Die in het donker...
(1934)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend
[pagina 80]
| |
VICOMMISSARIS Beersma kijkt in den spiegel. Hij is tevreden. De das, die Mabel hem vanmiddag gegeven heeft, staat voortreffelijk. Vooral bij dit bruine colbert. Mabel was trouwens heel lief vanmiddag en als ambtsbezigheden hem niet verhinderd hadden zouden zij, na dat uitstekende dinertje, nog wat genoegelijk zijn uitgegaan. Er loopt zoo'n aardig blijspel in het Centraal-theater. - Maar, constateert commissaris Beersma en hij trekt een nieuwe, rechte scheiding door zijn licht grijzend haar, het werk gaat voor het meisje. Dat is nu wel niet een bijster origineele opmerking van commissaris Beersma, maar belangrijker mag geacht worden dat hij het meent en dat hij dit gezegde als een axioma aanvaardt. Na nog een laatsten blik in den spiegel te hebben geworpen gaat commissaris Beersma achter zijn bureau zitten. Hij haalt uit zijn binnenzak den bril | |
[pagina 81]
| |
met de donkere, hoornen randen, ademt tegen de glazen, wrijft deze schoon met zijn pochet en zet den bril op. Hij doet dat uit gewoonte, machinaal. Hij kijkt zelfs niet eens meer in den spiegel, want hij weet dat deze hoorn-omrande glazen hem een zeer gestreng en bijna indrukwekkend uiterlijk verleenen èn... ook een commissaris van politie moet met al deze zaken rekening houden. Ook al weet hij dat de reputatie, die hij bij de jongens heeft, niet alleen berust op dit decorum. Maar hij heeft het noodig. Voor zichzelf. Het geeft hem een zeker innerlijk houvast. Het is zelfs soms een wapen in zijn hand. Commissaris Beersma kan tijdens een langdurig, moeilijk verhoor zoo argeloos zitten spelen met dien bril, het lijkt dan alsof hij meer aandacht heeft voor dit voorwerp dan voor de uitlatingen van een arrestant, maar plotseling - en commissaris Beersma heeft daarin na jarenlange oefening een benijdenswaardige behendigheid gekregen - plotseling staan de glazen voor zijn oogen, oogen die den ander meedoogenloos-scherp aankijken. En niet zelden raakt de ander dan in de war met alle gevolgen van dien... Dàarom draagt commissaris Beersma een bril. Hij bladert in de papieren met notities die voor hem liggen. Zij betreffen den inbraak in perceel Lairessestraat 57... Er is de verklaring van die | |
[pagina 82]
| |
vrouw, Marie Doorn, die volhoudt dat dienzelfden avond Toontje Müller en Joost Verheijde, De Stille zooals zij hem noemt, een gesprek hebben gehad in de achterkamer bij Oome Daan en dat zij daarna met zijn drieën tot ongeveer twaalf uur hadden zitten drinken. Daarna had Oome Daan plotseling geld... hetgeen nu wel niet veel zegt, maar men kan toch nooit weten... Trouwens die twee anderen kunnen ook niet van den wind leven en wat voor vleesch we met Toontje in de kuip hebben, weten we. Terwijl na en voor langdurige conferenties bij Oome Daan thuis nog nooit iets goeds tot stand was gekomen. Hij leest verder in de aanteekeningen. Het blijkt uit de verklaringen van zijn rechercheurs, dat die twee heertjes nooit verlegen zitten om geld. Een hoogst merkwaardige omstandigheid die in dit geval voldoende zegt. Het blijkt verder dat De Stille samenwoont met een bekende vrouw uit het leven, hetgeen ook al niet in zijn voordeel pleit... Neen, alles bij elkaar doet commissaris Beersma er een eed op dat dit zaakje niet in orde is. Dat ligt er duimen dik boven op. Er zijn voldoende redenen aanwezig om die drie heeren duchtig aan den tand te voelen. Alleen... alleen... bewijzen heeft hij niet, nòg niet... Misschien spreken zij elkaar tegen, denkt commissaris Beersma optimistisch, en dàn... It | |
[pagina 83]
| |
zal eerst Toontje laten komen en dan Oome Daan, tenslotte dien Verheijde. Ze zitten alle drie afzonderlijk opgesloten en zullen wel wat verrast geweest zijn over hun aanhouding... Commissaris Beersma legt de papieren keurig op een stapeltje en belt. - Breng Toontje Müller binnen, beveelt hij den agent, en laat Jansen in de kamer hiernaast gaan zitten, hij kan alles opnemen, ik laat de deur op een kier... Commissaris Beersma is een man die recht op zijn doel afgaat. Daarom zal hij eerst Toontje Müller ondervragen. Hij verwedt er een lief ding onder dat die, àls er van schuld sprake is, de hoofddader moet zijn. Even later komt Toontje Müller binnen. Hij kijkt commissaris Beersma met een vragenden en licht verwijtenden blik aan. - 'n Avond Toontje, zegt commissaris Beersma beminnelijk. - 'n Avond, meneer, zegt Toontje Müller en er is een lichte melancholie in zijn stem. - Ga zitten... - 't Is niet om het een of ander, steekt Toontje van wal, maar hoe heb u dàt nou kenne' doen? - 'n Mensch, filosofeert commissaris Beersma hardop en zijn vingers spelen met den bril, moet soms dingen doen, die hij zelf heelemaal niet prettig vindt. | |
[pagina 84]
| |
- Gelijk heb u, maar waarom moest u dan net mijn hebbe'? - Toontje, zegt commissaris Beersma onverstoorbaar, wat heb je de vorige week Donderdag 's avonds gedaan? Maar precies... je weet wat ik bedoel! - Ik?! - er ligt een ongekende verbazing in Toontje Müller's stem - ik wete' wat of ù bedoelt! Nou moe... - Toontje, gaat de ander kalm verder, je zult het mij precies opgeven en je verklaringen zullen onderzocht worden. Weet dus wat je zegt! - Commissaris, - Toontje Müller's stem krijgt iets vertrouwelijks -, commissaris, waarvan word ik eigenlijk beschuldigd? - Dat weet je niet? - Hoe zou ik het weten?! Commissaris Beersma wordt wat prikkelbaar. - We draaien om de zaak heen! snauwt hij kortaf, vertel op! Toontje Müller kijkt peinzend voor zich uit. Het is niet gemakkelijk zoo op slag te moeten vertellen wat je dien avond van de vorige week precies hebt gedaan. Hij is eerst in De Kakatoe geweest, vertelt hij en toen... was dat Donderdagavond? Ja, het wàs Donderdagavond... toen is hij om een uur of zeven weggegaan, omdat hij de eerste voorstelling wou zien in Royal, daar ging een film met Greta Garbo... Nou, die film viel | |
[pagina 85]
| |
niet zoo mee. Hij had van het begin af aan zien komen, dat dat meisje ongelukkig zou worden met dien gooser en toen heeft hij het einde niet afgewacht. Om kwart voor negen zal het geweest zijn, maar hij heeft niet op zijn horloge gekeken, is hij weg gegaan, omdat hij een afspraak had met Oome Daan en nog een jongen. En daar is hij tot een uur of een gebleven... - Dus dat weet je allemaal, zeker, Toontje? - Zoo vast as 'n huis, meneer! U ken d'r naar informeere'! - Dank je voor het advies. Vertel 'es kun jij bewijzen dat je naar die bioscoop bent geweest en dat je om negen uur bij Oome Daan was? - Bewijzen? vraagt Toontje Müller ietwat beleedigd, op mijn woord van sjentelman... Commissaris Beersma glimlacht. - Ik zou het bewijs toch liever op een andere manier... - Wacht 'es effe', valt Toontje Müller hem in de rede, d'r zit in de kassa zoo'n aardig blond grietje, daar heb ik mee staan prate', voordat ik naar binnenging. - Zoo... zoo, zegt commissaris Beersma, dan zullen we dat aardige grietje eens hier laten komen. Misschien herinnert zij zich jou wel. - Vast! betoogt Toontje Müller, vast - ik ben nog 'es met d'r uit geweest. Nou - gaat hij opgelucht verder - dat ik om negen uur bij Oome | |
[pagina 86]
| |
Daan was, ken u aan hem en aan de Stille vragen. - Hetgeen ik zonder eenigen twijfel zal doen! - Meneer, zegt Toontje Müller dan, meneer, ik geloof dat u iets tegen me heeft en dat vind ik beroerd! - Is 't waarachtig! Commissaris Beersma kijkt langs Toontje Müller heen. Hij kan natuurlijk vragen wat er daar in de Bloedsteeg besproken is. Maar hij weet dat hij het evengoed niet kan vragen. Over de politiek, zal Toontje Müller hem antwoorden, weet u dat ik christelijk-historisch ben... of over de radio, ben u ook zoo mesjogge met Kovacz Lajos?... En dat gesprek met dat aardige blonde grietje is natuurlijk ook in orde. Toontje Müller is niet gek en hìj kan hem niet aantoonen, dat hij de bioscoop eerder heeft verlaten om dien slag in de Lairessestraat te slaan. Commissaris Beersma vermoèdt het alleen en dit vermoeden groeide tijdens het verhoor tot zekerheid. Toontje Müller kijkt hem met verwachtingsvolle oogen aan. - Ik ken nou zeker wel gaan, meneer? - Nog niet, zegt commissaris Beersma... en misschien heelemaal niet! Toontje Müller haalt zijn schouders op en glimlacht. Hij weet dat de ander hem niets kan maken, tenminste als De Stille de zaak niet verloent. En dat doet De Stille niet. En omdat hij daarvan | |
[pagina 87]
| |
innerlijk overtuigd is, omdat hij er even zeker van overtuigd is dat de politie hem maar op de schok heeft opgepakt, glimlacht Toontje Müller. - Dan wachte we nog effe', besluit hij gemoedelijk. Commissaris Beersma laat hem wegbrengen. Hij had van te voren geweten dat het zoo zou loopen. Iemand als Toontje Müller valt niet door de mand. Die heeft teveel menschenkennis. Die voelt of er ja of nee iets ernstigs aan het handje is. Die tippelt zoo gauw niet. Commissaris Beersma's genoegelijke stemming zakt. Tenslotte is dit niet het eerste zaakje waarin het hem tegen zit. Het kwam den laatsten tijd nogal eens voor. Die groote inbraak bij Otten & Verbraak, de scheepsagenten, bleef ook nog onopgehelderd. Neen, het leven van een commissaris van politie in een groote stad gaat niet over rozen. In vertrouwelijke oogenblikken probeert hij dat Mabel wel eens aan het verstand te brengen. Maar ze gaat er nooit op in en lacht er wat over heen. - Je bent 'n ouwe zanik, zegt ze dan altijd, strijkt hem over zijn haar, laten we gaan dansen, toe! Commissaris Beersma is niet gek op dat gaan dansen met Mabel. Een enkele maal geeft hij haar wel eens haar zin, maar als commissaris van politie kan men zich werkelijk niet al te dikwijls vertoonen met een vrouwtje als Mabel. Er wordt dadelijk gekletst en jammer genoeg behoort Mabel's repu- | |
[pagina 88]
| |
tatie niet tot de meest smettelooze. Hoewel zij haar best doet. Commissaris Beersma heeft wel eens het vage vermoeden, dat Mabel het er op aanlegt tot een huwelijk te komen. Dat zou trouwens heelemaal geen wonder zijn, want ten eerste is hij een heel behoorlijke partij en ten tweede worden al die vrouwen op een goeden dag het leven moe, verlangen zij naar een huis, een echtgenoot en al die genoegens, welke een huwelijk met zich meebrengt. Commissaris Beersma weet zeker, dat Mabel op een dag - en laat het maar aan haar over het psychologisch meest juiste moment te kiezen! - hem zulk een belofte zal trachten te ontwringen. En de gedachte daaraan maakt hem altijd wat onrustig. Onrustig omdat hij voelt er dan niet tegen op te kunnen. Hij belt. - Nummer twee! beveelt hij. Oome Daan wordt binnen geleid. Een norsche trek om den mond, de oogen loerend onder het lichte haar, handen in de zakken. Oome Daan is zichtbaar verontwaardigd. Daar is me daar vanmiddag 'n rus gekomen om 'm te halen! En als die bink nu nog gezegd had, waarvoor hij mee moest naar de gandere kit!... - Ga zitten, Daan. Oome Daan gaat zitten, breeduit, pet tusschen de knieën. | |
[pagina 89]
| |
- Kijk 'es hier, meheer... begint hij. Maar commissaris Beersma laat hem niet uitspreken. - Daan, vertel me 'es wat heb je de vorige week Donderdag gedaan, 's avonds. Oome Daan stuift op. - Wat ik gedaan heb?! Thuis geweest, de godganschelijke avond... Dat kenne' Merie en Christien getuige'... Commissaris Beersma weet dat Christien en Marie dat inderdaad kunnen getuigen. - Hoe laat kwam Toontje? - Om negen uur, zegt Oome Daan onverschillig. - En De Stille? - Om half negen, maar nou zou ik godverdomme wel 'es wille' wete'... - Kalm aan, vader, waarschuwt de ander, je bent hier niet in de Bloedsteeg! - Het is 'n schandaal, schreeuwt Oome Daan, een onschuldige jonge', die van niks weet zoo maar an te houwe'! En as de heere' soms denke' dat Daan wat heb opgeknapt die avond, dan moete' de heere' dat maar bewijze'. Ik zeg niks meer... Oome Daan zwijgt en ook commissaris Beersma zwijgt. Hij kent Oome Daan langer dan vandaag en daarom weet hij, dat hij uit hem niets meer krijgt. Tenzij hij inderdaad met een beschuldiging | |
[pagina 90]
| |
en met bewijzen komt. En die zijn er nu eenmaal niet. Het was alles bij elkaar misschien niet zoo verstandig het stelletje op te pakken, denkt commissaris Beersma. Hij had van te voren toch op zijn vingers kunnen natellen, dat Oome Daan en Toontje Müller niet zouden spreken als daartoe geen aanleiding bestond. En met dreigementen begin je niets bij dat soort heeren. Die weten te goed wat die waard zijn... - D'r is maar één ding, wat ik wete' wil, onderbreekt Oome Daan hem, ken ik weg of niet? Commissaris Beersma schudt ontkennend het hoofd. - Voorloopig blijf je hier, zegt hij, ik kon je nog wel 'es noodig hebben. Woedend staat Oome Daan op. - Dat neem ik niet, dreigt hij, dat neem ik niet! As je maar weet dat ik straks schadevergoeding vraag... Ik heb wel wat anders an me kop! - Niemand die eraan twijfelt, stemt commissaris Beersma toe, hoe gaat het met Annie? Oome Daan haalt zijn schouders op. - Kom 'es an, inviteert hij grootmoedig. Dan wordt Oome Daan weggeleid. Commissaris Beersma staat op, wandelt door de kamer. Het wordt niets, overlegt hij. Als die Stille niet praat dan kan ik de heeren naar huis laten gaan zonder iets bereikt te hebben. Stom dat hij niet gewacht heeft, maar Arents, die jonge | |
[pagina 91]
| |
inspecteur, heeft hem op het idee gebracht. Die heeft hem bepraat, de sufferd! Soms bereikte je zoo wel 'es wat. Maar vandaag, vanavond is hij niet op dreef, commissaris Beersma. Die verhooren leken nergens naar. Anders had hij wel eens plotseling een goeden inval, brachten de verklaringen van een arrestant hem op een idee. Maar, m'n God, hij wist toch dat hij bij zulke gehaaide jongens niets zou bereiken!... De zwarte pendule op den schoorsteenmantel slaat tien uur. Hij zou best Mabel nog kunnen afhalen als het werk gedaan was. Ze verwachtte hem wel niet, maar juist van dergelijke verrassingen houdt commissaris Beersma. Zij hebben daarbij nog een andere bedoeling. Die van steekproeven. Ze geven aan de verhouding tusschen Mabel en hem een eigenaardige spanning, een bijna avontuurlijk element. Men weet immers nooit waar men aan toe is. En zeker niet met een vrouwtje als Mabel. Commissaris Beersma belt het Rembrandt-theater op. Hij verneemt dat de voorstelling om kwart over elf is afgeloopen. Dat komt prachtig uìt. Mabel zal opkijken... De laatste die voor hem geleid wordt is Joost Verheijde. Commissaris Beersma neemt hem scherp op. Hij kent De Stille niet. De Stille is geen bekende van de politie. De man maakt geen ongunstigen indruk. | |
[pagina 92]
| |
- Gaat u zitten, zegt commissaris Beersma vriendelijk. Ik heb u lastig moeten vallen, omdat ik graag enkele inlichtingen van u zou willen hebben. - De manier is nogal zonderling, commissaris. Commissaris Beersma verwondert zich. De Stille spreekt ongewoon beschaafd en bijna hoffelijk. - Ik zou namelijk graag van u willen weten, gaat hij dan verder, wat u de vorige week Donderdagavond gedaan hebt. Liefst zoo nauwkeurig mogelijk. Joost Verheijde fronst het voorhoofd. - Pardon, maar... - Doet u mij een genoegen en geeft u alleen maar antwoord op die vraag. Joost Verheijde denkt na. - In De Kakatoe was ik tot zeven uur... ongeveer zeven uur, daarna ben ik haar huis gewandeld. - Heerengracht? - Heerengracht?... Hoe komt u daarbij? Ik woon op het Spui... Spui 311... - Ach, ik dacht... - U moet bepaald verkeerd ingelicht zijn, zegt Joost Verheijde minzaam. - En daarna? - Daarna ging ik naar kennissen. - Oome Daan? - Ik zie dat u toch niet zoo verkeerd ingelicht bent, commissaris. | |
[pagina 93]
| |
- Zoo-zoo... en... kunt u bewijzen dat u van, laten we zeggen half acht, tot kwart over acht thuis bent geweest? Commissaris Beersma kijkt De Stille onderzoekend aan. Maar die lacht zoo wat... - Ik begrijp niet commissaris, waarom ik dat zou moèten bewijzen. - Als ìk dat maar begrijp! - Wel, zegt Joost Verheijde, als u daar dan op staat... ik kan het waarschijnlijk niet bewijzen. Tenzij iemand mij gezien heeft in dien tijd. Ik heb daar niet speciaal op gelet. Indien ik geweten had, commissaris, dat u daar prijs op gesteld zou hebben, dan had ik daar zeker zorg voor gedragen. Misschien wilt u mij vertellen welke misdaad ik in dien tijd moet hebben bedreven? Maar commissaris Beersma wil niets vertellen. Hij is ontstemd. Ook De Stille schijnt niet in het minst geïntimideerd. En op diens gespeelde hoffelijkheid en verwondering heeft commissaris Beersma het heelemaal niet begrepen. Hij is nu wel gedwongen zijn laatste troef uit te spelen. - Als ik u was, meneer Verheijde, dan zou ik maar eerlijk over de brug komen. Ik heb zooeven twee goede vrienden van u verhoord... en... Commissaris Beersma eindigt den zin niet. Dat kan soms merkwaardige resultaten opleveren. De heeren slaan door om zichzelf schoon te wasschen. | |
[pagina 94]
| |
De methode is weliswaar niet nieuw, maar wat geeft het als zij succes oogst. Joost Verheijde trekt verbaasd de wenkbrauwen omhoog. - Twee vrienden van mij? Maar maakt u uw zin toch af, commissaris, ik ben ontzettend benieuwd! - Je weet bliksems goed wat ik bedoel, valt de ander uit. - Pardon, commissaris, u overschat mij. Commissaris Beersma drukt op de bel. - Wegbrengen! beveelt hij. Commissaris Beersma vloekt zacht voor zich uit. Met die Stille valt heelemaal geen land te bezeilen. Ik zit vast, leelijk vast, denkt hij, er zal niets anders overblijven hen alle drie te laten gaan... en dan zul je morgen de Baas hooren!... Commissaris Beersma staat op en trekt voor den spiegel zijn das recht. - Je kunt wel gaan, Jansen, zegt hij tegen den agent in de zijkamer.
Den volgenden morgen om half twaalf worden Toontje Müller, Oome Daan en Joost Verheijde in vrijheid gesteld. - De kelèire, vloekt Oome Daan hartgrondig als hij het bureau verlaat en hij spuwt op het trottoir. |
|