Die in het donker...
(1934)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend
[pagina 71]
| |
VHET leven is warm en goed in een kleine kamer aan de Heerengracht. Joost staat neuriënd voor het venster, handen in de zakken. Hij kijkt naar buiten. Naar het snel en sierlijk bewegen van wintersche meeuwen over het zwarte water. Vlug zijn die beesten en brutaal! De brutaliteit van een dier, dat honger heeft. Zwarte Lizzy is uitgegaan. Ze zou alleen een paar boodschappen gaan doen, heeft Cisca hem ingelicht, toen hij kwam. Ze zal er wel zoò zijn... Hij loopt door de warme, gezellige kamer: het breede divan-bed, de groote schemerlamp, veel kussens en overal poppen, die staren met pientere, kralen oogen. In een der hoeken bij den haard staat de mand van Beertje, de poes. - Daar hield ik het mee, voordat ik jou had, heeft Lizzy 'es gezegd en ze heeft de poes opgenomen en tegen haar wang gedrukt. Joost aait het beest even, dan neemt hij een | |
[pagina 72]
| |
portret van een étagère, dat van een oude, grijze vrouw... Lizzy's moeder. - Ze is al bij de zeventig, kras hè, heeft Lizzy trotsch gezegd. Eens in het jaar gaan ik d'r altijd opzoeke, ze weet niet beter of ik ben in betrekking. Hij zet de foto weer neer, zakt in een fauteuil bij het venster. - Ik ben eigenlijk heel tevreden, denkt hij, en ook wel 'n beetje gelukkig... En om deze gedachte, die hem zelf zoo zonderling voorkomt, glimlacht Joost Verheijde. Hij heeft geld, er is een vrouw, die van hem houdt, ook al is het dan maar Zwarte Lizzy, die altijd in De Kakatoe zit. Maar ze vraagt nooit, Zwarte Lizzy, het kan haar niet schelen hoe hij aan den kost komt. Alleen èèn avond heeft ze eens tegen hem gezegd, toen hij wat stil was en in gedachten verzonken: - Is er wat, Stille? - Nee, wat zou er... Daarop heeft Zwarte Lizzy zijn hoofd tusschen haar kleine, sterke handen genomen en gezegd: - As ik je ooit ken helpe' moet je 't zegge', hoor? En ze hield net zoolang aan, totdat Joost het haar beloofd heeft. Hij moet nu ook eensklaps denken aan een ander oogenblik. | |
[pagina 73]
| |
Het was een avond, dat Zwarte Lizzy met Dirk uit moest. Dirk, die bij de Post is... Joost heeft nooit vermoed, dat hem dat ooit iets zou doen, maar toen ze het 's middags tijdens het borreluur in De Kakatoe vertelde steeg er een lichte wrevel in hem op. Een gevoel dat het toch ook anders moest kunnen. - Laat die vent stikken! zei hij bruusk. Er zijn glanzen gekomen in Zwarte Lizzy's oogen, diepe en schaduwende glanzen. Ze heeft met een traag en teeder gebaar haar hand op de zijne gelegd en stilletjes neen geknikt. - Waarom niet? drong Joost aan. - Het is beter zoo. En meer zei ze niet...
Onverwacht staat ze voor hem in de kamer, ligt om zijn hals. Een paar pakjes vallen op den grond. - Dàg, zegt ze en nestelt zich tegen hem aan. Heb je lang gewacht? - Een uur, antwoordt Joost dreigend, minstens een uur. Waar ben je geweest? Zwarte Lizzy lacht. Haar lach is donker en vol. - Dat lieg je... ik ben nog geen half uur de deur uit. Dan staat ze op, hangt haar mantel en hoed weg in het zijkabinet. | |
[pagina 74]
| |
- Blijf je vanmiddag, Stille? - Kan het? - Gèk! Anders zou ik het toch niet vragen! Achter Joost is een zachtjes zingende vrouw bezig. Ze trekt haar muiltjes aan, vult een ketel met water, zet dien op het gas. Ze pakt haar boodschappen uit en legt de etenswaren in het lage buffet, ze kamt haar haren voor den spiegel in het zijkabinet, poeiert zich en laat enkele druppels parfum op den shawlkraag van haar japon vallen. Ze schikt wat bloemen in een vaas en aait Beertje, de groote, grijze poes, die tevreden en luidruchtig spint. Joost slaat de vrouw gade. Ze loopt met kleine, zachte schreden door het vertrek, zij doet haar bezigheden met snelle, zekere handen. Rustig, kalm en tevreden. - Er mankeeren eigenlijk alleen een pijp en een paar pantoffels, denkt hij, en dan zouden we zoo door kunnen gaan voor een voorbeeldig al ettelijke jaren getrouwd paar. Straks zal Lizzy gaan zitten, dan zal ze wat verstellen of een van die onmogelijke romannetjes van haar gaan lezen. En om het gansche huiselijke tafreel te vervolmaken wordt er een vriendelijk kopje thee gedronken en - wie weet? wie weet? - de radio aangezet. - Gezellig, hè, zegt Zwarte Lizzy. - Hèel gezellig, antwoordt Joost. | |
[pagina 75]
| |
- Cisca gaat naar Antwerpen, vertelt ze. - Zòo... Cisca interesseert hem maar matig. Ze heeft groote, domme oogen. - Ja, gaat de vrouw verder, met Jacques... - Die kleine zwarte? - Precies... Die moet voor de zaak naar België en dan gaat zij mee. Lollig voor d'r, niet? - Hèel lollig, beaamt Joost. - Jacques is een goeie knul, altijd reuze royaal. Ik ben vroeger ook wel 'es met hem mee geweest naar Brussel. - Ach kom... Dus ook die kleine, zwarte Jacques Meijer, die in dassen en hoeden doet, weet dat Zwarte Lizzy een aantrekkelijke vrouw is. Joost staat op, gaat voor het venster staan, trommelt op de ruiten. - Is er wat, Stille? - Welnee, zegt hij wat zou d'r zijn? - Ik stel me aan, denkt hij, ik wèet toch dat Jacques Meijer van de dassen en hoeden èn Toontje Müller èn Henk Veraart èn de pianist uit het strijkje - hoe heet die vent ook weer? - en de rest, de heele, vervloekte rest deze kamer kennen, deze vrouw kennen. Wat kan me dat verdommen? Het is toch haar beroep... Een beroep als een ander... ik ben een stinkend burgermannetje en | |
[pagina 76]
| |
in mijn omstandigheden moet ik eens en voor altijd met dat soort gevoelens afrekenen. Zij deed dat al lang... Zwarte Lizzy schenkt thee. - Ga je straks mee naar De Kakatoe? - Nee, antwoordt hij ietwat bruusk en hij weet zelf niet waarom, ik kan niet... ik kom misschien later. Zwarte Lizzy kijkt hem aan. Ze voelt heel scherp, dat deze jongen iets heeft, dat er iets is wat hem hindert. - Wat doe je raar, Stille? - Raar?... Hoezoo? Ik ben net als anders... - Is er iets fout? Joost lacht. - Niks hoor!... Alles loopt gesmeerd. - Nou dan! Ze heeft gelijk, denkt de man, ze heeft volkomen gelijk. Wat wil ik eigenlijk? Waarom stel ik me zoo aan? Hij draait aan de radio, zoekt een aardig muziekje. - Zeg, klinkt de stem van de vrouw achter hem, ze denken allemaal dat wij samen hokken. - Wie ze? - Friedel en Hansje en Bart... afijn allemaal... - Compliment van mij en dat ze gek zijn! Het komt er geprikkeld uit. | |
[pagina 77]
| |
Zwarte Lizzy gaat naar hem toe, strijkt hem door zijn haar. - Zou je 't zoo gek vinden, Stille?... Ga nou 'es zitten... Je bent zoo onrustig... Het zou toch veel gezelliger wezen? Nou hok je daar op het Spui met Toontje met een paar keer in de week een werkster en dan zouden we altijd samen zijn... Het ken toch best?... Dan doen ik Cisca weg... de woning staat toch op mijn naam en dat tientje in de week ken jij toch ook betalen? En as er geen heere' zijn slaap je bij mijn... Ik zou best wille', eindigt de vrouw en haar oogen zien hem vragend aan. - Ik niet, zegt Joost, ik niet. Ik ben geen pooier! - Pooier!... Wie zegt nou pooier! En je ken me toch betalen? Bij Toontje woon je toch ook niet voor noppes? De donkere oogen worden glanzend en vochtig. Joost wendt zijn blik af. - Laten we er niet meer over praten, antwoordt hij. Zwarte Lizzy bijt de tanden op elkaar om niet te moeten huilen. - Okee, fluistert ze. En er loopen toch twee tranen langs haar wangen, want Zwarte Lizzy had het graag gewild en toen de anderen er op zinspeelden dat het zoo was, heeft ze het niet tegengesproken. Ze houdt van De Stille en ze wil hem graag bij zich hebben, zooveel mogelijk... zooveel mogelijk. Het zou | |
[pagina 78]
| |
alles anders zijn als hij boven woonde en ze had hem bij zich, den heelen dag en 's nachts... - Ga nou zitten, Stille, dringt ze aan, ik word er zoo zenuwachtig van als je als maar rond dart. Joost gaat zitten. Aan de tafel. Recht tegenover haar. Hij ziet de vochtige, groote oogen, de tranen en legt zijn hand op de hare. - Luister 'es, zegt hij, dat moet je me niet meer vragen, wil je? Ik kan dat niet doen. Misschien begrijp je niet waarom, maar ik kàn dat niet doen. Je moet me gelooven. Zwarte Lizzy knikt haastig van ja. - Je mag ook niet denken, gaat hij verder, dat ik het niet wil, omdat jij het bent, omdat je in het leven zit. Want dàt is het niet... Ik kàn het alleen niet... ik weet ook niet hoe ik het je moet uitleggen... Zij merkt hoe hij naar woorden zoekt om het haar toch uit te leggen. - La' maar zitten, Stille, valt ze hem in de rede, 't is goeie - en dan plotseling zich voorover buigend en heftig - hou je van me? - Ja, antwoordt Joost, ik hou van je... Nu breekt er een lach door op het gezichtje tegenover hem. Een lach bloeit open, verrassend en veroverend... - Dan is het toch goed, niet Stille? - Het ìs goed, zegt Joost, en ik ga straks mee borrelen. | |
[pagina 79]
| |
Eerst om zeven uur komen Joost en Zwarte Lizzy dien middag in De Kakatoe, plakken aan de bar neer. - Toontje gezien? - Nog niet geweest, zegt Bart. Maar Toontje Müller komt wel eens meer laat. - Hij zal een geest te graze' hebbe', lacht Hansje, en daar ken ie nou niet meer van af! - Meid, hou op, griezelt een der andere vrouwen. - En wat dan nog, vindt Hansje, weer 'es heel wat anders... Ik zou het best 'es mee wille' make', jij Bart? - Nou, zegt Bart, as het d'r nou een met rokken was... Joost voelt een hand op zijn schouder. Hij kijkt om. - 'n Rus, weet hij onmiddellijk. Zwarte Lizzy praat met Friedel. - In de hall, fluistert Joost. De man knikt, drentelt naar buiten. Even later komt Joost. - En? vraagt hij. De man slaat zijn colbert open. - Max, zegt Joost, die de penning heeft gezien, haal m'n goed 'es. Als de piccolo hem de kleeren gebracht heeft volgt Joost Verheijde den rechercheur. - Hèèren! groet de dikke portier nadrukkelijk. |
|