Die in het donker...
(1934)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend
[pagina 128]
| |
IXZWARTE Lizzy doet de deur voor Dirk, die bij de Post is, open. Haar kus verdwaalt ergens op zijn wang. - Dag, schat, zegt ze, kom je weer 'es gauw? Maar Dirk, die bij de Post is, steekt snel het trottoir over en stapt in de wachtende taxi. Zwarte Lizzy sluit de deur en gaat vermoeid de hooge trap op. Treê voor treê. Het is laat geworden, ze heeft slaap en De Stille is nog niet thuis. Dan ruimt ze de voorkamer op. Ze steekt eerst de groote lamp aan en schakelt de schemerbelichting uit, ze trekt het divankleed recht, schudt de kussens op en ziet dat de pendule op den schoorsteenmantel bijna drie uur aanwijst. Ze bergt het geld dat op tafel ligt in de lade van het kleine buffet. Daar heeft ze het bij de hand en morgen komen ze toch om de huur. Zwarte Lizzy kijkt in den spiegel. | |
[pagina 129]
| |
- Meid, wat zie je d'r uit, fluistert ze bij zichzelf. Ze kamt de haren, zoodat ze niet zoo verward meer over het voorhoofd en langs de slapen vlokken, ze legt wat rouge op en poeiert zich vluchtig. In het aschbakje op tafel smeult een half-opgebrande sigaret. Die gooit ze weg, maar de aangebroken flesch wijn laat ze staan. Daar zitten straks voor De Stille nog wel een paar glazen in. Eigenlijk heeft ze best trek in een kop sterke koffie en honger heeft ze ook. Zwarte Lizzy gaat naar de keuken, zet melk op en snijdt zich een paar boterhammen. Beertje strijkt met een hoog-gegolfden rug langs haar beenen. En als al die dingen gedaan zijn gaat Zwarte Lizzy in de voorkamer zitten wachten op De Stille. - Hij is laat, hij is den laatsten tijd telkens laat, denkt ze. Zwarte Lizzy heeft het er niet op, dat haar jongen zooveel met Sjanètje omgaat. - 't Is m'n brood, zegt De Stille kortaf, als zij er soms op zinspeelt. Maar niemand maakt haar wijs, dat het noodig is zeker twee avonden in de week daar bij dien flikker rond te hangen. Vroeger was het beter. Vroeger toen De Stille nog werkte met Toontje Müller, maar dat is afgeloopen. Sinds dien moord op Blonde Marie zijn ze uit elkaar. De Stille heeft er Zwarte Lizzy nooit veel van verteld, alleen dat de politie de zaak stuk had | |
[pagina 130]
| |
gemaakt en dat ze toen op het Spui weg moesten. En die kans, die pràchtige kans, heeft de vrouw met beide handen aangegrepen. Ze heeft het met vrouwelijke sluwheid aangelegd, omdat De Stille er al eens eerder bonje over had gemaakt. Het lag op haar lippen om te zeggen: - Je ken toch hier komme'... dan doen ik Cisca weg. Maar ze heeft het niet gezegd, Zwarte Lizzy. Ze zweeg... Alleen 's avonds heeft ze niemand mee naar huis genomen en is De Stille bij haar gebleven en dat hield ze zoo een tijdlang vol. Enkel Dirk moest ze wel ontvangen. Dat deed ze dan in den vooravond als De Stille uit was. En zoo is alles vanzelf gekomen, geleidelijk aan. Cisca werd opgezegd; De Stille kreeg haar kamer. Het is zòò geleidelijk aan en zòò vanzelf gegaan, dat Zwarte Lizzy zich er nog wel eens over verbaasde in uren, dat ze alleen was en er zoo van alles door haar hoofd ging. En even geleidelijk heeft ze haar gewone leventje hervat. Het had haar dan wel een paar centen gekost, omdat die weken haar niks opbrachten behalve dan Dirk's vaste geld, maar nou had ze dan toch haar zin. Nou kan ze 's morgens wakker worden en De Stille naast zich vinden; nou kan ze hem zijn ontbijt en zijn thee geven, terwijl hij de krant leest; nou kan ze hem eens over z'n malle, stugge haar | |
[pagina 131]
| |
strijken als ze daar zin in heeft en met hem praten over de dingen van alledag. Hij geeft haar elke week wat geld voor de kamer en voor het eten. Daar stond hij op, de gèk. En had hij het een keer niet dan ging hij de deur uit en kwam niet terug voor hij zijn schuld kon afbetalen. De dwàrskop... Dien eersten tijd was ze erg gelukkig. Totdat Sjanètie kwam, totdat die jongen van haar naar dien vent toeging, bij hem bleef eten, den heelen avond en soms den halven nacht daar doorbracht. - Ik begrijp niet wat je daaraan vindt, mokte ze. - Dat zal wel, luidde zijn eenig commentaar. Zwarte Lizzy had hem er dan eens op aangekeken. Zou hij ook?... Maar nèe, dàt kon het niet zijn. De Stille was niet van die kracht. Ze had zelfs in een vertrouwelijke bui haar nood geklaagd bij Toontje Müller, die ze in De Kakatoe tegen het lijf liep. Hij kwam er maar uiterst zelden meer. Toontje had geen tijd. Hij besteedde het grootste deel daarvan aan de teedere verzorging eener kinderlooze weduwe van middelbaren leeftijd. Hij at er en hij sliep er. Toontje Müller woonde er. Soms zag men hem achter het stuur van een fraaie two-seater door de Amsterdamsche straten rijden. De lichtgrijze Stetson achter op het hoofd, een wit-zijden cache-nez stulpend uit den dikken blauwen winterjas. | |
[pagina 132]
| |
Toontje Müller was met zijn neus in de boter gevallen. - Ze is niet mooi, zei hij tegen de jongens, den enkelen keer dat hij hen sprak, maar ze heb poen en dik ook. Misschien zwaai ik wel... Dit laatste nu bleek voorshands zeer overdreven te zijn. Dat lag niet zoozeer aan de rijkelijk-naieve, kinderlooze weduwe dan wel aan Toontje's afkeer van vaste verbintenissen. Tot dezen zoo zeer gewichtigen stap zou Toontje pas in het allernoodzakelijkst geval besluiten. Zoo'n door tal van jaren naarstig opgekweekten afkeer van het huwelijk verliest men niet in luttele weken. En waarom zou Toontje Müller trouwen? Het ging ook zòò. Hij had het eigenlijk nog nooit zoo goed en rustig gehad. Zoo welverzorgd en behagelijk. Wat hem betreft mocht het voorloopig zoo blijven. Nou ja, de kinderlooze weduwe keek hem dan wel wat erg op de vingers. Ze gaf hem wel genoeg maar nooit te veel geld; ze plakte op zijn knieën neer en hing om zijn hals, wanneer hij niet den minsten lust had in amoureuze experimenten - maar dat waren zoo van die kleine onaangenaamheden, die elke verhouding met zich mee-brengt. Over het algemeen kon hij zonder hartzeer denken aan de waarschuwing, welke de politie in de bladen tegen zijn Commanditaire Vennootschap had gepubliceerd. Alleen - hij moest wat meer vrijheid hebben. Als hij even de deur uitging was het: Wacht even, | |
[pagina 133]
| |
dan ga ik mee - of: waar ga je naar toe en wanneer kom je terug? Ze meende het goed, de kinderlooze weduwe, maar het is duidelijk dat een man bij tijd en wijle daar kriegel van wordt. Een enkele maal wist hij haar te animeeren een bezoek te brengen bij familie, bij een oude vriendin en - àls die vlieger opging - kuste Toontje haar teeder den mond, kweelde iets van: Zal vrouwlie gauw bij mannie terugkomen?, liet haar uit en verdween dan opgewekt, in een stralend en onwankelbaar-goed humeur, naar een van de oude, vertrouwde gelegenheden. Dan hing hij bij Moeder Sjaan over het zinkje, dan haalde hij als vanouds zijn borrels in De Kakatoe, waar hij met open armen ontvangen werd. Bij een van die zeldzame bezoeken had hij er Zwarte Lizzy getroffen. Ze zat alleen aan de bar, roerde met een nadenkend gezichtje in haar cocktail. - Dag meid, zei Toontje joviaal. - Dag Toontje... kom d'r bij. Toen had Zwarte Lizzy haar hart uitgestort. Toontje wist natuurlijk dat De Stille en zij samenhokten. In het begin ging het allemaal reusachtig. Ze hadden geen zorgen en ze konden best met elkaar overweg. Totdat die affaire met Sjanètje d'r door was... - Met Sjanètje?! Toontje Müller's stem klonk oprecht verbaasd. | |
[pagina 134]
| |
- As je me nou belazert! - Was het maar zoo, zei Zwarte Lizzy triest, wàs het maar zoo... Moet je hooren, Toontje... En ze vertelde, dat De Stille hoe langer hoe meer wegbleef. Nou was het al geregeld twee avonden in de week en voor vier uur in den morgen kwam hij nooit thuis. - Soms denk ik wel 'es... zei Zwarte Lizzy. Het idee alleen bezorgde Toontje zoo'n lachbui, dat hij zich grondig verslikte in zijn borrel. - Meid, schei uit... De Stille en Sjanètje! 'n Mooi stel! Zet dat maar uit je kop! Dat wordt niks... - Makkelijk gezeid, antwoordde Zwarte Lizzy, toch een beetje opgemonterd, maar wat heb hij anders daar zoo lang rond te darre'? Ze keek Toontje Müller vol verwachting aan. Die blies den rook van zijn sigaret in fijne spiraaltjes naar boven en vroeg kalm: - Heb ie je dat nooit verteld? - Nee, ontkende Zwarte Lizzy, hij zeg altijd zàken... - Dan zal het wel zoo weze', klonk het lakoniek. Zwarte Lizzy haalde ontstemd haar schouders op. - Nou ja, Toontje, we weten allemaal wel dat ze scharrele in sneeuw, maar je ken mij niet wijs make dat daar zooveel tijd in gaat zitte! Laatst was ik in National en daar zat hij z'n klantjes op | |
[pagina 135]
| |
te wachte en nou ken dat tot sluitingsuur dure en dat ook nog niet altijd, maar wat hangt ie dan daarna nog bij die vuile ruigpoot uit! Zwarte Lizzy wond zich op. Ze kon het idee niet verdragen dat op de een of andere wijze De Stille op dergelijke avonden Sjanètje's gezelschap boven het hare verkoos. En Toontje Müller keek haar spottend aan van uit de hoeken van zijn oogen en grinnikte: - 't Lijkent wel of jullie een boterbriefje hebbe' weze' halen! - Ach, verrèk jij... - Weet je wat, stelde Toontje Müller voor, meid, laat je scheide', krijg je nog een uitkeering ook! Maar toen hij zag dat Zwarte Lizzy op het punt stond werkelijk boos te worden, kreeg zijn gezicht een ernstiger trek. - Weet je wat het is, begon hij rustig, De Stille is een verdomde goeie vent, maar een ràre. Hij is van andere komàf dan ons soort. Die gooser heb 'n fijne opvoeding genote' en dat weet je misschien niet, maar dat heb Sjanètje ook. Zulke lui, zei Toontje Müller met overtuiging, vinden mekaar altijd. En dan ligge ze te klesse over allemaal dinge, weet ik veel, waar wij zoo geen sjoege van hebbe, voel je? Dat vinden ze dan reusachtig... geef mijn maar rijst! Trouwens Sjanètje houdt het met die kleine neger uit de Continental. Dat weet | |
[pagina 136]
| |
iedereen! En laneme nou 'n borrel neme'... Komt De Stille nog?... Ze haalde haar schouders op, Zwarte Lizzy. Misschien wel, misschien niet... Gisteren hadden ze vast afgesproken om half zeven aan de bar... was hij d'r ook niet geweest... Ze dronk langzaam van den nieuwen borrel, dacht na over wat Toontje gezegd had. - Dansen? animeerde die. Van zoo'n enkelen vrijen avond moest een mensch tenslotte profiteeren. Wie weet wanneer de kinderlooze weduwe weer naar d'r broer's familie zou gaan? Maar Zwarte Lizzy had geen zin om te dansen. - Dan niet, zei Toontje een beetje beleedigd en nam Friedel mee naar den dansvloer. - Die meid is gèk, verkondigde Toontje, terwijl hij moeite deed een redelijke tango te plegen. - Gek niet, zei Friedel, maar ze heb hartzeer om die lange blonde. Zwarte Lizzy zat stil op de bar-kruk, automatisch drukte ze het restantje sigaret telkens weer op den rand van het aschbakje. De muziek klonk als van heel ver weg, net of je op straat liep en langs een dancing kwam. Ze steunde haar donkere hoofd op den linkerarm en keek recht voor zich uit in den spiegel achter de bar. Ze zag niet de groote, donker-omrande oogen, den rooden mond, het golvende, zwarte haar. Ze keek door haar spiegelbeeld heen, dat wegvloeide in een vreemden, | |
[pagina 137]
| |
deinenden nevel. Daarachter was niets, daarachter was duisternis en leegte... Zwarte Lizzy deed langzaam haar beide oogen dicht... - Verrèk, constateerde ze plotseling nuchter, ik grien... Haastig dipte ze met haar zakdoekje de tranen weg, keek weer in den spiegel... En toen ze den volgenden dans wel op Toontje's verzoek inging, voegde ze hem onder het dansen toe: - Je zal wel gelijk hebbe, Toontje. - Natuurlijk heb Toontje gelijk, triomfeerde de ander, en maak je nou niet te sabbel voor die bink. Honderd andere voor hem, wat jij?
Aan dat gesprek heeft Zwarte Lizzy telkens moeten denken de laatste weken. Aan dat gesprek denkt ze ook nu weer, terwijl de pendule helder het halve uur slaat. En zooals al die andere keeren voelt ze hoe er langzaamaan een hopeloos vreezen in haar gaat opstaan, een dreigende angst voor een gevaar, dat zij niet kent, voor een bedreiging, waarvan zij den omvang niet weet te ramen. Het zou allemaal niet zoo erg zijn, vlaagt het door haar radelooze gedachten, het zou allemaal niet zoo erg zijn als het een ander was of iets waarvoor ze 'm zochten - iets wat je precies kon omschrijven en waartegen je je kon verdedigen met alle krachten die in je waren; als het iets of | |
[pagina 138]
| |
iemand was, die je te lijf kon gaan - verloòr je... nou dan verloor je - won je, nou dan wòn je - maar dit was afschuwelijk, dit was rotter dan iets anders ter wereld, alsof ze met messen in je kerfden... Je weet niet waar het vandaan komt en je weet niet eens hoè het komt, maar plotseling is het er... Een maand, zes weken geleden was het nog zoo goed en nou... Zwarte Lizzy legt het hoofd op tafel en snikt met lange, verkropte, heesche uithalen. Hij kon net zoo goed een ander zijn, denkt ze wanhopig, je heb geen anspraak an 'm. Hij gaat uit, hij komt thuis... slaapt meestal boven en soms bij haar en als hij niet uit is, leest hij de krant of een boek en zegt geen stom woord. Dirk is waarachtig gezelliger. En soms kijkt hij je aan met die rare, lieve, lichte oogen van 'm alsof hij je voor het eerst van z'n leven ziet, alsof hij bij z'n eigen denkt: God, daar heb je haar ook! Vroeger als er 'n heer geweest was, ging ze nog dikwijls naar boven toe en kroop tegen hem aan, warm, tevreden als een klein, gelukkig dier - dan sliep ze in op z'n schouder en als ze 's morgens wakker werd voelde zij hem rustig ademhalen naast haar. Maar dat doet ze nou niet meer. Ze heeft het bliksems goed gemerkt, dat hij d'r niks van moest hebben. Hij doet stug, onvriendelijk... | |
[pagina 139]
| |
- Wat heb je toch, Stille, heeft ze hem gevraagd toen ze het voor het eerst merkte. - Niks, had hij kortaf geantwoord, maar als je net met een ander naar bed bent geweest hoef je hier niet te komme!... Toen heeft Zwarte Lizzy niets meer gezegd; ze is stil weggegaan van de kleine bovenkamer, in haar bed gaan liggen met zoo'n vreemd licht gevoel in haar hoofd, net alsof je teveel gezopen had, alsof je duizelig was. Met heete, droge, brandende oogen heeft Zwarte Lizzy dien nacht doorwaakt. Nou is het uit, hamerde het in haar hersens, nou is het uit... uit... uit... uit... Dat had hij niet mogen zeggen, De Stille, dat heb er toch geen bliksem mee te make... Al die anderen... al die anderen daar gaf ze niet dàt om. Die vormden allen bij elkaar haar vak, haar beroep. Dat was nu eenmaal zoo, daar viel nou eenmaal niets aan te veranderen. ‘Ik bemoei me toch ook nooit met zijn zaken, dacht ze, die gaan me niet an’. Maar dat De Stille zooiets zeggen kon had ze nooit gedacht van 'm. Dat was toch onzin, Stille, had Zwarte Lizzy liggen pleiten, alleen, beneden in het breede bed, dat hèb er toch niks mee te make'. Van jou hou ik toch en Dirk en Jacques en... die kenne toch allemaal naar de verdommenis loope... Dat moet je nou niet meer tegen me zeggen, jonge'... Maar hij hàd het tegen haar gezegd. Ze had het | |
[pagina 140]
| |
zelf gehoord. Een paar minuten geleden, daarboven op zijn kamer en nou is het natuurlijk uit... uit... uit... Nou zal ie morgen weggaan en z'n boeltje laten halen en dan zit ze weer godsmoederziel alleen in dit huis aan de Heerengracht. Maar weggegaan was hij niet, De Stille. Hij bleef. Hij kwam den volgenden morgen beneden alsof er niets gebeurd was. Hij dronk z'n koffie en at z'n brood alsof het alles nog was zooals vroeger. Daarna ging hij uit. - Zie ik je nog? had Zwarte Lizzy aarzelend gevraagd. - Misschien, zei de man, bij de borrel of anders vannacht wel. De deur sloeg achter hem dicht en hij was niet gekomen in De Kakatoe. - Ik moest naar bed gaan, denkt Zwarte Lizzy, het is al laat en het ken nog wel zoo lang duren... Maar ze gaat niet naar bed, ze loopt wat heen en weer door de kamer, draait eens aan de radio, maar die geeft nou geen geluid meer, kijkt in den spiegel, geeft Beertje een schoteltje melk en gaat weer zitten. Een kleine, angstige vrouw, bevreesd om haar handjevol geluk, wanhopig zich verzettend tegen het tergend langzaam sterven daarvan, hardnekkig zich vastklampend aan dien ouden, lieven droom, die vervaagt... die vervaagt... Ze neemt Beertje op haar schoot, streelt het | |
[pagina 141]
| |
dier met lange, teedere gebaren... - Die heb het maar goed, denkt Zwarte Lizzy, die hoef zich niet te sabbel te make, die krijg z'n natje en z'n droogje op tijd en heb geen kopzorge'... Het is ruim vier uur als De Stille thuiskomt. Zwarte Lizzy hoort hoe er een auto voor de deur stopt. Vaag dringen stemmen tot haar door, een sleutel wordt in het slot gedraaid, een deur valt zachtjes dicht, voetstappen op de trap... Ze staat op, draait het licht in de gang aan. - Daàg, zegt Zwarte Lizzy. - Nog op? - Dat zie je... Ik heb nog wat wijn staan binnen. De Stille volgt haar in de kamer, schenkt hen beiden een glas in. - Proost! - Proost! antwoordt de vrouw op haar beurt. Ze staat voor hem en De Stille ziet hoe vermoeid zij er uitziet. - Je had naar bed moeten gaan, zegt hij met een licht verwijt in zijn stem. - Ik wacht ommers altijd? - Nou ja... da's toch nergens voor noodig. Nee, denkt de vrouw, hij heb eigenlijk gelijk ook, da's nergens voor noodig. Waarom doe ik het dan? Waarom doe ik het dan? Maar dat zegt ze niet. Ze vraagt alleen: - Ben je bij Sjanètje geweest? De man knikt. | |
[pagina 142]
| |
- Dat dat altijd zoo lang moet dure', hoort hij Zwarte Lizzy zachtjes verder gaan. Een lichte wrevel stijgt in hem op. - Ik zal verdomme net zoo lang... - maar hij maakt den zin niet af. Iets in haar oogen heeft hem getroffen; een blik van radelooze angst, een ongekende vrees. En daarom vervolgt De Stille op veranderden toon: - Dat moet jij je niet zoo antrekke', meid. Eerst heb ik m'n zaken gedaan en toen nadat we afgerekend hadden, hebben we zitten schaken. - Schaken?! - Ja, schaken... dood-gewoon schàken! - Is dat moeilijk? vraagt Zwarte Lizzy. De Stille lacht. - Gaat nogal, zegt hij, 't is een weet. Maar jij... je bent toch zeker niet alleen geweest. - Nee, antwoordt de vrouw, 't was Dirk z'n avond... Hij bleef zoo lang. Ik kon 'm haast niet wegkrijge'... - Ook niet noodig, klinkt het nuchter, je mag in je handen wrijven dat je een vaste hebt. Zwarte Lizzy schudt bedachtzaam en wat zorgelijk het hoofd... Dat is wel zoo. Opgeschept ligt het tegenwoordig ook niet meer. D'r zijn genoeg vrouwen in het leven, die niet weten hoe ze d'r komen moeten. Gisteren heeft Hansje d'r bontmantel moeten verkoopen. Ze kreeg er nog | |
[pagina 143]
| |
niet een derde voor van wat die gekost had. En zoo goed als nieuw. En Friedel is van d'r kamer gezet, omdat ze de huur niet meer kon opbrengen. - Ze was een maand achter, vertelt Zwarte Lizzy aan den man, die krenge' daar hebbe d'r altijd genept. As ze wete dat je in het leven zit kan je dadelijk het dubbele neerlegge'... - Waar is ze nou? - Weet ik het, zegt Zwarte Lizzy, vanavond ging ze mee naar 'n hotel... maar da's toch zeker niks gedaan zonder eigen huis? Ze kijkt om zich heen. Dit alles is van haar, dat kunnen ze nooit van haar wegnemen. Langzamerhand heeft ze zich dit alles aangeschaft: de meubels en de lampen en de radio en het dressoir... Misschien is het leven toch nog niet zoo slecht voor haar als ze soms denkt. Misschien bergt het toch nog ergens een kleine kans op geluk. Zoolang ze dit heeft, zoolang deze jongen tegenover haar zit. Maar de jongen tegenover haar staat op en zegt: - Ik ga maffe'. - Zal ik nog..., begint de vrouw. - Nee, valt hij haar in de rede, ik ben verrekt moe... Tot morgen... En hij gaat de deur uit; ze luistert naar zijn voetstappen op de krakende trap; ze hoort hem boven zijn schoenen uitdoen, gestommel met een stoel, dan het piepen van een ledikant... | |
[pagina 144]
| |
Zwarte Lizzy staat moeizaam op. Ze kleedt zich uit en valt in haar bed. Door een kier der zware gordijnen dringt het vroege ochtendlicht binnen, het motor-getjoemp van een voorbij-varende boot klinkt dof op tegen de hooge huizen. Een paar arbeiders gaan naar hun werk en heel ver weg, dwars door den neveligen morgen, gilt een heesche sirene. Een dag begint...
- Moet je hooren, vertelt de student Henk Gevers twee dagen later aan de borreltafel tegen een vriend, gisteravond was ik met die donkere uit De Kakatoe uit. - Lizzy? - Ja, juist Lizzy... We hadden stevig zitten hijschen aan de bar, 's avonds ga ik met haar mee en au moment suprême vraagt ze ineens aan me: zeg, kun jij schaken?... Verrekt gek! wie denkt er nou zoo'n oogenblik aan schaken! Ik zeg ja en laat ze nou toen ik op het punt stond weer weg te gaan tegen me zeggen: blijf nog wat, dan krijg je een lekkere kop koffie en dan leer jij mij schaken! De vriend kijkt hem ongeloovig aan. - As je me nou... begint hij. - 't Is waarachtig waar. Die meid haalt een schaakbord uit de kast en de stukken, zet koffie - ze was nog drinkbaar ook! - en ik was niet zoo | |
[pagina 145]
| |
goed of zoo kwaad of ik moest het haar leeren. Hoe is ie? - Dàverend! lacht de ander. - Het mooiste komt nog, gaat Henk Gevers verder, ik heb haar beloofd overmorgen weer te komen, alleen schaken, begrijp je. Ze heeft nog een handleiding gekocht ook!... Wat heeft zoo'n kind daar nou aan?! |
|