. - Je wist donders goed dat ik op d'r liep! - Jij ken loope' op wie je wil, onderbreekt hem De Stille, as je maar weet dat je mijn niet in m'n vaarwater heb te komme'! Nap de Zwaan staat op. Hij steekt de handen in de zakken, balt ze tot vuisten. - Zooies, zegt hij dan langzaam, ken je alleenig verwachte' van zoo'n vuile sodemieter! Dan staat ook De Stille op. Hij gaat naar den ander toe, duwt Greet op zij, die hem tegen wil houden, kijkt Nap de Zwaan in zijn oogen en zegt: - As je niet op slag oplazert slàan ik je d'ruit! Maar Nap de Zwaan gaat niet weg. - As je je poote' uitsteekt, dan... dreigt hij. De Stille laat hem niet uitspreken. Hij geeft den ander een harden vluggen stomp tegen den kin, daarna een op den slaap. Nap de Zwaan wankelt op zijn korte beenen; het duizelt hem voor de oogen. Vaag voelt hij hoe De Stille hem beetpakt en... Als hij weer bijkomt ligt hij in de gang. Greet staat over hem gebogen. | |
[pagina 250]
| |
- Waar bemoei je je ook mee, zegt ze. Nap de Zwaan staat moeizaam op. - Waar is godverdomme... begint hij. De vrouw legt een hand op zijn arm. - As je herses heb, raadt ze hem aan, dan ga je 'n blokkie om as je De Stille ziet ankomme. Hij heb nog wat te goed voor je, weet je! En zijn arm ken nog wel 'es uitschiete'!... Daarna duwt ze hem zachtjes de stoep op.
Ze hokken nu al een week of drie samen, De Stille en Greet. 's Morgens na de koffie gaat hij de deur uit en eerst tegen het middageten komt hij terug. Als de gordijnen dicht zijn loopt hij nog een gracht om en als het lang duurt twee grachten. Maar het duurt zelden lang. Greet heeft zoo haar eigen zakelijke methodes. Na het eten gaat hij weer uit. Meestal zit hij met de andere jongens bij Moeder Sjaan, een enkelen keer gaat hij eens naar een bioscoop of een revue. Om half twee, twee uur soms, gooit Greet den boel dicht. De andere vrouwen op de gracht werken meestal langer, maar zij vindt het dan welletjes. - 't Is toch al vèr over de acht uur, verklaart ze. Greet kan dat doen. Greet verkeert in een uitzonderingspositie. Ze heeft geluk en een avond | |
[pagina 251]
| |
zonder verdienste komt bij haar niet voor. Een enkelen keer scheidt ze er met het eten al mee uit. Dan kleedt ze zich fijn aan, dan laat ze De Stille z'n nieuwe overhemd aantrekken, z'n nieuwen Stetson opzetten en gaan ze samen de stad in. Eerst naar een film en dan nog ergens een biertje halen. - 'n Mensch leeft tenslotte maar eens, luidt bij dergelijke feestelijke gelegenheden haar onveranderlijk commentaar. Ze heeft het niet rijk, Greet, maar ze kan wat ze heeft waardeeren en is er tevreden mee. Er zijn er die het beroerder hebben. Dat weet ze. Het gebeurt meer dan eens, dat een van de anderen, Truus of Corrie of Leentje, door de week bij haar komen om wat te leenen. En met dien bink van haar heeft ze het getroffen. Die gaat kalm z'n eigen weg, die heb geen praatjes en geen kouwe drukte, die is als hij 'n paar centen op zak heeft voor 'n borrel en 'n saffiaantje al lang tevreden. Nou ja, de lolligste thuis is hij ook niet, maar last heb je niet van 'm en je bent tenminste van dat gesodemieter van de anderen af, die leggen nou niet meer om d'r kop te zaniken. Alleen Nap de Zwaan heb nog altijd iets vuils in z'n oogen als hij d'r tegen komt, maar van die eene keer heeft hij dan toch z'n bekomst gehad. Ze vraagt wel eens aan De Stille: - Nap nog gezien? | |
[pagina 252]
| |
- Die, zegt De Stille dan onverschillig, die zal wel wijzer weze'. Veel aanspraak heb je niet aan De Stille. Hij zegt nooit veel. Hij gaat om een uur of twaalf de deur uit. Dan maakt Greet den boel aan kant en voor de rest van den middag ziet ze hem niet meer. Alleen soms, als ze al voor het raam zit, kan ze hem aan den overkant op den hoek van de Bloedsteeg zien staan met De Koorddanser en de andere jongens. Als ze hem noodig heeft kan ze hem altijd bij Moeder Sjaan vinden. Als hij er niet zit komt hij er... Moeder Sjaan heeft den loop der dingen goedkeurend gevolgd. Niet alleen dat ze, nou De Stille met Greet is, d'r centen heeft binnengekregen, maar ze mag De Stille wel al is hij 'n rare. En omdat ze hem mag, gunt ze hem Greet van harte. - Beter as Nap, heeft ze een avond tegen De Koorddanser gezegd, da's 'n lamstraal. En ook De Koorddanser is tevreden. Een jongen als De Stille en dan zonder meid, dat is niks gedaan. - Hij wier, legde De Koorddanser Moeder Sjaan uit, hoe langer hoe sjagrijniger. - Allicht as je geen poozer op zak heb... De Stille zelf heeft zich oogenblikkelijk bij den nieuwen stand van zaken aangepast. Niet dat hij van Greet houdt zooals hij van Zwarte Lizzy hield. Maar Zwarte Lizzy is dood en je kan niet | |
[pagina 253]
| |
alleen blijven. Bij De Koorddanser had hij al lang genoeg rond gehangen. Hij aarzelde even toen Greet hem voorstelde bij haar in te trekken. Als Sjanètje d'r nou nog was en ze zaken konden doen als vanouds, dan... dan zou hij het wellicht afgeketst hebben. Maar nu... er bleef weinig anders over. En dan was Greet de beroerdste nog niet. Hij zat nou eenmaal in dat schuitje en hij moest mee-varen. Een nieuw leven beginnen, zooals dat heet, dat kon De Stille toch niet. Hij had geen moed meer, al làng niet meer. - Dien middag in De Roemer, zei hij tot zichzelf, heb ik gekozen en dit... dit zijn de consequenties. Ik ben nou een pooier... Soms dacht hij terug aan den tijd met Zwarte Lizzy, aan de dagen op Walcheren. Ze leken zoo ver af te liggen dat het was alsof een ander ze had doorleefd. Hij dacht er aan met een rustige, groote onverschilligheid of hij dat alles las ergens in een boek, had gezien op de film. Ze waren nog maar vaag in zijn denken aanwezig zooals alles van vroeger. De Stille kon af en toe als hij rustig bij Moeder Sjaan zat in de kalme uren, min of meer verbaasd bij zichzelf constateeren, dat hij niet De Stille heette maar Joost Verheijde, dat hij eens eindexamen had gedaan en op een bank had gewerkt, dat het toch eigenlijk zonde was dat er geen bliksem van hem terecht was gekomen. | |
[pagina 254]
| |
Daar moest hij dan zelf om lachen... - Wat heb jij 'n lol! zei Moeder Sjaan. - Ik dach' aan iets, antwoordde De Stille en het zich nog eens inschenken. Zoo ook had hij gedacht toen hij een week terug in een van de loges van Tuschinsky Geert Rijkens had zien zitten. Hij herkende hem eerst niet eens, alleen schoot het even door zijn gedachten: Dat smoel heb ik meer gezien... Eerst later, toen de hoofdfilm al lang draaide wist hij dat het zijn vroegere vriend was geweest. Na afloop had hij bij den uitgang staan wachten. Er was in hem een zekere nieuwsgierigheid, hij wou wel 'es weten wat Mr. Geert Rijkens zou doen, als hij Joost Verheijde herkende. Maar hij was te laat... Het loge-publiek kon sneller den uitgang bereiken ... Dien avond vertelde hij Greet van een baantje dat hij kon krijgen. Ze had d'r schouders opgehaald. - Wat geeft het? vroeg ze zakelijk. - Tachtig in de maand... Daarop barstte Greet in lachen uit. - 'n Pracht-pesiesje! En daarvoor mot je je den godganschelijken dag te sabbel make'? Je lijkent wel belazerd! - Nou ja, ik heb het ook niet gedaan... - Val me nòg mee, spotte de vrouw, je ben zoo'n rare! | |
[pagina 255]
| |
Maar heelemaal gerust was ze er toch niet op, Greet, want 's nachts kroop ze dichter tegen hem aan en begon er weer over. Er was een vage ongerustheid in haar ontwaakt. Van De Koorddanser had ze gehoord dat De Stille van goeie kom-af was en als hij dat baantje aannam raakte zij hem kwijt. Dat wist ze zoo vast als 'n huis. En Greet was aan dien kerel van haar gehecht geraakt in die paar weken. Zonder hem zou ze weer alleen zijn. 's Avonds het werk, 's nachts de eenzaamheid. Nou had ze tenminste een doel. Nou stond ze 's morgens op en wist wat ze doen moest. Vroeger... vroeger bleef ze ochtenden lang liggen uit sjagrijnigheid... Maar De Stille bleef en sprak er niet meer over. Twee dagen later kocht ze op den Nieuwen Dijk een mooi overhemd voor hem. Dat had ze toch niet kunnen laten... |
|