Die in het donker...
(1934)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend
[pagina 95]
| |
VIISNEL en onverhoedsch zet de dooi in. De luchten boven Amsterdam staan des daags wolken-doorwaaid over de stad; tegen den avond pakken zij zich weer samen tot een egaalgrauwe massa. Glad, vochtig en glanzend ligt het asfalt, maar in de kleine, nauwe straten en stegen, op de hobbelige pleinen en gebogen bruggen der oude stad plakt de modder. Soms, bij vlagen, vallen korte sneeuwbuien traag en dreinend en dunne regens siepelen neer. Maar des middags draalt het licht langer en het ijs in de grachten smelt. De torens van de St. Nicolaaskerk liggen gansch den dag achter een fijne mist verborgen. Voor een paar dagen nog stonden zij te fonkelen in het harde, wintersche zonlicht. - Je ken het voorjaar ruiken, zegt dien dag Nap de Zwaan tegen De Koorddanser, terwijl ze over de brug bij het Kolkje hangen. | |
[pagina 96]
| |
Maar Nap de Zwaan is altijd een optimist geweest. En De Koorddanser die hem kent van vroeger geeft dan ook geen antwoord. Hij heeft het niet erg op Nap de Zwaan. Nap is niet achttien karaats. De jongens hebben hem nooit kunnen bewijzen dat hij een versliegeraar is, maar zij nemen het stuk voor stuk stilzwijgend aan. En daarom vermijden ze hem zooveel mogelijk. Alleen De Koorddanser kon er vanmorgen niet omheen. Toen Marie hem uitliet kwam Nap uit het achterhuis. Daarom staan ze nu samen aan het Kolkje. Daarom gaan ze nu samen naar Moeder Sjaan. De Koorddanser berust in het noodlot. Hij weet dat hij Nap de Zwaan voor de rest van den dag niet meer zal kwijt raken. En dat is zijn eigen schuld. Had hij maar eerder weg moeten gaan bij Marie, maar hij heeft haar altijd een verdomd lieve meid gevonden... Als hij geweten had dat Nap de Zwaan bij haar mee-bikte, zou hij zich nog wel eens bedacht hebben. Want tenslotte gaat die nou met zijn joet strijken. En dat idee vindt De Koorddanser niet aangenaam. Het stemt hem ietwat wrevelig ten opzichte van Nap de Zwaan. En hij zou zeker dezen wrevel in woorden omgezet hebben, indien de lucht niet zoo verraderlijk zacht was, indien de vreugde hier weer te loopen als vrij man niet de overhand had genomen. - Jessis, ben jij het! verwelkomt Moeder Sjaan | |
[pagina 97]
| |
hem. Ze klimt van de hooge kruk af en schudt De Koorddanser de hand. Da's lang geleje', jonge'. - Kimmel jan, bromt De Koorddanser en hij slikt iets weg. Dat is nou toch raar. Aan dit oogenblik heeft hij moeten denken toen hij gistermiddag de laatste preek kreeg van Buys Colebrander. Hij verstond diens woorden maar half, maar keek langs den directeur der gevangenis heen naar buiten en zag zichzelf bij Moeder Sjaan binnenkomen. Net alsof er geen drie jaar tusschen lagen. Hij zou aan het zink staan en z'n pilsje drinken en Moeder Sjaan zou hem vertellen wat er loos was op de vlakte. Hoe het ging met al de jongens en meiden. Moeder Sjaan, die alles weet. Buys Colebrander heeft z'n hoofd geschud en gedacht, dat er met dien Freek de Greef toch niets te beginnen was. Vechten tegen de bierkaai. Die zag hij nog wel eens terug. Daar durfde hij een eed op te doen. - Je kunt wel gaan, beval hij kortaf. En Freek de Greef is gegaan- Nu staat De Koorddanser voor Moeder Sjaan en ze heeft hem de hand geschud. Net zooals hij dat gisteren had gedacht. En zijn breede, sterke linkerhand ligt zwaar op haar schouder. - Sjaan..., zegt De Koorddanser,... Sjaan... meid... | |
[pagina 98]
| |
Maar omdat er iets diks in zijn keel schiet, kan hij den zin niet afmaken en daarom schudt De Koorddanser Moeder Sjaan een beetje ruw heen en weer. - Me zulle d'r eentje op neme', verklaart hij dan. Dat is zoo zijn manier om zijn ontroering te uiten. - Allemaal? vraagt Moeder Sjaan, die weer op haar kruk geklauterd is. - De heele rotzooi, zegt De Koorddanser tevreden. En allen krijgen zij hun pils of hun vroegen borrel. Moeder Sjaan en Lange Willem, Nap de Zwaan en Gore Gerrit, Dries de Steker en Christien, die zoo maar even is aangeloopen. En allen drinken ze op het ontslag van De Koorddanser en op diens durende gezondheid, en allen wenschen zij De Levenslange, die hem drie jaar bezorgde, de noodige ziektes met doodelijken afloop. Moeder Sjaan zit rood en glunder op haar kruk. Dit wordt een goeden dag. Dit wordt een gezegenden dag zooals we hem in lang niet hebben beleefd. Want De Koorddanser mogen ze allemaal graag lijden en poen heeft hij ook. Glazen worden leeggedronken en glazen worden gevuld en De Koorddanser vertelt de sterkste verhalen. Hoe hij twee keer een sjotterik op z'n verdommenis is gekomen en hoe hij toen in de | |
[pagina 99]
| |
ijzers werd gezet in een donkere, vochtige cel met niks als droog brood en water. - 'n Schandaal, zegt Moeder Sjaan, die van harte meeleeft. - Asse... asse... 't m-m-mijn lapten, stottert Gore Gerritje en slurpt behagelijk zijn klare. En dan, als De Koorddanser schijnt uitgepraat, krijgt hij het laatste nieuws te hooren, opdat hij, als hij straks van Moeder Sjaan vandaan gaat, geen stommiteiten doet. Het meeste weet De Koorddanser al. Niet voor niks kofferde hij vannacht bij Marie... Een uur later is De Koorddanser volkomen op de hoogte. Hij weet dat Barendje zijn klapper heeft moeten dicht gooien maar evengoed in Plan Zuid weer is begonnen; hij weet dat Toontje Müller en De Stille - een nieuwe - sam-sam doen en dat Oome Daan op de gandere kit zit; hij weet dat Christien en Ans voor hem tippelen en dat Nap de Zwaan de bikker is van Marie. Maar dàt wist De Koorddanser al uit de beste bron. Hij weet wie de laatste kraken heeft gezet en dat Lange Willem vier dagen terug als napeezer twee bokkenasjers heeft verdiend... Het is nog altijd dezelfde goede, oude wereld. Het is nog altijd hetzelfde lieve leven. Er zijn - al wordt het moeilijk - nog altijd tejeise, er zijn nog altijd stomme provincialen met dikke platvinken, er zijn nog altijd meiden en er is drank. | |
[pagina 100]
| |
- We neme' d'r nog een, bestelt De Koorddanser weer. - Allemaal? vraagt Moeder Sjaan. - De heele rotzooi! zegt De Koorddanser opnieuw en hij rammelt met een paar losse knoopen. Hij is in een best humeur, De Koorddanser, hij wordt zelfs niet kwaad als Gore Gerritje, die een gouden horloge kwijt wil, hem die fokse-oksenaar probeert aan te praten. Gore Gerritje wil van zijn goede stemming en van zijn geld profiteeren, maar De Koorddanser poeiert hem af: - 'k Weet zóówel hoe laat of het is! En Nap de Zwaan die dat een verrukkelijke mop vindt, hinnikt een vet lachje en slaat De Koorddanser joviaal op den schouder. - Blijf van me lijf! gromt die nijdig. Hij weet opeens weer dat hij eigenlijk iets tegen Nap de Zwaan heeft. En het is niet alleen dat joetje wat hem dwars zit. Want zòò is De Koorddanser niet... Maar bonje wordt er vandaag niet gemaakt, beslist Moeder Sjaan, vandaag is het feest. Vandaag zetten we de bloemen buiten, omdat De Koorddanser weer op de vlakte is, en zelfs Lange Willem die anders niet een van de gulsten is, geeft een paar rondjes weg. En Christien, die De Koorddanser nog van vroeger kent, inviteert hem om bij haar te komen eten. Zonder eenige bijbedoeling, waarachtig waar! En De Koorddanser kijkt Christien plotseling met een paar scherpe | |
[pagina 101]
| |
oogen aan en antwoordt: - 't Is goeie... gane wìj vanavond naar Tuschinsky! - Niks hoor, zegt Christien. - Ken je niet? - Neeje, zegt Christien, maar morge' wel. Alleenig effe' aan Oome Daan vrage'. Dat die op de gandere kit zit, is ze vergeten. De Koorddanser lacht. Natuurlijk vindt Oome Daan het goed. Ze zijn toch oude kameraden. Nee, let maar eens op, dat komt allemaal dik in orde! En hij slaat alvast zijn arm om de vrouw heen, zoent haar in haar hals en Christien gil-lacht: Wat heb jij 'n haast! En Gore Gerritje staart droefgeestig in zijn glas, want hìj zit maar met dat gouden horloge, waar beslist geen zegen op rust... Moeder Sjaan glimlacht breed en voldaan. Daar denk je nu aan als je binnen bent, aan dagen als deze, aan een uur als dit. Dat maakt je nachten vol onrust en de dagen daarginds zonder einde: een kleine kroeg, een vrouw, de jongens... En het is alleen de wetenschap, dat je na zooveel jan toch èens weer buiten de poort zult staan en dag zult wuiven tegen den sjotterik, die je uitlaat, die je d'r bovenop houdt. De Koorddanser drinkt haastig van zijn nieuwen borrel. Hij zal er nog heel wat achterover moeten slaan, voordat die herinnering verdwenen is. Het zijn niet zoozeer de eindeloos lijkende dagen, die vreten aan je hart. D'r zijn altijd jongens | |
[pagina 102]
| |
op zaal waar je mee praten kunt, d'r is altijd wel een sjotterik, die saffiaantjes levert... Maar het zijn de nachten, die teisteren aan je hart. De donkere, stille nachten, de nachten dat je op je brits ligt te spannen naar zoo'n pestklein stukje lucht achter het hooge raampje, dat de herinneringen wakker worden aan het leven daarbuiten, aan het leven rondom het plein en op de wallen, aan de jongens en aan de meiden, die hun eigen weg kunnen gaan. Je kan er maar beter niet aan denken, het helpt toch geen bliksem. Makkelijker gezegd dan gedaan! Je ligt alleen, achterover, met je pooten onder je kop en je gaat tellen: een-twee-drie-vier-vijf-zes... verder en verder, alleen om de opkomende beelden tegen te houden. Ze zeggen dat het reusachtig helpt, voor je aan de honderd bent maf je. Dat zèggen ze. Maar ze liegen het. Je kan tot honderd tellen, je kan tot twee, tot drie-vier-honderd tellen maar onontkoombaar staan daarachter de herinneringen aan de vrijheid. Eerst tegen den ochtend slaap je in... En zòò is het elken nacht... Een winter gaat voorbij en door het kleine venster dringen de zachte geuren van het vroege voorjaar binnen, dan komen de fonkelende sterren der zomernachten branden achter het raam en later dwarrelen onder het luchten verdwaalde, herfstige blaren over de muren op de binnenplaats, | |
[pagina 103]
| |
totdat je op een goeden dag merkt dat het sneeuwt. Het sneeuwt, verdomme, raar is dat, zoo wit... zòò wit... En dat is dan èèn jaar... Soms denk je bij jezelf: da's eens maar nooit weer. Een volgenden keer hou ik het niet meer uit. Als ik buiten kom gaan ik uit het leven... Maar den volgenden morgen als je dan wakker wordt uit een looden, doffen slaap weet je eensklaps, dat je dat al eens eerder hebt gezegd en dat het toch ook weer is fout gegaan. Je zit er nou eenmaal in en dan blijf je erin... En dan komt er weer een voorjaar en een zomer en weer een herfst met dwarrelende, bruine blaren voor je voeten en een winter met sneeuw en er zijn nog altijd de lange, bittere nachten, dat je met je kop tegen den muur ligt te bonken, dat je pooten machtelooze gebaren maken en dan... dàn langzamerhand begin je de dagen te tellen. Weer gaat een voorjaar voorbij. Weer gaat een zomer voorbij en een herfst. Het wordt winter. De derde winter... En op een goeien dag zeg je tegen je maat op zaal: nog èèn dag en het zit er op! En 's nachts wil de slaap niet komen, omdat het alles nu weer zoo vlakbij is, alsof je het grijpen kan... Je staat al lang gereed voor de sjotterik je komt halen. Je luistert naar Buys Colebrander, zonder te hooren wat hij smoest. Je krijgt een hand als hij het goed met je voor heeft en je krijgt geen hand als die denkt dat hij je nog wel 'es terugziet, | |
[pagina 104]
| |
en dàn... dàn sta je buiten. Je kunt gaan waar je wilt, je kunt doen wat je wilt... je koopt een pakje saffiaantjes en je pakt een pilsje... - Wat ben jij ineene stil geworde', zegt Christien. De Koorddanser lacht en bestelt een nieuw rondje. Moeder Sjaan noteert vlijtig. - Wat ga je nou doen? vraagt Christien verder en er ligt iets zorgelijks in haar stem. Want het is nu eenmaal wel heel mooi dat De Koorddanser buiten is en vandaag vieren we dan ook feest, maar morgen - zoo gaat het immers altijd - zal hij geen poozer op zak hebben en dan moet er weer gewerkt worden. De Koorddanser maakt een onverschillig gebaar met zijn hand. Morgen? Morgen, dat ligt immers nog zoo ver weg. Daar ga je je nou nog niet te sabbel over maken. En een jongen als hij - De Koorddanser twijfelt er niet aan - vindt altijd wel wat. Maar dan komt Gore Gerritje er ook bij, hij heeft Christien's vraag gehoord en als er wat te jeremieeren valt dan zal het aan Gore Gerritje niet liggen. Hij duwt zijn voozen, valen kop met de schuwe, pientere oogen tusschen de twee in en betoogt hakkelend, dat het drie jaar geleden anders was en dat het nou een verdomde, stille beweging is. | |
[pagina 105]
| |
Zorgelijk schudt hij het hoofd. - Hij heb gelijk, vervolgt Christien. D'r is heel wat veranderd. D'r zit nergens meer wat. En om dit alles ten overvloede nog eens te bewijzen komt Christien met de historie van een harer smartelijke belevenissen. Nog geen week geleden gebeurd. Een echte, fijne meheer, afijn hij komt boven en tenslotte... laat het nou een vrijzetter weze'! Geen cent van te halen! Gore Gerritje trekt een meewarig gezicht. Dat zijn zoo van die dingen... - As Daan thuis geweest was... zegt Christien. Maar Oome Daan wàs niet thuis en de echte fijne meheer kon ongestoord verdwijnen. - Maar, besluit Christien tevreden, ik heb 'm effe' m'n baaie rokke' late' zien! - Gelijk heb je, zegt Moeder Sjaan, die het verhaal overigens niet voor de eerste maal hoort. De Koorddanser gelooft het allemaal wel. Hij is niet van plan zijn goede stemming te laten bederven en duwt met zijn breede, sterke hand het hoofd van Gore Gerritje achteruit. - Leg niet te kliere', zegt hij kalm en resoluut. Me neme' d'r nog een! - Allemaal. - Ben jij belazerd, lacht De Koorddanser, ik zal jullie allemaal minteneere'... Christien, jij en ik... De rest ken dood valle'! Moeder Sjaan vult de glazen en De Koord- | |
[pagina 106]
| |
danser buigt zich over naar Christien, begint een fluisterend gesprek. Het is nu drukker geworden in het kleine lokaal. Marie is gekomen en zit bij Nap de Zwaan en Dries de Steker; er zijn meer vrouwen uit de buurt. Een dichte, blauwe damp van sigaren- en sigaretten-rook hangt er, de radio speelt en Tauber's week geluid vult de ruimte. Toontje Müller en Joost Verheijde zwaaien binnen. Toontje Müller is er sinds lang een goede klant, maar De Stille kent lang niet iedereen. - Oome Daan hier geweest? vraagt Toontje. - Neeje, zegt Moeder Sjaan, die hebbe ze gisteren weggehaald. - Weet ik, licht Toontje haar in, maar vanochtend hebbe ze 'm vrij gelaten. - Hoor je dat Christien?... Daan is buiten! Op dat heugelijk nieuws moet gedronken worden. Er wòrdt op gedronken. Eerst tracteert De Koorddanser, dan geven ook Toontje Müller en De Stille een paar borrels weg. Maar Nap de Zwaan, die in zijn hoek iets heeft opgevangen, wordt onrustig. Hij voelt zich nooit heelemaal safe, Nap de Zwaan. Hij gaat naar de toonbank en mengt zich in het gesprek. Waarover het precies loopt weet hij niet, maar èèn ding staat vast: ze hebben Daan los gelaten. Het is gek, maar dat zelfde onrustige, bijna angstige gevoel komt altijd over Nap de Zwaan als er eentje wegens | |
[pagina 107]
| |
gebrek aan bewijs buiten komt. Ook als hij het niet hoèft te hebben. Als er geen enkele reden voor hem is zich zoo onzeker te voelen. Want hìj heeft Oome Daan niet verloend... De Stille hangt over de toonbank en luistert naar Toontje. Toontje is hier thuis, Toontje is hier onder kameraden en daarom hangt Toontje een dramatisch verhaal op over de gebeurtenissen. Weliswaar verzwijgt hij de kraak in de Lairessestraat, maar dat kan hij veilig doen, want dat begrijpen ze allemaal. En allemaal, De Koorddanser en Moeder Sjaan, Christien en Gore Gerritje begrijpen, dat er een de zaak aangebracht moet hebben. - Zonder succes, maar het had evengoed mèt succes kenne' weze', zet Toontje Müller uiteen, die van het gebeurde alleen den principieelen kant wenscht te beschouwen. - 'n R-r-rot-streek, oordeelt Gore Gerritje. En Gore Gerritje heeft gelijk. Moeder Sjaan kijkt Nap de Zwaan aan en Nap de Zwaan, die haar onderzoekenden blik op zich gericht voelt, schuift zijn glas naar haar toe, laat zich nog eens inschenken. -'t Is niet wat je denkt, Sjaan, voegt hij haar zachtjes toe. Moeder Sjaan snuift minachtend. - Hoor je mìjn wat zegge'? vraagt ze lakoniek. Het is geen antwoord dat Nap de Zwaan op | |
[pagina 108]
| |
zijn gemak stelt. Als dat wijf iets in d'r kop heeft gezet, krijg je het er niet zoo gemakkelijk uit. - Dat zooeen z'n ooge niet uit z'n kop schaamt, zegt Christien verontwaardigd, begrijp je dat nou? De Stille, tot wien zij zich heeft gewend, ontkent. Zonder overigens iets te zeggen. Hij voelt zich hier niet heelemaal thuis, maar hij is meegegaan met Toontje, omdat die Oome Daan wou spreken. Tenslotte dienen zij toch te weten hoe dat gevalletje precies in elkaar zit - En dàn, besloot Toontje Müller, je hoort er wel 'es wat. Dat ken geen kwaad. De Stille denkt aan Zwarte Lizzy, die nu langzamerhand wel naar De Kakatoe zal gaan. Die trouwens wel ongerust zou zijn, want Max, de piccolo, en de portier zullen haar zeker ingelicht hebben. Als Toontje het nu niet te laat maakt hier zal hij haar straks nog treffen... Maar Toontje Müller denkt er nog niet aan op te stappen. Hij is in een druk onderhoud gewikkeld met De Koorddanser, die hij nog van vroeger kent en dan heeft Moeder Sjaan hem gezegd, dat Oome Daan zeker hier zou komen. Die heeft nog geen dag overgeslagen, tenzij noodgedwongen. De avond valt en de allengs groeiende duisternis maakt menschen en dingen onwezenlijk. Nap de Zwaan dwaalt als een donkere schim onrustig van het eene groepje naar het andere. Moeder | |
[pagina 109]
| |
Sjaan troont als een log afgodsbeeldje op de kruk achter de glinsterende kassa. De Stille staart voor zich uit, rookt zijn sigaret, praat af en toe met Christien. Gore Gerritje heeft zijn hoofd voorover op de armen gelegd en schijnt aan een tafel te zijn ingeslapen. Over den wal ratelt bonkend een sleeperswagen. Aan den overkant wordt hier en daar een licht ontstoken, een deur slaat hard dicht, men kan het hier bij Moeder Sjaan hooren. - Me moeste maar 'es licht make', klinkt het vanachter de kassa. Maar niemand staat op en ook Moeder Sjaan zelf niet. In de dichte, vale schemering zijn de gezichten en de handen bleeke, traag verschuivende vlekken. In de dichte, vale schemering dempen de stemmen zich tot een dof gemurmel. In de dichte, vale schemering leunt Christien het rossig, verwarde hoofd tegen den schouder van De Koorddanser, die nog steeds een fluisterend gesprek voert met Toontje. In de dichte vale schemering staart De Stille zoo maar een beetje voor zich uit en rookt en drinkt en denkt aan Zwarte Lizzy. In de dichte, vale schemering komt Oome Daan ongemerkt binnen, kijkt speurend rond totdat hij daar in een hoek Marie, het loeder, ziet zitten en gaat naar haar toe. In de dichte, vale schemering verscheurt plotseling een jammerend-angstige en | |
[pagina 110]
| |
dan wegstervende gil de gonzende stilte, een tafel valt om, een paar stoelen, wat glazen. Met verbijsterende snelheid is Moeder Sjaan bij het licht. Als De Stille de dingen weer kan onderscheiden ziet hij Oome Daan rechtop staan tusschen Dries de Steker en Lange Willem; ziet hij Nap de Zwaan de deur uit rennen; ziet hij op den grond Marie liggen met een raar, vertrokken gezicht; ziet hij Moeder Sjaan bij haar knielen, aan haar borst luisteren; ziet hij haar moeilijk en wat vermoeid overeind komen, Oome Daan aankijken; hoort hij haar zeggen: - Godverdomme Daan, waarom moest dat nou? |
|