| |
| |
| |
X
DE moord op de negen-en-dertige jarige prostituée Marie Doorn werd ongeveer zes weken nadat de misdaad had plaats gevonden, behandeld. De zaak was niet gecompliceerd, vooral omdat de dader, de drie-en-vijftig jarige souteneur Daan Vermeulen, onmiddellijk had bekend.
Het stond vast dat voorbedachte rade ten laste gelegd zou worden. Al bij het eerste verhoor had Vermeulen bekend zich te willen wreken op de vrouw. Deze had hem namelijk aangebracht bij de politie en hem ervan beschuldigd in verband te staan met de inbraak bij den juwelier Mertens, Lairessestraat 57.
Deze beschuldiging echter had geen steek gehouden. Vermeulen beschikte over een deugdelijk, vaststaand alibi. De waarschijnlijkheid was groot, dat hij wel degelijk iets van die inbraak afwist, maar bewezen kon het niet worden. Men had
| |
| |
Vermeulen, alsmede twee andere verdachten, na korten tijd in vrijheid moeten stellen.
De man was daarop naar de woning van het slachtoffer gegaan met het oogmerk zich te wreken. Toen hij haar daar niet aantrof, bezocht hij verschillende gelegenheden, waar de vrouw placht te komen, totdat hij haar tenslotte ontdekte in een klein café. Hij bracht haar een tweetal messteken toe, die vrijwel onmiddellijk den dood ten gevolge hadden. Bekenden van het slachtoffer grepen den dader en leverden hem aan de politie, die spoedig ter plaatse was, over.
Op 17 April diende de zaak voor de Amsterdamsche Rechtbank.
De belangstelling was zeer groot. De dader was een berucht type uit de Amsterdamsche onderwereld en de publieke tribune vulde zich met een groot aantal van zijn kornuiten. Ook voor de gereserveerde plaatsen bestond enorme belangstelling.
Beklaagde Vermeulen werd verdedigd door Mr. G. Rijkens.
De Stille ziet vele bekenden in de getuigenkamer. Toontje Müller is er en Moeder Sjaan, Lange Willem en Christien, De Koorddanser en Dries de Steker.
Ook Sjanètje blijkt aanwezig.
- Wat moet jij hier? vraagt De Stille verbaasd.
- Belangstelling, louter en alleen belangstelling,
| |
| |
licht Sjanètje hem in, ik heb een ongemotiveerde passie voor moordzaken. Die sla ik nooit over.
- Maar je bent toch geen getuige?
- Nee, zegt Sjanètje kalm, ik heb een gereserveerde plaats van een mijner relaties gekregen.
De Stille lacht. Het is ongelooflijk zooveel geheimzinnige relaties Sjanètje heeft.
Om kwart over tien worden de deuren geopend. De publieke tribune stroomt vol en ook de plaatsen achter die van de leden der balie.
Vlak daarop wordt Oome Daan binnen gebracht. Hij groet de bekenden op de tribune met een joviaal handgebaar.
- Niks veranderd, fluistert Toontje Joost toe. Afijn, da's eigenlijk geen kunst. Hij heb het meer bij de hand gehad.
Dan komen de rechters binnen.
De zaak tegen den 53-jarigen D. Vermeulen begint.
Er zijn eerst de gebruikelijke vragen.
Als eerste getuige wordt gehoord de agent van politie Mulder.
- Andere getuigen de zaal verlaten, beveelt de deurwaarder.
Ze schuifelen voetje voor voetje naar buiten.
Het wachten begint. Het wedden begint, want Lange Willem, de pessimist, houdt het op levenslang en Moeder Sjaan op vijftien jaar.
De Stille luistert verstrooid naar een opge- | |
| |
wonden verhaal van Toontje Müller's amoureuze en zakelijke avonturen.
Hij denkt aan Oome Daan, zooals hij daar zooeven binnenkwam. Nog altijd de oude. Alleen wat bleeker in zijn gezicht en voor wie hem kent van een bedwongen nervositeit.
- D'r valt niet veel aan te doen, zegt hij voor zich heen. Oome Daan zit erin.
- Allicht, gaat Toontje verder, hij heeft daar bekend... Is ie voor de rest van z'n leven onderdak. Heb je de jonges op de tribune gezien?
- Ja, maar wie ik niet zie, dat is Nap de Zwaan!
Toontje Müller werpt een speurenden blik door de wachtkamer...
- Verdomd, Stille, gelijk heb je! De lamstraal durft niet!
Nap de Zwaan heeft de politie gewaarschuwd. Sindsdien vermijdt hij de kroeg van Moeder Sjaan. Hij weet wat men er denkt: dat Marie zoo maar overhoop werd gestoken was nergens voor noodig, al was het dan een rotstreek van d'r om Oome Daan te versliegeren, maar om nou dadelijk de gandere te halen, dat was tòch ook nergens voor noodig! Tenslotte was het een affaire tusschen Marie en Oome Daan en daar had Nap geen bliksem mee te schaften.
En daarom is Nap de Zwaan ook nu niet gekomen. Hij wil daar niet voor het hekje staan en
| |
| |
op vragen van den president antwoorden: Jewèl, ik heb de politie gewaarschuwd!
Want na zijn getuigenis moet hij zich omdraaien en dan staat hij èen moment van aangezicht tot aangezicht met Oome Daan. En Oome Daan kan zooiets in z'n oogen hebben, waar Nap de Zwaan niet van terug heeft. Neen, daar waagt deze Nap de Zwaan zich niet aan!
- Wie verdedigt hem? vraagt Toontje Müller.
- Ik weet het niet, antwoordt De Stille, geen bekende, anders had je d'r wel van gehoord.
Het duurt niet lang of de deurwaarder komt naar buiten en roept zijn naam af.
De Stille gaat naar binnen.
Er valt wat zonlicht door de hooge vensters; het speelt aarzelend langs de gelaten der rechters; het blikkert in de brille-glazen van den Officier van Justitie; het rust op de handen van Oome Daan, die voor hem liggen op de bank.
Oome Daan knikt hem toe en De Stille groet terug, hartelijk. Hij mocht Oome Daan wel.
Dan wendt de president zich tot hem met de gebruikelijke vragen.
De Stille geeft vlug en zeker antwoord.
Achter hem hoort hij geritsel van papieren; voor hem op de tafel liggen de stille getuigen: een japon, een dolkmes...
- Vertelt U eens wat U van deze historie weet?
- Niet veel, zegt De Stille, ik was dien middag
| |
| |
in het café van Moeder Sjaan. Op een gegeven oogenblik hoor ik een gil. Het licht wordt opgedraaid en Marie Doorn ligt op den grond. Dat is eigenlijk alles.
- U stelt de zaak wel wat heel eenvoudig voor, merkt de president droog op, het komt me voor dat enkele details het beeld zouden verduidelijken.
- Ik weet geen details, antwoordt De Stille. Het was donker, ik heb niets gezien voordat het licht aanging.
Op de tribune lacht iemand.
- Stilte daar!... Getuige, ik moet er op aandringen dat U zich wat uitvoeriger uitlaat.
- Dat kan ik niet, meneer de president.
Nu wordt de president toch even nijdig:
- Voor de politie wist U zich toch heel wat meer te herinneren. We zullen Uw zwakke memorie dan wel 'es even opfrisschen!
- Voor de politie, Edelachtbare, merkt De Stille op, heb ik precies hetzelfde verklaard. Die heeft mij alleen ettelijke vragen gesteld welke met het feit als zoodanig niets hebben te maken.
De president, die intusschen in het dossier het betreffende stuk heeft gevonden, hamert.
- Dat te beoordeelen staat aan ons!
De Stille zwijgt.
Met een doffe, monotone, nauwelijks verstaanbare stem leest de griffier het proces-verbaal door, dat de politie heeft opgemaakt. Het is om- | |
| |
slachtiger dan de verklaring welke De Stille hier heeft afgelegd. Maar de wezenlijke inhoud is hetzelfde, alleen heeft men uitvoerig vermeld hoe laat getuige Verheijde in het café kwam, hoe laat hij vertrok, etc.
De president vraagt niet verder.
Een verslaggever op de perstribune grinnikt, fluistert tegen een collega:
De vent had nog gelijk ook!
- Wenscht meneer de Officier van Justitie dezen getuige nog iets te vragen?
Maar de Officier ziet daarvan af. Aan getuigen als deze Verheijde heeft het Openbaar Ministerie niet veel.
- Meneer de verdediger misschien?
- Ja, graag, meneer de president.
De Stille draait zich half om. Er is iets in die stem, dat hem bekend voorkomt. Hij ziet het jonge, scherpe gelaat met den licht gebogen neus boven de zwarte toga, het donker golvende haar, de heldere oogen... Dat is Geert, Geert Rijkens, de vroegere schoolkameraad.
Er trekt een glimlach van herkennen rond den mond van den ander - er is èen moment een korte pauze - dan stelt de verdediger zijn vragen.
- Getuige, als ik het dus goed heb begrepen dan hebt U de daad zelf niet zien plegen?
- Juist, die heb ik niet gezien.
| |
| |
- Maar - ik heb het lokaal bezocht - zoo groot is het niet. Hoe kan dat?
- Ik zat in een hoek aan de bar, het was nogal druk dien middag en het licht brandde niet. Wij zaten, als ik het zoo eens mag uitdrukken, te schemeren...
Er loopt een gedempt gegrinnik langs de rijen.
- Wat zag U toen het licht aanging?
- Dat heeft getuige reeds verklaard, onderbreekt de president, U moet geen noodelooze vragen stellen, dat houdt de zaak maar op.
- Pardon, meneer de president, ik wilde eigenlijk nog eens uitdrukkelijk van getuige hooren, dat hij nièt gezien heeft, dat deze verdachte de daad heeft begaan.
De Officier van Justitie staat op. Zijn brilleglazen blikkeren schichtig.
- Ik protesteer tegen een dergelijk suggestief vragen-stellen!
- De vraag is toegestaan, zegt de president.
- Ik heb niet gezien, antwoordt De Stille dan, dat verdachte de vrouw dood stak.
Een ritselend gefluister gaat door de zaal als het bewegen van blaren in een lichten zomer-wind.
- Dan heb ik verder niets te vragen, eindigt Mr. Geert Rijkens, terwijl hij haastig een paar aanteekeningen maakt.
- Gaat U daarachter maar zitten... Volgende getuige!
| |
| |
De Stille loopt de zaal door, zoekt een plaatsje op de getuige-banken. Hij ziet het donkere hoofd van Geert Rijkens boven de zittende toehoorders uitsteken en verbaast zich over dit toeval. Jaren geleden waren zij samen op school; jaren geleden debatteerden zij heftig over al de groote problemen van dit leven, daarna ging elk zijn eigen weg. En nù...
Nu verdedigt Mr. Geert Rijkens, een veelbelovend, jeugdig advocaat en procureur, een van Joost Verheijde's vrienden: Oome Daan, beschuldigd van moord. Hij zal het zeker goed doen, want als jongen stond Geert Rijkens bekend om zijn scherp verstand èn om zijn scherpe tong.
De Stille kijkt om zich heen. Hij ziet Sjanètje zitten, aandachtig luisterend, het kale hoofd voorovergebogen om maar niets te missen van het verhoor. Hij ziet de verslaggevers, die schrijven, schrijven, schrijven en achter hen staat een fotograaf, die een pakkende illustratie bij de copie moet verzorgen. Hij hoort de diepe stem van Oome Daan, die af en toe een enkele opmerking maakt en op dezelfde rij als hij ziet hij een oude vrouw in Zuid-Bevelandsch costuum zitten. De witte, kanten muts staat breed-vleugelend over de nog rechte schouders. Die is minstens tachtig, denkt De Stille, wat doet ze hier? En plotseling schiet het hem te binnen, dat Oome Daan hem 'es op een middag heeft verteld, dat hij van achter
| |
| |
Goes vandaan kwam. ‘'n Boertje van buuten’, had hij gegrinnikt. De Stille neemt de vrouw op. Hij ziet de gelijkenis in de gelaatstrekken tusschen Oome Daan en deze oude vrouw. Zijn moeder, dat kan niet anders.
De vrouw zit rechtop te luisteren. Het is duidelijk dat haar geen woord ontgaat van wat er voorvalt. In haar breeden schoot rust een zwarte, leeren tasch met nikkelen sluiting, daaromheen klemmen zich twee bruine, verweerde en verdorde handen. Het haar dat hier en daar onder de witte muts uitsteekt, is grijs. Om den hals draagt zij een snoer zwarte kralen, ook de schort en beuk zijn zwart.
- Ze is op d'r Zondagsch, denkt De Stille. En een vreemde ontroering maakt zich van hem meester. Hij luistert niet naar wat Toontje Müller, die nu als getuige wordt gehoord, verklaart. Hij staart alleen naar die oude, stramme vrouw met het harde, gesloten gelaat en de verdorde handen. Zij beweegt zich niet. Niets op haar gezicht, niets in haar oogen verraadt wat er in haar omgaat. Er is geen angst, wanneer er een ongunstige verklaring wordt afgelegd; er is geen vreugde, wanneer de verdediger een punt in het voordeel van zijn cliënt boekt.
Zij zit maar en luistert...
Zij is gisteren in den namiddag weggegaan uit dat dorp daar ergens achter Goes vandaan. Zij
| |
| |
heeft de deuren gesloten van de kleine boerderij en opdracht gegeven dat de knecht naar de beesten moet kijken. Toen is zij gaan loopen naar Goes - een uur gaans - en heeft den trein naar Holland genomen. Zij nam haar intrek in een klein hotel dichtbij het station en dezen zelfden morgen om half tien stond zij voor de deur van het Paleis van Justitie. Men heeft haar een plaats gegeven in de rechtszaal. Ze was er nooit eerder. Ze ziet voor het eerst in haar lange leven de plechtige, ernstige heeren achter de groene tafel en het gansche decor daaromheen; zij ziet voor het eerst sinds vele jaren haar oudsten zoon Daan, een groote, zware man met een bleek wat paffig gezicht.
Ze zit rechtop in haar Zondagsche kleedij en luistert...
In de zwarte tasch, die op haar schoot steunt, heeft zij een krantenbericht, dat het verslag geeft van den moord en de arrestatie van den dader. Ze heeft het uitgeknipt en is ermee naar den burgemeester gegaan, die inlichtingen inwon en haar vermoedens - de naam was eender - bevestigde.
Zij is een oude vrouw, gewend aan weer en wind, vertrouwd met den vetten klei-grond van het land daar achter Goes, met de paarden en de koeien op stal of in de wei - ze weet van al deze wereldsche zaken niets. Meer dan vijftig jaren geleden werd haar een zoon geboren en zij noemden hem Daan, naar zijn vader. De jongen groeide op als andere
| |
| |
jongens in het dorp. Hij ging naar school, hij was ongezeggelijk dikwijls. Hij werkte op het land. Hij kwam op voor zijn nummer. Daarna kon hij niet meer aarden in het stille, Zeeuwsche dorp. Hij trok eruit. Soms hoorden zij nog iets in die eerste jaren - daarna niets meer... De vader stierf. De andere kinderen gingen het huis uit en kwamen in hun eigen bedoening te zitten. Zij kregen op hun beurt kinderen, ze stierven...
Een oude vrouw blijft achter op de boerderij. Ze leest de krant na den eten, slaat haren omslagdoek om, gaat naar den burgemeester. Drie dagen later weet ze dat zij goed geraden heeft.
En omdat zij goed geraden heeft zit zij den zeventienden April in de zaal van de Amsterdamsche Rechtbank en volgt de behandeling van de geruchtmakende moordzaak - Vermeulen. Zij is gekomen, omdat zij recht heeft te weten wat hier gebeurt. Niet uit nieuwsgierigheid, niet uit moederliefde... alleen omdat zij weten wil of hààr zoon een mensch gedood heeft.
Zij kijkt met harde, starre oogen naar Moeder Sjaan, die feestelijk uitgedost getuigenis aflegt; Moeder Sjaan, die niet nalaat Oome Daan hartelijk te begroeten als zij langs hem komt.
- Dag Daan, jonge'.
- Dag Sjaan.
- Stilte, zegt de president, bent U...
Moeder Sjaan is minder kortaangebonden dan
| |
| |
De Stille... Ze geeft een breedvoerige schildering van het gebeurde op dien tragischen middag. Maar ook zij heeft niets gezien.
- Neeje, Edelachtbare Heere, as u me nou vraagt of Moeder Sjaan gezien heb dat Daan dat loeder overhoop stak...
De president valt haar in de rede.
- U kunt wel met wat meer piëteit spreken over het slachtoffer!
- Watte? informeert Moeder Sjaan, O, bedoel U dat, nou dat meissie dan... De tribune geniet hoorbaar.
- ...afijn, gaat Moeder Sjaan onverstoorbaar verder, dan moet ik zegge asdat ik niet dàt gezien heb!
Ze werpt een triomfantelijken blik door de zaal.
- U moet hierheen kijken, zegt de president.
- O... jewèl, meheer.
Dan staat de Officier van Justitie op.
- Het is wel merkwaardig, constateert hij op een drogen toon, dat er nu al verschillende getuigen zijn gehoord, die beweren niets gezien te hebben. Ik maak er hen opmerkzaam op, dat zij onder eede staan en dat ik niet van plan ben al te onwaarschijnlijke verklaringen van vrienden van verdachte zonder meer te accepteeren.
Hij gaat zitten, kucht eventjes.
Een kleine, gespannen stilte valt, die verbroken wordt door Moeder Sjaan's heftige stem.
| |
| |
- Asjeblief! Pak maar an! Maar dat neèm ik niet! Ik staan hier niet te liege en as meheer daar het beter weet dan moet hij maar 'es op 'n middag tegen het donker bij mijn achter de kassa komme zitte'. Zal hij kenne beleve' dat Moeder Sjaan de waarheid zegt!
In de zaal ontstaat vroolijkheid. Ook De Stille lacht om Moeder Sjaan's uitbarsting en om Sjanètje's smallen, ingevallen mond trekken fijne lachrimpeltjes.
Alleen de oude boerin zit onbewogen. Het gaat langs haar heen, het dringt niet tot haar door, dat dit een van die humoristische momenten is, welke bijna elke groote rechtszaak oplevert. Ze weet alleen dat het hier gaat om leven en om dood. Wat valt er te lachen als een mensch de geboden Gods met voeten heeft getreden?
Zooeven stond de verdachte op, ze heeft toen zijn breede schouders gezien - hij was altijd een sterke kerel, Daan - ze zag ook, toen hij zich wendde tot zijn verdediger, even zijn profiel. Daan ziet er slecht uit. Hij had op het dorp moeten blijven en door zijn haren schiet hij ook al aardig.
Dat zijn de dingen waaraan de oude boerin even denkt, maar zij ontroeren haar niet. Misschien klemmen alleen twee verdorde handen zich wat vaster om de tasch.
De behandeling gaat verder.
Zij gaat verder, automatisch, zakelijk, monotoon.
| |
| |
Er zijn geen nieuwe gezichtspunten, er zijn geen tegenstrijdige getuige-verklaringen, er is geen verdachte, die zich opwindt, die protesteert, die snikt.
- Eigenlijk een saaie geschiedenis, mompelt een journalist op de volle pers-tribune. Hij heeft er zich meer van voorgesteld. Dagenlang hebben groote, zwarte koppen in de bladen geprijkt: Het Drama in de Onderwereld, De Moord op Blonde Marie, Oome Daan bekent... Zij hebben een te nadrukkelijk accent gelegd op het gebeurde. Men heeft er zich te veel van voorgesteld, zooals men zich meestal te veel voorstelt van voorvallen in de onderwereld.
Langzaam, voorzichtig, beetje bij beetje wordt het net dichtgetrokken. Wordt het juridisch bewijs van Oome Daan's schuld geleverd. Want een bekentenis alleen is niet voldoende.
Maar er is de verklaring van Nap de Zwaan, die wordt voorgelezen. Nap de Zwaan, die bij Marie aan het tafeltje zat en het van vlakbij zag gebeuren.
Er zijn gelijkluidende getuigenissen van Lange Willem en Dries de Steker, die het alles gezien hebben en geen enkele reden hebben eromheen te draaien nu Oome Daan zelf bekend heeft.
De spanning in de zaal verslapt. De aanvankelijke aandacht wordt verstrooid. Men fluistert met elkaar; een paar leden van de balie verlaten de zitting; een journalist, die opdracht had er een
| |
| |
stukje omheen te schrijven, druipt af. Er zit immers toch niks in. De publieke tribune wordt rumoerig en herhaaldelijk moet de president tot stilte manen. Oome Daan zit in de beklaagdenbank met een onverschillig gezicht alsof dit alles hem niets aangaat. Alleen zijn verdediger is waakzaam. Misschien dat ergens nog een lichtpuntje opdaagt...
Er worden namen afgeroepen, er worden eeden afgelegd, er worden verklaringen gegeven en bevestigd.
De vroege voorjaarszon zet de zaal in een doorzichtig-helder licht. Door de geopende tuimelramen dringt het rumoer van de stad binnen. Een merkbare verveling hangt over dit gebeuren.
- Net alsof het ons geen van allen aangaat, denkt De Stille, net alsof het niet Oome Daan is, die daar zit en zijn vonnis afwacht.
En hij kijkt naar Sjanètje, die achterover leunt in de bank, op wiens scherp en mager gezicht duidelijk te lezen staat hoe verschrikkelijk onbelangwekkend hij deze zaak acht.
Alleen de oude boerin zit daar nog precies zooals zooeven: recht-op, onbewogen, met het scherpgesneden profiel en den harden mond.
Christien is de laatste getuige geweest. Zij heeft al evenmin iets bijzonders weten te verklaren. Haar getuigenis komt overeen met dat van De Stille en van Moeder Sjaan.
| |
| |
- Sta eens op, verdachte, beveelt de president.
Oome Daan staat in de beklaagdenbank, breed en bonkig. De handen rustend op de balustrade voor hem.
- U bekent hetgeen u ten laste wordt gelegd?
Dan is het even hèel stil; de aandacht verstrakt zich.
- Ja, zegt Oome Daan norsch.
- Maar waarom hebt u deze misdaad begaan?
- Nogal glad, klinkt het dof, die meid had me verloend.
- Dat is toch geen reden om haar te dooden? Waar zouden we heen gaan als iedereen er een dergelijk standpunt op na-hield?
Oome Daan haalt zijn schouders op. Hij vindt dat een volkomen overbodige vraag. Het laat hem koud wat er op die manier van onze veelgeprezen maatschappelijke orde terecht zou komen. Daar heeft hij trouwens nooit over nagedacht.
- U bent al eens eerder met de justitie in aanraking geweest!
Er kruipt een trage glimlach om Oome Daan's mond.
- Dat mag geen naam hebbe', Edelachtbare.
Maar de president die een serieus man is, vat den humor van dit antwoord niet en leest het uitvoerige strafregister voor: mishandeling, diefstal, inbraak, inbraak met geweldpleging, diefstal, wederspannigheid...
| |
| |
Er loopt een verbaasd gemompel door de zaal.
- Dat ken wel uitkomme', zegt Oome Daan lakoniek.
Het woord is aan den Officier van Justitie.
Het is geen moeilijke taak, die de Officier van Justitie dezen morgen heeft. De zaak is om zoo te zeggen nu reeds in kruiken en kannen. Er is de bekentenis van den dader, er zijn de verklaringen à charge, die het bewijs volledig maken.
- Sommigen hunner - de Officier kan niet nalaten er nog eens op te wijzen - zeggen niets gezien te hebben. We kennen dat foefje. Er heerscht onder deze lieden somtijds een sterk solidariteitsgevoel. Zij verkeeren daarbij in de meening dat dit voldoende is om hen te beschermen tegen de wetten van onzen Staat. Ook in dit geval heeft men dat gepoogd. Ondanks het feit dat de dader bekende, ondanks het feit dat andere getuigen deze misdaad van begin tot einde hebben zien voltrekken. Waar in dit speciale geval de verdachte niet zal kunnen ontkomen aan zijn rechtmatige straf, waar aldus dit op een amoreel standpunt berustend solidariteitsgevoel geenerlei invloed gunstig ten opzichte van verdachte kan uitoefenen zal ik voorloopig afzien van het treffen van maatregelen tegen dat soort getuigen! Maar - en de stem wordt pathetisch - ik kan deze lieden wel verzekeren, dat ik bij volgende gelegenheden niet zal nalaten gebruik te maken van de middelen,
| |
| |
welke de wet mij toestaat. Het gaat niet aan, dat de maatschappelijke orde op dusdanige wijze wordt verstoord door een kleine kaste, welke er een eer in schijnt te stellen, de wetten van ons land maar òòk de wetten van den zedelijk hoogstaanden mensch met voeten te treden! Zij kunnen het zich voor gezegd houden, dat het Openbaar Ministerie te dezer stede niet zal aarzelen een rigoureus voorbeeld te stellen!
De Officier van Justitie pauzeert even.
- Hij krijgt niet eens 'n open doekje, mompelt er een op de perstribune.
Dan gaat de stem verder. Kort, snijdend, recht op het doel. De misdaad wordt ge-reconstrueerd. Er komt meer kleur, meer bewogenheid in het requisitoir.
- Het was dèze man, roept de Officier uit, en hij wijst op den verdachte, die recht voor zich uitkijkt, het was dèze man - de beschuldigende vinger wijst thans naar de stille getuigen - die met dàt mes een mensch van het leven beroofde. Niet in een opwelling, Edelachtbare Heeren President en Rechters, niet in een vlaag van drift, die eventueel als verzachtende omstandigheid aangevoerd had kunnen worden, maar in koelen bloede volbracht hij de afschuwelijke, door hem van te voren beraamde daad!
Sjanètje zit nu weer voorovergebogen te luisteren. Hij mag dat wel. Hij vindt zulk een drama- | |
| |
tisch-getint requisitoir altijd in hooge mate boeiend. Hij weet ook dat die man daar achter de groene tafel oprecht verontwaardigd is. Dat het zoo pathetisch klinkt, komt alleen omdat hij een slecht acteur is.
De journalisten noteeren als razenden. Er is eindelijk wat gang in gekomen. De Officier is beter op dreef dan gewoonlijk.
- Wedden dat het levenslang wordt, stelt er een aan een collega voor.
Maar die heeft niet eens tijd om te antwoorden.
Hij schrijft:
- Ik ben thans tot de bepaling der strafmaat gekomen, Edelachtbare Heeren President en Rechters, de wijze waarop deze daad werd begaan, de afschuwlijkheid van de daad op zichzelf, het leven van dezen verdachte, dat eigenlijk een doorloopend schenden van de wetten van onzen Staat was - dit alles bij elkaar geeft mij geen aanleiding om rekening te houden met verzachtende factoren. Het is trouwens onmogelijk, omdat zij in de constructie en in de sfeer van deze zeldzaam brutale misdaad niet voorhanden zijn. Ik althans kan hen niet ontdekken. Deze man is een misdadiger van het aller-ergste allooi; deze man heeft nooit en te nimmer getoond eerbied te hebben voor de eigendommen van een ander nòch - gelijk thans op overtuigende wijze is gebleken - voor een ander's dierbaarste goed: zijn leven! Hij
| |
| |
heeft niet ge-aarzeld op een gegeven moment en om een reden, die belachelijk van futiliteit is, het recht in eigen hand te nemen. Hij heeft niet geaarzeld dit recht op rigoureuze wijze uit te oefenen. Welnu - ook ik zal niet minder rigoureus zijn tegenover hem! Het is mijn innige overtuiging dat een man als deze beklaagde een gevaar vormt voor onze samenleving. Zijn gansche levensloop bevestigt zulks.
Edelachtbare Heeren President en Rechters, ik verzoek u beklaagde D. Vermeulen schuldig te verklaren aan hetgeen hem bij dagvaarding ten laste is gelegd met name moord met voorbedachten rade en hem deswege te veroordeelen tot levenslange gevangenisstraf!
Er hangt na deze woorden een diepe stilte in de zaal. Vermoeid zakt de Officier van Justitie in zijn stoel neer. Het gelaat van Oome Daan blijft onveranderd.
- Wat heb ik je gezegd? fluistert de journalist die dezen eisch zooeven voorspelde.
Sjanètje zucht. Levenslang, levenslang... De houding der oude boerin is niet gewijzigd en De Stille verwondert zich daarover. Het is toch hàar zoon... Alleen Moeder Sjaan heeft een zakdoek voor den dag gehaald, snuit luidruchtig haar neus. Op de publieke tribune ontstaat wat beroering.
Maar de verdediger heeft het woord al genomen.
De Stille luistert met aandacht naar Geert
| |
| |
Rijkens' heldere stem. Hij vecht voor een verloren zaak, denkt hij, daar kan hij immers niets aan doen. Het feit staat vast. Er is geen speld tusschen te krijgen. De bewijsvoering van den Officier klopt als een bus. Een dankbare taak is het in geen geval...
- Iedere beklaagde, hoort hij Geert Rijkens zeggen, wàt hij ook misdaan heeft, heeft recht op een verdediger. Het is de taak van dezen verdediger datgene wat zijn cliënt ten laste wordt gelegd te toetsen, zorgvuldig te toetsen of het met de feiten in overeenstemming is. Ik breng van af deze plaats gaarne hulde aan het scherpzinnig betoog van mijn geachten opponent, maar hij vergunne mij de opmerking dat zoo het feit al vaststaat hij mijns inziens den voorbedachten rade met heeft bewezen. Mijn cliënt heeft onmiddellijk bekend, dat hij de vrouw vermoordde, hij heeft evenzeer bekend dat hij ten opzichte van haar minder prettige gevoelens koesterde, die geenszins onverklaarbaar zijn. In het milieu, waarin beklaagde leefde, bestaat er wellicht geen erger vergrijp, dan datgene waaraan het slachtoffer zich heeft schuldig gemaakt. Mààr, Edelachtbare Heeren, mijn cliënt heeft nòòit bekend dat hij deze vrouw is gaan zoeken met de bedoeling haar te dooden. Hij heeft zich ook nooit tegen wie dan ook in een dergelijken zin uitgelaten. Het ligt voor de hand, dat beklaagde van plan was een hartig woordje te spreken met het slachtoffer...
| |
| |
- Te sprèken, zegt U? interrompeert de Officier hoonend.
- Ja, meneer de Officier, dàt zeg ik! En ù kunt niet bewijzen dat hij iets anders van plan was! Hij vond de vrouw niet in het door haar bewoonde perceel, trof haar echter later op den middag in het bewuste café. Het is heel goed mogelijk - beklaagde is een impulsief man - dat het zien van haar, die hem verraden had, hem in een zoo hevige woede deed ontsteken, dat hij naar het wapen greep en het betreurenswaardig misdrijf beging. Ik moet ten sterkste protesteeren tegen de voorstelling van mijn geachten opponent, die alleen al in het feit dat beklaagde deze vrouw zòcht, een bewijs ziet van voorbedachten rade.
Sjanètje knikt goedkeurend. Wat die verdediger daar zegt is juridisch volkomen juist. Hoe de Officier het ook voorstelt - vermoedelijk heeft hij zelfs wel gelijk - hij zal toch nooit kunnen aantoonen dat Oome Daan de vrouw wilde dooden. Dàt hij haar doodde is een andere zaak...
- Hij zal met d'r hebbe wille klaverjasse', grinnikt Lange Willem.
- Ssssst, sist Moeder Sjaan, die geen woord wil missen.
Uitvoerig schildert Mr. Geert Rijkens het milieu van beklaagde. Hij wijst er op dat het een wereld op zichzelf vormt, een wereld met eigen gewoonten en zeden, met eigen wetten.
| |
| |
- Ik ken maar èèn wet, merkt de Officier nijdig op.
- Ik ook, meneer de Officier, gaat de jonge verdediger verder, maar dat neemt niet weg, dat we geen blindemannetje hoeven te spelen. Het is nu eenmaal een feit dat in die andere wereld met een anderen maatstaf wordt gemeten. Wij, ordelievende burgers, maken prachtige wetten, waaraan een ieder zich heeft te houden. En het is goed dat wij deze maken, want zij zijn de pijlers waarop onze hedendaagsche maatschappij rust. Zonder deze zou het een chaos worden...
- Precies, zegt de Officier voldaan.
- Màar, Edelachtbare Heeren, al die maatregelen, al die wetten, die de bescherming der maatschappelijke orde en van het individu beoogen, hebben niet kunnen verhinderen dat er in onzen Staat een ander staatje leeft. Men kan daarover denken hoe men wil en ik zal de laatste zijn om dit goed te keuren - het neemt echter niet weg, dat wij nuchter moeten staan tegenover de realiteit. Wij kùnnen het eenvoudig niet negeeren, omdat het er ìs, omdat het bij wijze van spreken dagelijks van zijn bestaan doet blijken. Meneer de Officier kan nu wel zeggen: het is er niet omdat ik maar èèn Staat erken - hij moge het mij niet euvel duiden, wanneer ik dan zeg dat een dergelijke houding mij onvermijdelijk doet denken aan die van den befaamden struisvogel.
| |
| |
Die andere wereld is er wèl! De man, die vandaag voor Uwe rechtbank terecht staat, is daarvan het levend bewijs. Door zijn aard, door zijn ganschen levensloop, door het toeval of noem het wat mij betreft noodlot, hoort hij in die wereld thuis. Hij kent eigenlijk geen andere. Zijn vrienden maken er deel van uit, de vrouwen, die hij kent, hooren er thuis.
Ik zeg dit alles niet om ook maar iets te vergoelijken, ik zeg het alleen om de psyche van dezen mensch te verklaren. Het is immers duidelijk dat het milieu, en zeker een milieu als dit, een hevigen invloed op iemand kan uitoefenen.
Wìj vinden het dooden van een mede-mensch een der grootste zonden; zìj echter hechten nu eenmaal aan een menschenleven minder waarde.
Wìj vinden het onbegrijpelijk dat iemand een ander van het leven berooft om een dergelijke kleinigheid; zìj echter staan daar anders tegenover. Om de misdaad te begrijpen, die deze man heeft begaan moet men zich kunnen verplaatsen in diens psyche, moet men het milieu kennen, waarin hij leefde, een milieu dat wellicht - op een ander niveau dan altijd - strenger wetten, zij het dan ook ongeschreven, aanhangt dan wij... Ik verdedig deze niet, natuurlijk niet, maar het kennisnemen ervan kan bijdragen tot het begrijpen van wat op dien noodlottigen namiddag geschiedde.
Een verslaggever noteert:
| |
| |
Pleiter zijn hartstochtelijk uitgesproken pleidooi beëindigend, achtte den voorbedachten rade niet bewezen en verzocht met de door hem aangegeven omstandigheden rekening te willen houden.
De Officier van Justitie zag af van repliek.
Beklaagde, het laatste woord krijgend, zeide, dat hij niets had op te merken.
De uitspraak werd daarop bepaald op 1 Mei a.s. des morgens tien uur.
De zaal stroomt leeg...
De Stille ziet onder het weggaan hoe Oome Daan met een handgebaar zijn bekenden op de tribune groet.
- Voor je kijken! snauwt de achter hem loopende brigadier.
Aan de perstafel blijft nog een enkele journalist zitten. De anderen gaan weg. Advocaten, dames die een gereserveerde plaats hadden, getuigen druipen langzaam af.
De Stille wacht in de getuigenkamer. Hij ziet door de glazen deuren Sjanètje voorbij schuifelen in zijn lichte, getailleerde overjas, met den breedgeranden, grijzen hoed; hij ziet Toontje Müller, Christien en Moeder Sjaan in druk gesprek voorbijgaan, Lange Willem, Dries de Steker... Hij ziet ook een oude, krasse vrouw in boeren-costuum de trap afkomen en door de draaideuren
| |
| |
verdwijnen. Een hard, gesloten gelaat tusschen vleugels van witte kant...
Dan komt Mr. Geert Rijkens. Nog in toga, een dossier onder den arm. Hij gaat naar De Stille toe.
- Kerel, da's lang geleden! Wacht je even? Gaan we samen lunchen...
- Goed, zegt De Stille, ik wacht even...
Joost Verheijde en Geert Rijkens zitten voor een der breede vensters van Americain. Ze hebben samen geluncht en nu, terwijl hij een sigaar opsteekt, schijnt Geert Rijkens geneigd tot een meer vertrouwelijk gesprek. Dat is er gedurende de geheele lunch nog niet geweest. Men heeft schoolherinneringen opgehaald, men heeft elkander gesproken over oude, wederzijdsche kennissen. Men is uitdrukkelijk gebleven aan de oppervlakte der dingen.
Er is èèn zaak, die Mr. Geert Rijkens bijzonder intrigeert. Hoe het in hemelsnaam mogelijk was, dat Joost Verheijde dien middag in dat obscure kroegje zat, zoodat hij in een proces als zooeven gedagvaard kon worden. Hij, als Amsterdammer, kende die gelegenheid niet eens! Een gelegenheid trouwens, dat bleek immers uit alles, die een behoorlijk mensen niet hèeft te kennen! Hij hoopte en hij hoopt nòg dat Joost er wel zelf een redelijke verklaring voor zal weten te geven. Een dergelijk ongewoon feit behoort men toch te verklaren. Er
| |
| |
moet een reden voor zijn. Misschien was hij wat aan de rol... wie weet?
Geert Rijkens kijkt den ouden school-kameraad aan. Veel veranderd is hij eigenlijk niet. Er is nog hetzelfde smalle gezicht, hetzelfde hooge, blanke voorhoofd, hetzelfde stugge, blonde haar, maar om den mond en in de grijze oogen ligt een uitdrukking die er vroeger toch nooit geweest is. Iets hards en geslotens. Iets dat het eigenlijk zoo jonge gelaat, plotseling en verraderlijk, veel ouder maakt.
- Je was toch op een bank niet? begint Geert Rijkens.
De ander knikt.
- Jaren geleden... nu niet meer.
- Beviel het werk je niet?
- Jawel, maar ik werd ontslagen... overcompleet.
- Ach, dat is beroerd, zegt Geert Rijkens.
Maar slecht schijnt het hem toch met te gaan. Joost Verheijde ziet er wei-verzorgd uit.
- En nu? vraagt hij.
- Nu?... Niets... ik doe niets...
Hij zegt het heel lakoniek, alosf het iets doodgewoons geldt.
Geert Rijkens lacht een onbehagelijk gevoel weg.
- Ik wou dat ik dat ook kon zeggen!
- Als ik jou was zou ik daar maar niet te erg naar verlangen.
| |
| |
- Maar je schijnt dan toch te kunnen leven, informeert hij wat aarzelend.
- Tja... dat schìjnt zoo...
Als ik wijs ben, denkt de veelbelovende, jonge advocaat Geert Rijkens, dan ga ik nu weg. Hij zal me zonder eenigen twijfel om hulp vragen, geld willen leenen of iets van dien aard.
Maar hij staat niet op. Hij is nieuwsgierig geworden en dat gevoel is sterker dan al het overige... Daarbij Joost Verheijde vraagt niets. Hij heeft de opkomende onrust in Geert Rijkens bespeurd. De onrust van een man, die dreigt te worden gehaald uit een gemakkelijk, behagelijk bestaan.
- Het gaat jou zeker goed? vraagt hij dan.
Geert Rijkens haalt zijn schouders op, geeft een vaag antwoord.
- Het is moeilijk voor een jong advocaat... Er zijn er zooveel en het valt niet mee je een practijk te veroveren.
Het moet jou anders wel zijn meegevallen, denkt Joost, want uit een gesprek vanmorgen in de wachtkamer bleek hem, dat Geert Rijkens ge-associeerd was met Mr. Abrahams, een van de bekendste advocaten in de stad.
- Ben je getrouwd?
- Nog niet... zegt Geert Rijkens, over een maand ga ik trouwen.
- Met wie?
| |
| |
- Met Elsa Abrahams... je kent haar niet. De naam zal je niets zeggen.
De naam zegt me genoeg, gaat het door Joost Verheijde's gedachten, natuurlijk een dochter van dien compagnon. De man tegenover hem gaat den voor hem afgebakenden weg precies zooals het behoort. Hij trouwt de dochter van zijn ouderen compagnon. Hij zal later de heele practijk overnemen. Hij zal een gezeten, deftig burger van Amsterdam worden, in talrijke commissies zitting nemen, trouw het Concertgebouw bezoeken en - wie weet, wie weet? - zelfs in den Raad gekozen worden.
- Hoe kwam je, onderbreekt Geert Rijkens zijn gedachten, eigenlijk verzeild in die kroeg?
- Ik kom daar wel meer, luidt het rustige antwoord.
En de kalmte en nuchterheid, waarmee het gegeven wordt geeft den ander een onbehagelijk gevoel. Dat men daar eens een enkelen keer verzeild raakt, kan den beste gebeuren, maar daar geregeld komen is eenvoudig absurd. Je kunt je er eenvoudig niet vertoonen...
Mr. Geert Rijkens kijkt ietwat ongerust om zich heen. Hij kan het zich niet permitteeren te lunchen met lieden, die dergelijke funeste gelegenheden freqenteeren. Hij zal nu toch zeker eens opstappen.
- Ober, roept hij en tegen Joost Verheijde:
| |
| |
Het spijt me, amice, maar ik heb een conferentie straks, die ik niet kan verzuimen. Je begrijpt er alles van.
- Alles, zegt Joost.
Mr. Geert Rijkens betaalt en als Joost tegenwerpingen maakt zegt hij met een vergeefsche poging tot hartelijkheid:
- Ben je gek, kerel! Ik heb jou uitgenoodigd, ik vond het veel te gezellig... Kom 'es aanloopen bij gelegenheid.
Mr. Geert Rijkens verdwijnt haastig.
Joost ziet hem met snelle, zekere passen het Leidsche Plein oversteken, dan achter den Stadsschouwburg verdwijnen.
Even blijft hij nog zitten en denkt aan den voorbijen ochtend. Aan Oome Daan, die voor een behoorlijk aantal jaren zal worden opgeborgen; aan de oude boerin, die nu wel weer in een trein zal zitten en tegen den avond het dorp daar achter Goes zal bereiken; aan Geert Rijkens, die knap gepleit heeft, maar al iets te dik is geworden om nog een vriend van hem te kunnen zijn; aan Sjanètje, aan Toontje Müller, aan al de anderen.
Toontje heeft hem gevraagd om dezer dagen eens bij Moeder Sjaan te komen. Misschien viel er iets op te knappen, maar mondje dicht! Hij denkt ook aan het overhaast vertrek van Geert... Kom 'es aanloopen...
De Stille lacht een beetje voor zich heen. Dat
| |
| |
zal hij zeker nièt doen, hij zou trouwens waarschijnlijk niet eens ontvangen worden...
Jaren liggen tusschen een oude vriendschap en vandaag; jaren die veel doen vergeten, vreugde en saamhoorigheid, gelijk-gerichte belangstelling en verwachtingen; jaren die voor den een de kleine kans op geluk verloren doen gaan, die den ander den weg openen naar een goed en geregeld bestaan. Geert Rijkens trouwt met Elsa Abrahams, de dochter van zijn rijken compagnon. Of hij gelukkig met haar zal zijn? Misschien, misschien... Maar er zal zeker een foto in de dagbladen verschijnen: Het Bruidspaar van den Dag. De Stille hokt met Zwarte Lizzy. Dat is àlles... Maar het zijn twee werelden.
En De Stille wèèt dat.
|
|