Die in het donker...
(1934)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend
[pagina 192]
| |
XIIHET is De Koorddanser van wien het plan komt. Hij heeft er op een middag bij Moeder Sjaan Toontje Müller bijgehaald. En toen hebben ze besloten het met z'n vieren te volbrengen. De Koorddanser heeft voor Lange Willem gezorgd; Toontje waarschuwde De Stille. Nu zitten ze met z'n allen bij Moeder Sjaan in de achterkamer. Een dof gemurmel van stemmen dringt door van uit het café. In de achterkamer drinken ze hun pils, die af en toe door Moeder Sjaan persoonlijk wordt vernieuwd. Ze zijn nog niet aan de zaak toe. - Had Sjanètje nog gelijk, verbreekt Toontje de stilte. De Stille knikt zwijgend. Het is alles zoo gegaan als Eddy het hem voorspeld heeft, dien middag in De Vergulde Leeuw. - Hoezoo gelijk? vraagt De Koorddanser. - Een van die flikkers kotste door. 't Heele | |
[pagina 193]
| |
zwikkie naar de gandere kit. D'r moet ook 'n bankdirecteur bij weze'. - Lekkere jonges, grinnikt Lange Willem. Het bericht is niet algemeen bekend geworden. De politie heeft het zooveel mogelijk geheim gehouden. Alleen in een der volksbladen stond een kort en sober communiqué. De andere bladen hebben het verzwegen of waren niet op de hoogte. Men zet nu eenmaal zijn lezers niet bij voorkeur dergelijke lectuur voor. Maar hier bij Moeder Sjaan en in De Kakatoe weet men het. Niemand heeft het het eerste verteld, maar plotseling gaat het bericht van mond tot mond en zijn allen op de hoogte. - Ik mot het niet, zegt De Koorddanser. - Alle menschen zijn niet eender, merkt Toontje Müller wijsgeerig op. - 't Is en blijft verrottigheid, vindt Lange Willem kort en krachtig. - Jouw plaassie daarbove' is safe, is 't nou goed! voegt Toontje Müller hem toe, vanwege je edele inborst en je zuivere levenswandel! De Koorddanser grinnikt. - Geen bonje, beveelt hij dan, de zaak is... Dan komt De Koorddanser met zijn plan. Hij heeft niet veel woorden noodig. Hij houdt geen voorafgaande beschouwingen over den economischen nood dezer tijden. En de oplossing die hij zich van de crisis heeft gedacht. | |
[pagina 194]
| |
Hij zegt alleen dat het in het leven een reuze-sof is en dat d'r poen moet zijn. De anderen beamen het zwijgend. Een dezer dagen is De Koorddanser erop uitgetrokken. De Meer in. De Haarlemmermeer. Daar staat daar ergens een half uur van Amsterdam een boerderij, waar alleen een boer met z'n dochter woont. Hij heeft hier en daar eens geïnformeerd, zachtjes aan natuurlijk, dat ze zijn schim niet zouden opnemen en d'r zit poen zat. De vent is stinkend gierig. Nog een van het ouwe soort: alles in de kous. Nou, zooiets is voor vier binken opgelegd, waar of niet? De Koorddanser is gereed. Hij drinkt zijn glas leeg, klopt tegen de deur. - Schenk nog 'es in, zegt hij tegen de binnenkomende Moeder Sjaan. Die neemt de glazen mee en brengt ze gevuld terug. Nog even staat er een zwijgen in de lage kamer, waar zwaar en dicht de rook hangt. Dan doet Lange Willem zijn mond open: - Niks voor mijn, op de schok naar binnengaan! - Steunt d'r wat? vraagt Toontje Müller. - 'k Mag hier doodblijve'..., begint De Koorddanser. Dat vertrouwt Toontje Müller dan wel. - Wat zeg jij, Stille? - Ik doe mee, zegt De Stille. | |
[pagina 195]
| |
De Koorddanser knikt hem goedkeurend toe. - Al dat gemeier, klinkt het uit zijn mond. Maar Toontje Müller wil safe zijn. Hij wil bijzonderheden weten. Waar de boerderij precies ligt? Hoe ver van de naast liggende? Is er een hond? - D'r is 'n joekel, maar die zal niet anslaan, verklaart De Koorddanser voldaan. Die heb ik al 'n paar dage 'n emmes stukkie worst gegeve', toen ik de zaak aflei. Die kent me! Lange Willem is er nog niet gerust op. Die heeft onlangs een onaangename ervaring opgedaan, waarvan hij nu een breedvoerig relaas ophangt. Een halve nacht zitten werken en enkel krante. En dan die boeren van tegenwoordig brengen alles naar de bank. - Dan nièt, zegt De Koorddanser lakoniek. Maar zoo heeft Lange Willem het ook weer niet bedoeld. Als ze allemaal meedoen, dan zal hij niet mankeeren. Zoo is Lange Willem niet! Het blijft alleenig een gok, as je dat maar weet. - Brenge' ze 't bij jou thuis? onderbreekt De Stille hem. - Gelijk heeft ie, constateert De Koorddanser. - Maar kalmpjes an, waarschuwt Toontje Müller, ik heb vroeger wel 'es gewerkt met Dries, maar dàt van me leve' niet meer. Je most meer op hem lette dan op de bewoners. Hij steekt ze zoo met de stalen omsof! | |
[pagina 196]
| |
- Ben je belazerd, stelt De Koorddanser hem gerust, dat lust ik ook niet. En dan, omdat de zaak nu toch voor mekaar is, zegt hij: - We zulle' d'r een op neme'! Weer vult Moeder Sjaan de glazen. - 'n Reuze-wijf, prijst De Koorddanser, vraagt nooit wat. Heb nooit iets gezien. Daarna wordt het plan tot in details uitgewerkt. Ieder zorgt voor zijn eigen alibi. Ze gaan met die ouwe kast van Dries. Toontje zal chauffeeren en kijken of er 'n verschutting steunt. De rest gaat naar binnen. Die deur is zòò open... Wanneer? Overmorgen. Dat is Vrijdagavond. Toontje haalt den wagen op. De anderen komen precies half twaalf op de afgesproken plaats: hoek Witte de Withstraat-Admiraal de Ruijterweg. De Koorddanser staat op. - Da's voor mekaar, constateert hij tevreden, zulle' we naar voren gaan? De drie anderen volgen hem.
Er is geen maan, er zijn geen sterren dien Vrijdagavond. Een bedekte hemel staat over het land en de sterke, nimmer aflatende wind giert hoog langs de trillend-gespannen telegraaflijnen. Toontje zit achter het stuur, naast hem De | |
[pagina 197]
| |
Koorddanser, die den weg weet; De Stille en Lange Willem achterin. Ze rijden door den duisteren nacht. Zwijgend. Zij hebben niet veel woorden van noode. Alles is immers geregeld. Om elf uur verlieten De Stille en Zwarte Lizzy De Kakatoe. - Je gaat naar huis, zei hij haar, kruipt in je nest, doet voor niemand open en as ze d'r later naar vragen ben ik niet meer de deur uit geweest, begrepen? Zwarte Lizzy knikte. Ze had groote, angstige oogen, hing aan zijn arm. - Stille, wat ga je... - Gaat je geen pest an, maar kop dicht... Om 'n uur of vier ben ik weer terug. Zwarte Lizzy is naar huis gegaan, precies zooals De Stille het haar gezegd heeft. Ze heeft zich uitgekleed, is in bed gaan liggen, maar slapen kon ze niet. Ze hoort den wind ruischen door de boomen aan de gracht, rukken aan de ramen... Waar zou hij rondhangen?... Zwarte Lizzy is bang. Zij is bang dat er iets zal gebeuren met dien jongen van haar. Waarom heeft hij nou niks gezegd? Dan wist ze tenminste hoe of wat, dan zou ze misschien niet zoo ongerust zijn... Maar De Stille zegt nooit meer dan hij kwijt wil zijn. Is hij alleen op stap of met anderen? Zwarte Lizzy weet het niet. Over 'n paar uur zal hij terug- | |
[pagina 198]
| |
komen alsof er niets gebeurd is. Als hij terugkomt... Hij kan natuurlijk ook niet terugkomen... Aan die mogelijkheid ligt ze nu te denken. Ze bespeurt het bonzen van haar hart, onregelmatig en nadrukkelijk. Achter haar oogen heeft ze zoo'n zonderling gevoel. Ze zou wel willen huilen, maar ze kan niet goed. Onrust en vrees schroeien haar oogen droog. D'r gebeurt zoo dikwijls wat en het is toch niet noodig, dat De Stille... Zìj is er toch ook nog!... Haar vingers klampen in de dekens... - Onzin, denkt ze, d'r zal niks gebeuren, daar is ie veel te leep voor. Ze ziet op het behang een smalle lichtstreep, door een kier van de gordijnen valt het zwakke schijnsel van een lantaarn. Daar ligt ze nu naar te staren, naar die dunne, lang-gerekte vlek op den donkeren wand... Ze weet dat ze niet zal inslapen, voordat zij midden in den nacht vertrouwde voetstappen hoort op de gracht of het remmen van een auto; ze weet dat ze niet zal inslapen voordat De Stille binnen zal komen en even op den rand van het bed zal gaan zitten. Dan zal ze zijn hand nemen en er haar gloeiend gezicht tegen aan drukken. - Okee, Stille, zal ze fluisteren. - Okay, zal hij zachtjes zeggen. En misschien blijft hij dan bij haar... Daarop ligt Zwarte Lizzy dezen nacht te wachten. Ze hoort om halfeen bellen, maar ze doet niet open. Er wordt | |
[pagina 199]
| |
harder en aanhoudender gebeld... Misschien Dirk, dat deed hij wel eens meer... of een ander... maar Zwarte Lizzy blijft liggen. Voetstappen sterven weg, beneden langs de gracht...
Als zij een kwartier hebben gereden buigt de auto linksaf het land in. De vier mannen spreken niet. Alleen De Koorddanser bromt af en toe een aanwijzing. Van het oogenblik af dat zij den snullen zandweg insloegen, heeft Toontje Müller de lichten gedoofd. Daarom moet hij langzaam rijden. Aan weerszijden van den weg zijn slooten en struiken en de nacht is donker. - Ik ken hier godverdomme toch niet draaie', zegt hij plotseling nijdig. Maar De Koorddanser stelt hem gerust. Een paar honderd meter kan hij immers wel draaien. In een weiland. Even het hek open en de zaak is voor elkaar. En daar ook kan dat stotter-sleedje van Dries fijn achter een heg staan. De Koorddanser heeft den boel goed afgelegd. Het hek is er en het weiland is er. En als Toontje Müller de auto gedraaid heeft, staat die onzichtbaar verborgen achter een meidoornhaag. De Koorddanser gaat vooruit. Vanwege de joekel. De drie anderen volgen. Bij de boerderij zal Toontje buiten blijven. De Koorddanser verdwijnt den nacht in. Ze | |
[pagina 200]
| |
hooren nog even zijn voetstappen, maar dan gaat het geluid verloren in het geweld van den wind. Een paar minuten later gaan ook de anderen. Lange Willem loopt voorop, dan De Stille, daarachter Toontje. Zij houden den grasrand. Een keer krijgt Lange Willem een tak in zijn gezicht. De Stille hoort hem binnensmonds vloeken. Met die joekel is het in orde, anders hadden ze d'r nou al iets van moeten hooren. Voorzichtig schuiven de drie mannen den weg af, geluidloos en zonder schaduwen, tegen den achtergrond van struiken en hagen blijven zij onzichtbaar. Eensklaps staat de voorste stil. Vaag in den donkeren nacht zien ze rechts de onduidelijke contouren der boerderij. Het woonhuis, daarachter de stal... Ze steken den zandweg over. Bij het hek staat De Koorddanser op hen te wachten. - Alles kits, fluistert hij, ik heb 'm 'n oplazer met m'n brekie gegeve'. Toontje blijft achter, drukt zich tegen de heg. Het huis heeft aan de voorzijde drie vensters en een deur. Maar met die deur gaat het niet zoo gemakkelijk. Daar zit de grendel voor. Ze probeeren de ramen. Lange Willem wrikt zijn schoorijzer d'r tusschen. Dan wacht hij tot een nieuwe windvlaag aanvaart door de boomen, rammeit aan | |
[pagina 201]
| |
de ruiten, rukt aan de pannen... Het lukt. Zachtjes schuift het venster naar boven. De Stille steekt voorzichtig zijn hand naar binnen. Dat dacht hij wel: bloempotten. Hij haalt de vensterbank leeg, zet de twee potten met begonia's in het grasveldje achter hem. - Zal ik 'n lichie make'? Lange Willem heeft de zaklantaarn al gereed. Maar De Koorddanser houdt hem tegen. - Eerst naar binnen... Geluidloos kruipt hij door het open venster naar binnen. Dan volgen De Stille en Lange Willem. Ze staan roerloos in het donkere vertrek, luisteren scherp. Hooren niets. Hier slaapt niemand... - Geef 's wat licht... Lange Willem laat den lichtkegel van zijn lantaarn door het vertrek dwalen. - Mooi, grinnikt De Koorddanser, de pronkkamer, maar die ouwe heb de cente' vast bij zich. - Waar pit die? - Bove'. - Hei je je klakkebos? - Ja. Ze hebben alle drie een revolver bij zich. De Stille voelt in zijn jaszak. Koel is het staal tegen zijn hand. - Zachies an, hoor... Even fluisteren ze samen. Eerst die meid en | |
[pagina 202]
| |
dan die ouwe. De vrouw slaapt beneden in de kleine voorkamer. De mannen doen maskers voor, sluipen door de kamer naar de gangdeur. De Stille hoort de hand van De Koorddanser schuren langs het hout, dàn... - Hier heb ik 'm... Behoedzaam wordt de kruk omgedraaid. En terwijl een nieuwe windvlaag huilt om het huis wordt de deur opengeduwd. Nu staan zij in de gang. Lange Willem - dat is afspraak - neemt de meid voor zijn rekening. De Koorddanser en De Stille gaan naar boven. Even dwaalt het licht door de gang. De deur van de voorkamer links is dicht, maar die van de trap staat open. - Trek je schoenen uit... De Stille bukt zich. Het gaat lastig met handschoenen aan. Achter zich hooren zij Lange Willem bezig. Dan gaan ze de trap op. Telkens wachten zij op het vlagen van den wind om een tree hooger te komen. In dat geluid gaat het kraken van het hout volkomen verloren. Lange Willem doet zijn werk goed. Geen geluid dringt tot hen door. - 'n Reuze-jonge', fluistert De Koorddanser voldaan. Nu staan ze voor de deur, waarachter de oude boer moet slapen. Nu gaan ze naar binnen. Even 'n lichtje... en nog voor de man klaarwakker is | |
[pagina 203]
| |
ligt hij stevig gebonden in bed, een prop in den mond. - Zòò... da's dàt, grinnikt De Koorddanser. Het licht van zijn lantaarn zwerft door het schaarsch gemeubeld vertrek. Er staat een tafel, een stoel met kleeren, een waschstel, een bed, waarop een oude man, aan handen en voeten gebonden ... Nu valt de lichtschijn op zijn gelaat. Op het verweerde, gerimpelde, van angst verwezen gelaat met de uitpuilende oogen. De Koorddanser zoekt al in de kleeren, in de tafella. De Stille hoort hem zachtjes mompelen. Daar is niks... Dan zegt hij tegen De Koorddanser: Haal die ouwe 'es van z'n nest... De Koorddanser neemt het bundeltje mensch op, legt het op den vloer en De Stille voelt onder het hoofdkussen... Niks... Dan onder de matras. Zijn handen grijpen een dikke portefeuille, een groote enveloppe... - Enkel krante', constateert De Koorddanser die de enveloppe open breekt. Maar in de portefeuille zit geld, veel geld en zelfs een papiertje met de nummers. - Sufferd, denkt De Stille, inplaats dat hij dat ergens anders steekt... De man op den grond maakt een benauwd, rochelend geluid. De Stille buigt zich over hem. - Is dat alles? | |
[pagina 204]
| |
Hij wijst op de portefeuille. De enveloppe met de effecten heeft geen waarde voor hen. De oude boer knikt moeilijk. Ook Lange Willem is nu naar boven gekomen. - Bij die meid was loene, alleen wat blauw goed... Hij slaat op zijn zak. Maar De Koorddanser is niet zoo gauw tevreden. Hij zou het zich zelf nooit vergeven, wanneer later mocht blijken, dat er nog meer geld in huis aanwezig was. En terwijl Lange Willem en De Stille den boer weer op zijn bed leggen, gaat hij de kamer uit en onderzoekt de woning grondig. Daar staat in de pronkkamer zoo'n kastje en een mensch kan nooit weten. Hij heeft succes. Tevreden stopt hij het gouden horloge en de paar ringen in zijn zak... Maar dat is dan ook alles. Als hij in de gang zijn schoenen aantrekt komen Lange Willem en De Stille de trap af. - En? vraagt Lange Willem. De Koorddanser laat den buit zien. Lange Willem haalt zijn schouders op. - Mot je mee oppassen, waarschuwt hij. - Hij zal mijn wat vertelle', antwoordt De Koorddanser. Dan valt er een stilte tusschen de mannen. Er is geen geluid in het huis. Alleen daarbuiten de | |
[pagina 205]
| |
wind, die af en aan rent over vlakten en wegen. Het werk is goed gedaan. - As die ouwe maar niet krepeert, zegt De Stille aarzelend. - Ben je belazerd... over 'n paar uurtjes komt de knecht, stelt De Koorddanser hem gerust. - En wat dan nog! luidt het onverschillig commentaar van Lange Willem. Ze gaan de pronkkamer binnen, verlaten de woning op dezelfde manier als zij zijn gekomen. De Koorddanser struikelt bijna over een der bloempotten, die in het grasveld staat. - Rotdinge'! scheldt hij. Uit den zwarten achtergrond van de heg maakt de gestalte van Toontje Müller zich los. - Steunde d'r wat? vraagt Toontje Müller. - Ja, antwoordt De Stille. - Hoeveel? - Dat wete' we nog niet, maar 'n paar rooie zijn d'r bij, zegt De Koorddanser, voor lauw hebbe we niet gewerkt. En nou as de bliksem... Zij loopen gevieren den duisteren landweg terug. Weer langs den grasrand, vlak tegen de beschuttende haag. De Stille kijkt nog even achter zich. Hij ziet nog flauw de omtrekken van de boerderij tegen den nachtelijken hemel. Hij denkt ook aan den ouden boer daarboven, de vrouw beneden en aan de herrie, die er morgen zal ontstaan als de knecht het misdrijf ontdekt. | |
[pagina 206]
| |
Wanneer hij voor de tweede maal achter zich kijkt, ziet hij niets meer, heeft de duisternis alles opgenomen. Toontje Müller brengt den motor op gang en rijdt den wagen langzaam den weg op. Vèr voor zich ziet De Stille de lichten van den grooten straatweg en rechts schemert een rosse gloed boven Amsterdam. Hij kijkt op zijn polshorloge. Het is nog geen èèn uur... Op den grooten straatweg gekomen, wordt het geld geteld. Er is acht-en-dertig honderd gulden; de man negen meier en twee geeltjes, dan heeft Lange Willem nog wat blauw goed en De Koorddanser die fokse-oksenaar en de fuimstekers. Daar wordt verder niet over gesproken. Noch Toontje Müller noch De Stille staan op hun deel daarvan. Toontje Müller is in een voortreffelijk humeur gekomen. Het valt hem mee, je loopt niet elken dag tegen negen meier aan. Er wordt besloten dat De Stille morgen het geld zal wisselen bij verschillende banken en dat ze 's middags om twee uur de poen zullen kippen. - Waar? Bij Moeder Sjaan? Maar daar voelt Lange Willem niets voor. - Beter bij Witte Karel in de zaak... Twee geheimzinnige besprekingen in èen zaak vlak na elkaar vindt hij onvoorzichtig. Bij Witte Karel is het op dien tijd stil. D'r zit geen mensch... | |
[pagina 207]
| |
- En dan laat ik 'm effe' wat saffiaantjes hale'. De anderen zijn het er mee eens. Langs den weg rijen zich reeds de eerste huizen van Amsterdam. - Zal ik de heere' effe thuis brenge? biedt Toontje aan. Maar De Stille laat zich afzetten bij de Utrechtsche straat. De rest loopt hij wel.
Om half twee hoort Zwarte Lizzy zijn voetstappen. Ze wil opstaan en licht maken, maar doet het niet. Beter zòò, denkt ze. Dan valt er zachtjes een deur in het slot, kraken de treden. Ze zit rechtop in bed. Ze is blij dat De Stille terugkomt. Nu al, nog maar net half twee. Hij gaat op den rand van het bed zitten, legt zijn hoed op tafel. - Daàg, zegt de vrouw en wrijft met haar hoofd tegen zijn schouder, je bent vroeg. - Ja, ik dacht dat het later zou worden. - Moet je nog wat hebbe'? - Nee... laat maar. - Zal ik licht make'? - Niet noodig, antwoordt De Stille. Hij is vertrouwd met dit donker. Hij voelt haar armen om zijn hals, warm en aanhalig, haar mond op zijn mond. - Fijn, zegt Zwarte Lizzy, dat je d'r bent... | |
[pagina 208]
| |
Den volgenden morgen om twee uur wordt de buit verdeeld. Het gaat alles gesmeerd. Witte Karel is uitgestuurd om sigaretten. De vier mannen zijn alleen. Snel geeft De Stille ieder zijn deel. Negen meier en twee geeltjes. - Heb je last gehad? vraagt Toontje. Maar De Stille heeft geen last gehad. Men heeft hem op de banken dadelijk geholpen. Wie zou er trouwens argwaan moeten hebben? Het papiertje met de nummers verbrandde hij. - En die platvink? informeert Lange Willem. - Die lag vannacht al in de majem, antwoordt De Stille. De Koorddanser knikt tevreden. Het is goed werken geweest, àf wat je noemt. En als dan Witte Karel met de bestelde saffiaantjes binnenkomt, klinkt het eeuwige refrein: - We zulle' d'r eentje neme'! |
|