Die in het donker...
(1934)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend
[pagina 111]
| |
VIIIDE Commanditaire Vennootschap Nationaal Crediet bloeit niet. Het is niet zoozeer het feit dat de gansche wereld lijdt onder een durende malaise, want Nationaal Crediet is een dier ondernemingen, welke juist in crisistijden het best rendeeren. De aanvragen om hypotheken stijgen met den dag. Daar niet van... Alleen zij worden niet meer gericht aan de zaak waarvan Toontje Müller en Joost Verheijde de firmanten zijn. De boel is stuk. De politie heeft tijdens de kortstondige aanhouding huiszoeking verricht en zoo zij dan al geen sporen vond, welke in verband gebracht konden worden met den inbraak bij den ouden heer Mertens, zij legde wel beslag op een aantal documenten, die haar een juister inzicht schonken in de bestaansmogelijkheden der beide directeuren. Een strafbaar feit kon niet worden vastgesteld, maar commissaris Beersma heeft er met van zijn kant prijzenswaardigen ijver voor zorg gedragen, | |
[pagina 112]
| |
dat een waarschuwing naar de bladen werd gezonden - ook in de Rijnstreek - waarin men er op wees niet in relatie te treden met de Commanditaire Vennootschap Nationaal Crediet, aangezien elke kans op het verstrekken van gelden uitgesloten geacht moest worden. Zòò stond het er... Toontje Müller is daarover nog steeds zeer verontwaardigd. - Dat heb hij alleen gedaan omdat hij ons niks ken make voor die kraak, luidt Toontje Müller's minachtend commentaar. Toontje is vooral daarom zoo verontwaardigd, omdat hij voelt dat er op het terrein, waarin hij zich de laatste jaren gespecialiseerd had, niets meer voor hem te doen valt. Ze hebben hem dòòr... - Daar zitte we nou met ons goeie gedrag, constateert de ex-directeur van de Commanditaire Vennootschap Nationaal Crediet neerslachtig, en steun krijg je ook niet! Heb jij nog poen? - Niet veel, antwoordt De Stille. Toontje Müller zucht. Hij zucht niet dikwijls, maar het is hard een zaak, die er zonder eenigen twijfel goed voor stond en alles voor de toekomst beloofde, zoo te zien ruïneeren. Vooral in tijden als deze. Je hebt maar niet zoo gauw wat anders. Toontje Müller hield van zijn werk. Vroeger heeft hij altijd in een andere branche gezeten. Vroeger | |
[pagina 113]
| |
toen een kraak nog redelijk opleverde, toen je nog niet de kans liep een halven nacht achter een vlam te zitten of met den marrelspijker te werken voor niks! Maar die kans is met den dag grooter geworden en sindsdien is Toontje Müller een andere richting opgegaan. Nu is ook dit mislukt... Toontje Müller weet dat het geen zin heeft weer een crediet-maatschappij te vestigen onder een anderen naam. Ze zouden het gauw genoeg in de gaten hebben. Neen, er zal wel niets anders op zitten dan... - Je ken je smoel ook wel 'es opendoen, zegt hij geprikkeld tegen De Stille. Die haalt zijn schouders op. - Weet ik het, antwoordt hij onverschillig, we zullen wat anders moeten aanpakken. - As je dàt maar weet! - Ik zal 'es uitkijken, gaat De Stille onverstoorbaar verder. - Hij zal 'es uitkijke'! hoont Toontje Müller, as je maar weet dat we hier weg moeten! De zaak brengt het niet meer op. We hebbe nog 'n week huur en dan is het over! - Goed. - Goed? Wat goed?! Niks goed! - Maak je niet dik, Toontje... - Allicht, maak ik me dik... ik zal me daar dik maken as ìk wil, versta je! Dat gaat je geen bliksem an! | |
[pagina 114]
| |
- Adiè, zegt De Stille en vertrekt. Joost loopt nu door de stad. Hij weet eigenlijk zelf niet waar en hoe hij loopt. Het kan hem ook niet schelen. Hij is niet weggegaan, omdat hij nijdig werd om Toontje's humeur, hij is alleen weg gegaan omdat Toontje hem verveelde. De Stille weet ook wel dat de zaak stuk is. De Stille weet òòk wel dat er iets anders gedaan moet worden. - Ik zou weer in de stofzuigers kunnen gaan, denkt hij, maar op het zelfde moment lacht hij om die gedachte. Als men jarenlang getracht heeft het hoofd op die manier boven water te houden kan men om zoo'n gedachte, om zoo'n dwàze gedachte lachen. Er zijn toch eenvoudiger middelen. Men moet ze alleen weten te vinden. De Stille besluit met Sjanètje te praten.
Elken middag, klokslag vier uur, betreedt Sjanètje het kleine café De Vergulde Leeuw. Sjanètje gaat achterin zitten en op vrijwel hetzelfde oogenblik brengt Leo hem het dagelijksche glas warme melk. Sjanètje is een man van orde en regelmaat. Dat bewijst het glas warme melk. Zomer en winter, lente en herfst, hittegolf of vrieskou - Sjanètje betreedt om vier uur het kleine café De Vergulde Leeuw en drinkt er zijn glas warme melk. | |
[pagina 115]
| |
Daarna leest Sjanètje het ochtenblad. Zijn lange, beenige vingers vouwen de krant open en in het schaarsche, weifelende licht van den voorbijgaanden dag buigt Sjanètje het vrijwel kale, smalle hoofd over het blad en spelt het nieuws, bericht na bericht. Want Sjanètje is een man, die gaarne op de hoogte blijft van wat er om hem heen gebeurt in de wereld. Zoo is hij altijd geweest, zoo zal hij altijd blijven. Vroeger toen hij nog ambtenaar op de secretarie was in het kleine Brabantsche dorp - laat 'es zien, dat zal nu toch al wel een twintig jaar geleden zijn - in dien tijd placht hij langdurige en zwaarwichtige gesprekken te voeren in de dorpssocietcit met den hoofd-onderwijzer, met den candidaat-notaris en daarbij bleek niet zelden dat Sjanètje, die toen nog heel gewoon Johan Vermolen heette, verreweg het best op de hoogte was van de stroomingen, welke de wereld daarbuiten door-woelden. Toen, op een ongelukzaligen dag, werd de heer Vermolen schuldig bevonden aan een zedendelict - ontucht met minderjarigen van hetzelfde geslacht - en het was uit met het rustig bestaan op de secretarie; het was uit met de langdurige en zwaarwichtige gesprekken in de dorpssocieteit; het was afgeloopen met den heer J. Vermolen. Na zijn ontslag vond hij hier en daar nog wel eens een baantje, hij deed ernstig zijn best de rechte paden te bewandelen, maar omdat het | |
[pagina 116]
| |
vleesch van oudsher nu eenmaal vervloekt zwak is, verdween de heer J. Vermolen uit de circulatie en kwam Sjanètje er voor in de plaats. Dat is natuurlijk niet in een hand-omdraai gebeurd. Men wordt nu eenmaal niet maar zoo een-twee-drie een belangrijke persoonlijkheid als Sjanètje. Het is zelfs heel wat gemakkelijker de importantie te veroveren van een zekeren heer Vermolen dan de faam te bereiken, die gloriet rondom Sjanètje's kalen schedel. Daarvoor zijn noodig geweest uithoudingsvermogen, list en practische zin. Over deze drie eigenschappen beschikt Sjanètje in rijke mate. Zijn practische zin heeft hem bijtijds doen inzien, dat men gemakkelijker kan leven van wat er te verdienen valt in beroepen, die het met wetten en zeden niet zoo nauw nemen. Zijn listigheid heeft ervoor zorg gedragen dat hij in zìjn wereld een unieke positie inneemt. Zijn uithoudingsvermogen biedt de waarborg dat Sjanètje's oude dag onbezorgd zal zijn. Indien tenminste zijn spreekwoordelijk geluk hem niet verlaat. Trouwens men mag dat niet overdrijven. Het is waar, het gaat Sjanètje goed. Maar dat heeft hij alleen aan zichzelf te danken. Hij heeft weinig luxueuze behoeften en hij verdient grof geld. Sjanètje spaart. Dat weet iedereen. Op de Incassobank heeft hij een aardig sommetje staan en de beursberichten leest hij met meer dan gewone | |
[pagina 117]
| |
interesse. Het gaat Sjanètje trouwens ook in andere opzichten goed. Hij bewoont een aardige étage aan den Amstel, niet overdreven weelderig ingericht maar toch héel aardig en Bill is hem al zeker een half jaar trouw. Sjanètje mag niet klagen. Hij klaagt ook niet. De huur van de groote achterkamer brengt flink geld op en voor de sneeuw heeft hij vaste afnemers. Er is alleen een heel kleine moeilijkheid. Maar ook die zal wel in orde komen. Sjanètje is de laatste die eraan twijfelt. Dien middag even nadat Sjanètje is gekomen stapt De Stille het kleine café ergens in Plan Zuid binnen. Hij weet dat hij er Sjanètje zal treffen en hij treft er Sjanètje. - Goeien middag, zegt De Stille, een beetje bruusk. Hij verdraagt de sfeer niet goed, die er hangt. Hij heeft iets tegen Leo, het slanke kellnertje, dat zich gracieus als een meisje door het lokaal beweegt. Hij heeft iets tegen de kleine, diepe, zachte fauteuils, tegen de schemerlampen op de tafels, tegen de jongens die er zitten. - Dag meneer, groet Leo met z'n hooge stem, gaat het goed, meneer? - Best, zegt De Stille en gaat bij Sjanètje zitten. - Zoo, jongetje, zegt Sjanètje. | |
[pagina 118]
| |
Dat is zoo zijn gewoonte. Sjanètje zou zelfs Gore Gerritje, die toch al over de zestig is, met een ‘zoo jongetje’ verwelkomen. Sjanètje vouwt de krant dicht, drinkt een teugje van zijn melk. - En, gaat hij verder, kom je maar 'es oploopen? - Dat zie je, antwoordt De Stille. - Uitstekend, jongetje, kraakt Sjanètje's stem en zijn blauwe, waterige oogen kijken De Stille aan. Een sympathieke jongen, een aardige jongen, een beschaafde jongen... Sjanètje heeft dat dadelijk gedacht toen hij De Stille voor het eerst ontmoette in De Kakatoe. Hij heeft hem toen uitgenoodigd hem eens te komen bezoeken. Bij hem thuis aan den Amstel of in zijn stamcafé De Vergulde Leeuw. Want zoo'n jongen als De Stille heeft Sjanètje precies noodig. Oh, niet om het een of ander, want Sjanètje is met Bill tevreden. Bill, die overdag chasseur is in een lunchroom. Een lieve, kleine, kwieke negerboy, dien het roode uniform flatteert. Soms - nu nog na een half jaar - gaat Sjanètje naar die lunchroom toe, alleen om het knipoogje, dat Bill hem geeft als hij binnenkomt, alleen om een kwartier, twintig minuten lang te kijken naar dien rakker in de roode, als aangegoten livrei. Het is er een uit duizenden, Bill, trouw, grappig en niet inhalig zooals al de anderen. Bill vraagt nooit iets, Bill is tevreden met het leven | |
[pagina 119]
| |
dat hij leidt èn Bill is handig. Hij heeft in de deftige Amsterdamsche lunchroom al heel wat klantjes weten te winnen en hij zal Sjanètje voor geen cent bedriegen. - Als je mij niet had opgezocht, jongetje, vervolgt Sjanètje, dan had ik het jou gedaan. - Dat treft dan, mompelt De Stille. - De zaak is... de zaak is... dat ik je wel een voorstel zou willen doen. - Zoolang als het een eerbaar voorstel is, Sjanètje... - Het is een hèèl eerbaar voorstel, jongetje, verzekert de ander plechtig. Ik heb om het zoo maar eens te zeggen een agent noodig. Er zijn in deze stad een paar etablissementen, jongetje, waar ik liever niet dikwijls meer kom. Ik heb het idee dat men er mij niet meer zoo vertrouwt als vroeger. Ik placht daar Maandagsmiddags van half zes tot half zeven en Donderdagsavonds van half elf tot half twaalf te komen. Ik trof er dan mijn verschillende afnemers, begrijp je, jongetje? - Volkomen. - Uitstekend, uitstekend en omdat ik nu liever het zekere voor het onzekere neem ben ik geneigd een plaatsvervanger aan te stellen. Je voelt wel, dat het een zeer delicate positie is en een post van vertrouwen, begrijp je dat, jongetje? De Stille begrijpt het. Hij weet genoeg van Sjanètje's bron van inkomsten af. Hij weet dat | |
[pagina 120]
| |
Sjanètje op gezette tijden uit Rotterdam zijn bepaalde dosis sneeuw krijgt en dan voor verdere verspreiding zorg draagt. Hij weet ook dat Sjanètje er dik aan verdient en dat er ook voor hem wel een paar slordige centen te halen vallen. - Als je er iets voor voelt, jongetje, zegt Sjanètje, dan zal ik je in de dessous, voor zoover noodzakelijk, inwijden. - Okay, stemt De Stille toe. - Uitstekend jongetje... Laten we iets drinken op de hopelijk aangename samenwerking. Een half uur later is de zaak beklonken. De Stille zal voortaan Sjanètje's taak in een paar Amsterdamsche gelegenheden overnemen. Het is heel eenvoudig, heeft Sjanètje verzekerd. Je hebt je vaste plaats dichtbij den uitgang, een voor een passeeren de klanten je en dan stop je het hen toe. Het vereischt alleen wat handigheid. Bij het verlaten van het café krijg je op dezelfde manier je geld. Betalen ze niet, hetgeen vrijwel nooit voorkomt, dan zijn ze voortaan uitgesloten. En daarop laat geen hunner het ooit aankomen. Sjanètje zal verder een of twee keer met De Stille meegaan, zoodat hìj de klanten en de klanten hèm leeren kennen. Het zal hem niet moeilijk vallen. - Een intelligent iemand haalt mijn menschen er zoo uit, verzekert Sjanètje, en luister 'es, jongetje, als je ooit merkt dat er iets niet in den haak is, ga dan doodkalm naar het toilet en spoel de | |
[pagina 121]
| |
boel weg. Dat is dan wel een stropje, maar het is beter geen enkel risico te nemen. - Heb jij dat wel 'es gedaan, Sjanètje? - Nooit, jongetje, nooit... Het is me nog altijd meegeloopen, alleen den laatsten tijd heb ik wel eens het idee gehad, dat er iets broeide... Enfin, die moeilijkheid is nu ook opgelost. Ook de financieele zijde wordt spoedig geregeld. Van iedere dosis, die De Stille aflevert, krijgt hij een rijksdaalder. En aangezien hij gemiddeld twintig partijtjes per week zal hebben af te leveren, kan hij dus voorloopig voort. Het is geen rijk bestaan, maar men kan ervan leven. - En menschen als wij, besluit Sjanètje, moeten het eenvoudige voor lief nemen. De Stille is tevreden. En ook Sjanètje is tevreden. Hij strijkt vergenoegd met zijn dorre hand over den spiegelenden schedel en zegt op hartelijken toon: - Je moet toch 'es bij me thuis komen, jongetje. - Je kan doodvallen, antwoordt De Stille rustig. - Ta-ta-ta, zegt Sjanètje verschrikt, ik... ik bedoel toch niets. De Stille kijkt hem aan. - Allicht bedoel je niks! Dat zou d'r nog bij moeten komen! - Laten we over iets anders spreken, stelt Sjanètje voor en er ligt iets gedesillussionneerds | |
[pagina 122]
| |
in zijn stem. Hij had graag wat met De Stille zitten praten thuis, hij zou een flesch van die oude cognac voor den dag gehaald hebben... Sjanètje is soms een beetje eenzaam.... Bill is een schat. Maar bij tijd en wijle wil men wel eens een verstandig woord wisselen. En daartoe krijgt Sjanètje niet veel gelegenheid. Want de verstandige heeren, die op gezette tijden tegen een exorbitante prijs zijn achterkamer huren voor een paar uur vermijden hem zooveel mogelijk. Meestal zijn ze verdwenen voordat Sjanètje het weet en krijgt hij van de jongens het geld voor de kamer. En àls hij hen spreekt gaan ze toch nooit op zijn gesprekken in. Dat zit Sjanètje dikwijls dwars. Dat heeft Sjanètje wel eens op het idee gebracht diezelfde verstandige heeren in een moeilijk parket te brengen, maar tenslotte heeft Sjanètje toch maar afgezien van dergelijke wraakzuchtige plannen, want hij weet dat na de eerste poging tot chantage zijn huis zou worden vermeden. En dàt is het hem niet waard... Sjanètje's huis is een huis van vertrouwen. Wanneer men het frequenteert dient men te weten dat men - voor zoover dat althans ooit mogelijk is - gevrijwaard blijft voor allerlei onaangename consequenties. Om al deze redenen is Sjanètje dikwijls eenzaam. Men kan nu eenmaal niet altijd stoeien met den kleinen Bill. Men kan nu eenmaal niet altijd | |
[pagina 123]
| |
lezen, lezen en nog eens lezen... Men zou een vriend moeten hebben; een gewoon en hartelijk man, met wien men kan praten, zooals vroeger in de dorpssocieteit met den hoofdonderwijzer en den candidaat-notaris. Er zijn soms avonden dat Sjanètje er niet tegen op kan. Dat Bill hem verveelt... Hij stuurt den jongen dan naar een bioscoop of naar bed en zet, zijn laatste troost, de radio aan. Hij luistert naar een lezing die over Daventry wordt uitgezonden; hij luistert naar de muziek van een band ergens - men hoort het duidelijk - waar veel vroolijke menschen bijeen zijn. Helpt het?... Het helpt meestal niet... Men wordt er alleen nog ellendiger van. En dan... dàn trekt Sjanètje zijn huisjasje uit, kleedt zich aan en gaat de stad in. Men ziet zijn kaal en glanzend hoofd opduiken in verschillende café's en dancings. Maar nergens blijft hij lang. Schuw, rusteloos zwerft hij verder, straten en cafè's doorkruisend met zijn lange, eigenaardig-sleepende passen, overal iets drinkend en toch nooit dronken wordend, totdat hij tenslotte weer belandt in De Vergulde Leeuw, zijn stamkroeg; daar zijn tenminste menschen, die hij kent. Daar is Leo, de kleine kellner, daar zitten 's avonds Zachte Willy met zijn te fel geschminkt gelaat en Eddy, die zoo aardig zingen kan; daar zitten al de jongens bij elkaar, voor zoover ze niet op straat slenteren of bezoek hebben. | |
[pagina 124]
| |
Het is altijd vol in De Vergulde Leeuw als Sjanètje er op zoo'n avond binnen-schuift. Ze kennen hem er allemaal en hij kent hen. Hij gaat bij Zachte Willy zitten of bij Eddy; hij geeft een Voorburgje weg, wat sigaretten en luistert naar de gesprekken. Sjanètje houdt niet van die gesprekken. Niet omdat hij preutsch of kieskeurig is, maar alleen omdat ze zoo verregaand onbeduidend zijn. Ze gaan altijd over een vasten vriend, over een luis van een band, over de zaken, over familie, over kleeren... Sjanètje heeft geen familie. Of liever zijn familie heeft hem niet meer. Die weet waarschijnlijk niet eens dat Johan Vermolen nog bestaat en als zij het zou weten, wil zij het niet weten. En daarom interesseert het Sjanètje niet of Eddy's moeder een das voor hem gehaakt heeft en dat zijn vader d'r niks van mag weten; daarom interesseert het Sjanètje niet of Zachte Willy een dag te voren een film met Willy Fritsch heeft gezien, voor wien Zachte Willy een beduidend zwak heeft... Sjanètje heeft geèn zwak voor Willy Fritsch; hij verzamelt geen foto's van hem en hij kan zich niet voorstellen dat Zachte Willy trotsch met een foto van den anderen Willy, voorzien van diens handteekening, rondloopt. Er is op zulk een avond maar èèn ding wat Sjanètje interesseert. Menschen om zich heen te | |
[pagina 125]
| |
hebben, die met hem praten. Wat warmte en gezelligheid te ondergaan... Jongens als Zachte Willy en Eddy weten dat. Ze weten ook dat ze, als Sjanètje in zoo'n bui is, alles van hem gedaan kunnen krijgen. Als het tenminste niet al te zeer in de papieren loopt. En daarom kijkt Eddy verlangend uit naar Sjanètje's komst, als hij de huur voor deze week nog niet bij elkaar heeft; daarom lichten Zachte Willy's donker omschaduwde oogen op, als hij zoo graag dat lila overhemd bij Gerzon in de etalage zou willen koopen en Sjanètje komt binnen schuifelen. Ze weten precies hoe ze met hem moeten omgaan. Ze spreken hem vriendelijk toe. - Dag, Sjanètje, zegt Eddy's lieve, kinderlijke stem, kom d'r bij... En als Sjanètje zit en voor allen wat besteld heeft, lacht Eddy hem eens toe over een geheven glas, legt zijn arm om zijn schouder, zoo argeloos als een jongen dat doen kan, en wèl... het zou wel een wonder zijn als tegen het sluitingsuur Eddy de huur niet bij elkaar had. En Zachte Willy pronkt den volgenden avond - het kàn niet missen - met een lila overhemd. Sjanètje echter wandelt door den nacht naar huis. Alleen. Alleen. Alleen... Hij hoort Bill's ademhaling in de slaapkamer. De jongen moet morgen weer bijtijds op... Sjanètje gaat liggen op de rustbank in de voorkamer. Hij probeert te | |
[pagina 126]
| |
slapen. Dat lukt eerst tegen den ochtend.... Daarom spijt het Sjanètje dat De Stille zijn goed bedoelde invitatie zoo bruusk afslaat. Hij weet wel dat hij niet getapt is in het leven. Hij weet wel, dat men hem als het maar eenigszins mogelijk is links laat liggen. Hij doet trouwens maar zelden meer moeite om daarin verandering te brengen. In vroeger jaren heeft Sjanètje nog wel aansluiting gezocht. Hij verscheen geregeld in De Kakatoe en soortgelijke gelegenheden; hij sprak met de jongens en met de meiden, maar hij heeft er nooit goed kunnen aarden. Als Sjanètje zich bij een clubje voegde daalde de stemming zichtbaar. De jongens deden nog wel gewoon, maar de vrouwen toonden stuk voor stuk een duidelijken afkeer en niet zelden kwam het tot woorden. - Leelijke broodroover! heeft een van hen hem eens toegevoegd en het was waarlijk nog een van de minzaamste opmerkingen. Sindsdien trok Sjanètje zich terug. Sindsdien doet Sjanètje het werk, dat hem een ruim en gemakkelijk bestaan verschaft, zoo handig en onopvallend mogelijk. Sindsdien heeft Sjanètje zijn troost gezocht, maar het lukte nooit volkomen, bij jongens als Eddy en Bill, bij boeken en radio. Sindsdien ook dwaalt er 's avonds door de Amsterdamsche café's soms een lange, magere gestalte met schuwe, hunkerende oogen... | |
[pagina 127]
| |
Dat is dan Sjanètje... - Eens in de week zal je toch bij me moeten komen, jongetje, houdt Sjanètje kalm vol, voor de pakjes... De Stille kijkt hem achterdochtig aan. Niet dat hij bang is voor types van dat slag. Het zal hem 'n zorg zijn, maar hij houdt er nu eenmaal niet van. - Kan dat hier niet, stelt hij voor. - Nee, jongetje, verklaart Sjanètje voldaan, dat kan hier nièt. Zeker is zeker en hoe minder menschen er van onze transactie iets weten hoe beter. - Nou... goed dan, stemt De Stille toe. En zij spreken af voor overmorgen. Dan zal De Stille Sjanètje tegen het borreluur op komen zoeken in diens woning aan den Amstel. Als De Stille is weggegaan staart Sjanètje tevreden voor zich uit. Het jongetje zal hem op komen zoeken. Zij zullen samen praten over allerlei belangwekkende zaken. Hij zal een goed dinertje aan huis laten bezorgen en Bill kan bedienen. Het zal allemaal héél prettig zijn. En omdat het overmorgen zulk een feestelijken dag belooft te worden geeft Sjanètje een rondje weg aan de jongens, aan Zachte Willy en aan Eddy en ook Leo moet wat drinken op zijn gezondheid. |
|