| |
| |
| |
XI
OP den dag, dat Oome Daan veroordeeld werd tot twintig jaar gevangenisstraf, een dag met veel zon op het water en op de daken, een dag met helder licht en overal jong groen aan boomen en struiken, pakt Sjanètje zijn koffers.
Hij doet het haastig maar niet zonder overleg. Er is zooveel om mee te nemen en zoo weinig dat hij kan missen. Zijn kleeren, zijn boeken, diè vooral. Maar het is nu eenmaal onmogelijk om alles in die paar koffers te krijgen. Soms, na een korte aarzeling, zet hij weer een boek terug in de breede muurkast, ruilt het voor een ander. Men moet tenslotte kunnen kiezen. Om twee uur staan de drie koffers gepakt.
Sjanètje gaat naar het groote venster en kijkt naar den Amstel, stroomend onder een opengewaaiden, frisschen hemel. Hij houdt van dit uitzicht, hij is eraan gehecht. Dat hij nu afscheid
| |
| |
moet nemen, dat hij het, wie weet in hoe langen tijd, niet zal terugzien gaat hem aan zijn hart.
Maar het is beter zoo...
Sjanètje is nooit een man geweest, die risico's nam. Hij is niet veel veranderd sinds hij zijn broeken versleet op de kantoorkruk der kleine Brabantsche secretarie.
Eddy heeft het hem verteld. Gisteren in De Vergulde Leeuw. Hij is bij Sjanètje komen zitten, dadelijk toen die het café binnenkwam.
- Zoo, jongetje, zei Sjanètje vriendelijk.
- Luister 'es, Sjanètje, vertelde Eddy fluisterend, je moet 'm smeren.
Sjanètje hinnikte een hoog lachje.
- 'm Smeren?! Hoe kom je d'r bij, jongetje... Laten we over iets anders spreken.
Maar de jongen had aangedrongen en de jongen had gelijk.
Een van hen had ruzie gekregen met een klant. Het ging natuurlijk om geld. De jongen had hooge eischen gesteld, en, toen de man weigerde daaraan te voldoen, gedreigd de heele affaire aan het licht te brengen.
Sjanètje luisterde gespannen toe.
- Wat is dat voor 'n rot-streek, zei hij heesch.
Eddy haalde zijn schouders op.
- De Lip heeft er al zoo lang genoeg van, legde hij uit, hij deugt niet voor het leven en nou wil hij als hij de centen niet krijgt meteen maar 'es schoon
| |
| |
schip maken. Het kan hem niet verdomme wàt er met hem gebeurt.
- 't Zal wel niet zoo'n vaart loopen, merkte Sjanètje op.
- Ah Sjanètje, jij kent de Lip niet. Die zet door wat hij in z'n kop heeft en dan hangen we allemaal. Daar ken je donder op zegge'!
- En die klant?
- Die verdomt het te betalen. Die denkt dat de Lip het toch niet durft aan te brengen, omdat hij er dan ook zelf bij is... Maar ik ken de Lip, Sjanètje, en hij doet het!
- Zoo... zoo jongetje, heeft Sjanètje peinzend gezegd.
- As ik jou was, vervolgde de jongen, smeerde ik 'm. As ze d'r achter komme - en dat doen ze! - dat jij bij jou thuis... nou...
- Tja, dat zou niet wenschelijk zijn.
Sjanètje dronk voorzichtige teugjes van zijn melk. De jongen had gelijk. Het zou inderdaad beter zijn als hij voor een tijdje verdween. Naar het buitenland. Alleen de zaken zouden er onder lijden. En Bill... die kon hij zoo maar niet meenemen.
Alsof de ander zijn gedachten raadde, zei hij:
- Bill ken bij ons komme'. D'r is nog een kamer vrij.
Het zou natuurlijk een oplossing zijn. En wat de sneeuw betreft... Die zou hij moeten laten
| |
| |
loopen. De Stille in vertrouwen nemen? De Stille inwijden in alle details, hoe en waar hij het kreeg? Beter van niet... Men moet geen risico's nemen en voorloopig kan hij het toch rustig uitzingen.
- Hoor'es hier, jongetje, zei Sjanètje, jij moet de Lip 'es aan de tand voelen, begrijp je, of hij het werkelijk van plan is en dan kom je vanavond om tien uur even bij me.
Klokslag tien uur was Eddy bij hem gekomen, had hem verteld dat de Lip glashard was. Den volgenden dag zou de beslissing vallen...
- Dank je wel, jongetje... Hier dat is voor jou.
Sjanètje gaf den jongen een tientje. Daarna heeft hij Bill ingelicht. Hij heeft hem verteld wat hij kwijt wilde zijn en vooral dat het beter was dat hij, Bill, in Amsterdam bleef. Hij kon bij Eddy wonen. Eddy was een lieve jongen. Sjanètje zou de huur betalen.
- Ikke wil niet, had Bill gezegd.
- Je moet.
- Nee... ikke hier blijf...
Het had Sjanètje heel wat moeite gekost den jongen van de noodzakelijkheid te overtuigen. Het had hem ook een prachtige zijden das en een van zijn kostelijke overhemden gekost.
Tenslotte had Bill beloofd Sjanètje's raad op te volgen.
Daarna had Sjanètje een briefje geschreven aan zijn leveranciers in Rotterdam, dat hij voorloopig
| |
| |
verhinderd was verder als agent op te treden... ‘Zoodra - aldus stond het er te lezen in Sjanètje's keurig handschrift - de omstandigheden zich ten goede zullen hebben gekeerd, zal ik U nader berichten. Hoogachtend Uw dienstwillige dienaar J. Vermolen’. Vanmorgen heeft hij enkele geldzaken in orde gebracht, daarna zijn koffers gepakt. Hij heeft alleen nog even De Stille te schrijven. Anders zou die voor niets komen.
Sjanètje gaat aan zijn schrijftafel zitten en schrijft het briefje, dat de zaken voorloopig geen voortgang kunnen vinden, dat hij om bepaalde redenen naar het buitenland vertrekt. Het spijt hem van de gezellige avonden en van de spannende schaakpartijen.
Het spijt Sjanètje werkelijk. Dat is geen frase zonder meer. Maar het moèt. Het zou onvoorzichtig zijn te blijven. Men heeft tenslotte ook in het leven te kiezen.
Nu is Sjanètje gereed. Hij heeft alleen maar een wagen te bellen; zijn hoed, jas, handschoenen en wandelstok te nemen en hij kan gaan.
De wagen wòrdt gebeld.
Daarna loopt Sjanètje langzaam de kamers rond; de luxueuze slaapkamer met het breede, lage bed; de badkamer, die hij nog geen maand geleden had laten opknappen; boven de twee vertrekken voor de gasten des huizes...
Hij blijft lang staan voor de groote kast met
| |
| |
boeken; zijn dorre, beenige hand gaat streelend langs de ruggen, neemt een klein Boeddha-beeld op, dat verheven en subliem glimlacht; er staat een foto van Bill in zijn strakke livrei met de blinkende knoopen. Die stopt Sjanètje in den zak van zijn jas. Er geuren bloemen op tafel, lange, slanke tulpen. Hij geeft ze versch water. Voor het laatst...
Dan wordt er gebeld. De taxi...
De chauffeur laadt de koffers in de auto. Sjanètje sluit zorgvuldig het huis af. J. Vermolen staat er met witte, sierlijke letters op de deur gecalligrafeerd.
- Centraal-station, chauffeur.
De man tikt aan zijn pet, smakt het portier dicht.
Een half uur later vertrekt de Parijsche trein. Sjanètje staat voor een der ramen in den corridor, ziet Amsterdam verdwijnen. Huizen en water, lichte nevel en zon op grauwe daken...
Den volgenden morgen ontvangt De Stille Sjanètje's brief. Die ligt op de mat bij de voordeur, als hij de trap afkomt om uit te gaan. Hij kijkt even verbaasd naar zijn naam op de enveloppe. Het is lang geleden dat De Stille een brief kreeg. Hij weet niet eens hoè lang geleden. Aan de achterzijde leest hij de initialen J.V., grillig door elkander geslingerd. Er stijgt een lichte geur van parfum tot hem op. J.V.... dat is Sjanètje. Voor- | |
| |
zichtig scheurt hij de enveloppe open, leest Sjanètje's woorden. Dat het voorloopig uit moet zijn met de zaken, dat het hem spijt om de genoegelijke avonden en de spannende schaakpartijen, dat hij voor onbepaalden tijd naar het buitenland vertrekt. Meer niet...
- Verdomme, vloekt De Stille, verdomme nog an toe...
De Stille wil er meer van weten. Hij wil weten wàt er achter zit.
Waarom Sjanètje 'm gesmeerd is? Is het om die heele flikker-beweging, is het om de sneeuw?... Maar dan zou Sjanètje hem toch ingelicht hebben. Dan zou hij toch òok moeten oppassen.
Er is onzekerheid in hem. Een vage, groeiende onrust. Waarom schrijft Sjanètje zoo geheimzinnig, waarom noemt hij geen man en paard? Waarom als het niks met de zaken had uit te staan had Sjanètje de zorg daarvoor niet aan hem kunnen overdoen? Hij kent de afnemers toch; zij kennen hem...
De Stille gaat naar De Vergulde Leeuw.
Misschien weten ze daar meer. Maar er is niemand in De Vergulde Leeuw. Alleen Leo, het kellnertje, staat met een vermoeid, slaperig gezicht achter het buffet glazen te spoelen. De Stille ondervraagt hem, maar Leo weet van niks, zegt hij. Misschien Eddy of Zachte Willy...
- Waar zijn die?
| |
| |
- In d'r nest. Die komme' d'r niet voor twee uur uit.
De Stille kijkt op de klok boven het buffet. Het is nog niet eens twaalf.
- As je om vier uur hier bent zulle ze d'r wel zijn, stelt Leo voor, ken je d'r meer van hoore'. Ik zal wel zegge dat je geweest bent.
- In orde, zegt De Stille en loopt het café uit, de straat op, in de richting van den Amstel.
Het water is blauw en golvend onder den open hemel. Een skiffeur schiet scheerlings daarover. Er varen lange, breede en langzame aken met kleine vlaggen en wimpels. Bij het bootenhuis wordt een acht naar buiten gedragen. Daar staat De Stille even bij te kijken. Een ranke, smalle boot, die op het water te wiegelen ligt; jongens in lichte truien, korte broek; een zware bootsman, die zijn pijp smoort op het platform en de wegvarende boot nakijkt. Dan gaat hij naar binnen...
De Stille vervolgt zijn weg langs het breede water en het helder groen van glooiende dijken. Hij loopt zoo maar. Hij weet niet waarom en waarheen. Er is vrees in hem. Hij heeft op de publieke tribune gestaan gisteren toen Oome Daan zijn twintig jaar kreeg. Twintig jaar dat moet je niet uitvlakken. Dat zijn in ieder geval ook twintig lente's zooals deze. Lente's met ruime luchten en wijde vergezichten. Met zon op huizen, boomen en water. Met wind, die waait om je kop.
| |
| |
Met bloed, dat sneller, onstuimiger stroomt. Het leven is bijna goed op dagen als deze. Ook al is er ergens onzekerheid in je. Ook al moet je maar zien hoe je er morgen en overmorgen weer komt. Hoe je het verder rooit...
Hij denkt dan in een plotselinge vlaag van teederheid aan Zwarte Lizzy, die nu wel blij zal zijn dat Sjanètje er tusschenuit is. Hij denkt met een glimlach aan een avond kort geleden, dat ze thuis waren gebleven, en dat Zwarte Lizzy eensklaps een schaakbord voor den dag haalde en hem uitnoodigde met haar te spelen. Net alsof dat iets gewoons, iets doodgewoons was. En zoo had hij het dan ook opgevat. Hij had niet veel gezegd, had haar niet al te vlug laten verliezen. Ze keek hem met nauwelijks verholen triomf aan na afloop.
- Ik ken het al 'n beetje, niet Stille?
Hij knikte alleen maar, nam haar hand, een kleine, ruwe hand en kuste die.
- Wat is er nou? vroeg ze.
- Niks, zei De Stille, alleen dat je verdomd lief bent.
Daaraan moet hij denken nu hij hier loopt op dien weg langs het water. Voor het eerst sinds vele maanden. Hij ruikt den geur van het jonge gras, van het overal bottende groen. Een prikkelende, hartige reuk. Je zou eigenlijk in dezen tijd een poosje naar buiten moeten gaan. Waarom niet? Al is het maar een paar dagen. Ergens aan zee, waar
| |
| |
duinen zijn en weinig menschen. Je zou Lizzy mee kunnen nemen. Dan was ze er ook eens uit. Ver van De Kakatoe, ver van Dirk, die bij de Post is, ver van Moeder Sjaan en van Toontje Müller. Een logement in een klein dorp waar memand je kent, waar je een vreemdeling bent. Maar dat kost geld. En geld is er niet. Tenminste nù niet, nu Sjanètje de relaties heeft verbroken. Anders had hij kunnen sparen... Spàren?... De Stille lacht om het idee.
- Menschen als wij sparen niet, denkt hij. Daar komen ze niet toe. Geld is er om het op te maken. Dan had je er wat aan. Ik zal morgen Toontje opscharrelen. Als die zaak werkelijk stuk is moet er toch wat gedaan worden en Toontje had wat op het oog.
Dien middag om vier uur weet De Stille wat er aan de hand is. Eddy licht hem in, zooals hij ook Sjanètje heeft ingelicht. De Stille begrijpt dat de zaak inderdaad stuk is. Wat hij nièt begrijpt is, dat Sjanètje hem niet in vertrouwen heeft genomen.
- Voor mij is 't ook 'n strop, probeert Eddy hem te troosten, je ken er donder op zegge dat d'r weer heibel komt en dat ze ons nog meer in de gate houden dan vroeger... 't Valt toch al niet mee...
De Stille ziet den jongen aan. Hij heeft 'm nooit goed kunnen lijden, hij heeft dat heele slag nooit
| |
| |
goed kunnen zetten. Behalve Sjanètje dan op den duur. Maar jongens als Eddy en Zachte Willy en De Lip... nee, dat was niks voor hem. Maar er is iets in Eddy's stem, dat hem treft.
- Nee, zegt hij, makkelijk zullen jullie het ook niet hebben.
Eddy trekt een zorgelijk gezicht.
- Het is toch zeker heelemaal 'n sof in het leven, constateert hij. Je weet soms niet hoe je den volgenden dag an eten moet komme. Je ken waarachtig beter gaan stempele. As je vroeger 'n klant had kwam die nog wel 'es royaal over de brug. Maar nou? Ze vallen dood op 'n dubbeltje. Dt wou maar dat ik 'n baantje had, zucht hij, maar wie geeft er ons nou 'n baantje, zeg nou zelf.
De Stilte knikt.
- Maar je bent zoo muzikaal, heb ik 'es gehoord.
De jongen trekt een gezicht. - Ja, ik speel viool en 'k heb in een strijkje gewerkt, dat was van 'n neef van me. Maar 't is op straat gezet - ze namen liever buitenlanders. Waar krijg je hier kans, als je Hollander bent? Al zou je tienmaal beter zijn! 'k Heb het als nummertje geprobeerd, met liedjes, maar de heeren agenten hebben ook liever buitenlanders en de heeren directeuren net zoo. Nee, met muzikaal zijn kun je hier van honger verrekken als Hollander. Nou... zoo kom je d'r in. Je wordt op een avond aangesproke en dan denk je bij je eigen: Waarom niet? Je gaat mee, je verdient
| |
| |
weer 'es een paar cente en zoo scharrel je verder. Nee, Sjanètje, dat is een ander type, die is er achter. Afijn, je kent 'em. Die kan rustig naar het buitenland gaan, als hij d'r zin in heeft. Maar ons soort? Ik ben blij, als ik geld voor de tram heb!
- 'n Borrel? biedt De Stille aan.
- Liever 'n advocaatje.
- Kan je dan niet thuis komen?
Eddy lacht.
- Thuis? zegt hij. Mijn vader zou me zien aankomme! Die trapt me toch zeker zoo de deur uit sinds dat vonnis, wat ik gehad heb. Alleen van m'n moeder hoor ik nog wel 'es wat, stiekum, want de Ouwe mag het niet weten... Ik zou het trouwens niet meer kunnen. Een godganschelijken dag thuis zitten, achter baantjes anloope, die je toch niet krijgt... Dan maar liever zòò. Nou ben ik tenminste vrij, kan ik doen en late wat ik wil... Dat is toch ook wat waard.
- Denk je dat De Lip...
- Natuurlijk, onderbreekt de jongen hem, moet je De Lip kenne. Glàshard. Die brengt de zaak an zoo vast as 'n huis.
- En jullie dan?
Eddy haalt onverschillig zijn schouders op.
- Weet ik het! Misschien zijn we d'r dan allemaal gloeiend bij. Gaan we gezellig met z'n allen naar Avereest of zoo. Misschien ook met... Dan
| |
| |
wordt de zaak op de oude voet voortgezet, eindigt hij lachend.
- Hoe oud ben je? vraagt De Stille.
- Twee-en twintig, antwoordt Eddy, over 'n paar jaar is het toch afgeloope. Het wordt nou al minder. Ik word al 'n dagje ouder...
Er is veel bitterheid en een beetje angst in zijn stem.
- En wat dan? wil De Stille vragen. Maar hij zwijgt. Hij weet immers wel dat die jongen daar tegenover hem weer zijn schouders zal ophalen of een onverschillig antwoord zal geven.
- Vrouwen hebben het makkelijker, zegt de jongen stil. Die loopen langer mee.
Er liggen diepe schaduwen rondom zijn oogen; een scherpe, vermoeide trek is er om den mond. Een trek die hem ouder maakt, een barst in dien gladden spiegel.
- De Lip, vervolgt de jongen voor zich heen pratend, is nog een jaar ouder dan ik. Die wou nou ineene 'n goeie slag slaan. Dan was hij 'n tijdje uit de zorge. D'r ging bijna nooit meer iemand met hem mee. Hij heb het beroerd genoeg. En toen heeft hij alles op èen kaart gezet, dat die vent schokken zou... ànders... afijn, dat weet je... Ik ken 'm eigenlijk geen ongelijk geve. Zoo is het toch ook niks gedaan. En als je dan drie-en-twintig bent...
Drie-en-twintig, denkt De Stille, toen ik drie- | |
| |
en-twintig was zat ik op de Nationale. Toen had ik het goed. Toen leefde mijn vader nog. Toen zeiden ze dat ik 'n mooie toekomst had...
- Waarom lach je? vraagt Eddy.
- Zoo maar, ik dacht aan iets... niks bijzonders...
Het gesprek staakt. De jongen kijkt een beetje verveeld naar buiten. Naar de straat, die al ligt in den opkomenden schemer. Straks is het avond. Een lange avond van hangen in dit café, van wachten en wachten, van een paar blokjes omgaan en wèèr wachten. Misschien wordt er voor hem opgebeld. Die van de vorige week met dat gekke lorgnetje zou vanavond opbellen om een afspraak te maken. Heeft hij gezègd. Ze zeggen soms zooveel. D'r van op an ken je toch nooit. En meer dan een tientje schuift hij niet af...
De Stille staat op, betaalt.
- Adiè, groet hij.
- Daaàg, groet de jongen terug.
|
|