Die in het donker...
(1934)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend
[pagina 59]
| |
IVHET is stil bij Moeder Sjaan. Het veege, wintersche namiddaglicht aarzelt door de vensters, weerkaatst blikkerende glanzen van het nikkel der bierpompen en der glazen. Buiten valt een miezerige regen, traag en aanhoudend. Een sleeperskar bonkt over de brug, ratelt dan over de keien van het pleintje, waar Moeder Sjaan's kroeg staat. Lange Willem, Nap de Zwaan en Annie, die in een van Moeder Sjaan's klappers thuishoort, hangen aan de toonbank. Nap de Zwaan heeft zoojuist met gedempte stem een bericht uit het Ochtendblad gespeld: Inbraak bij den juwelier Mertens... zeven honderd vijf en dertig gulden ontvreemd... van de daders geen spoor... Nap de Zwaan grinnikt een vetten, korten lach. - Nah nee, zegt hij, d'r zal wèl 'n spoor weze'! | |
[pagina 60]
| |
- 't Is altijd meegenomen, vindt Moeder Sjaan en dan tegen Annie, mot je niet 'es naar huis, meid? Maar Annie schudt het blond-geverfde hoofd. - D'r is nou toch niks te doen. - Ken je nooit wete', oordeelt Moeder Sjaan, ken je nooit wete, kind. - Mina is d'r toch. Lange Willem denkt na. Het is een vermoeiende bezigheid. Men moet daar aan gewend zijn. Zeven meijer... da's 'n mooi bedrag in deze tijden. Voor dat vrachtje lood heeft Lange Willem gisterenavond op den kop af zeven sjoof ontvangen. - Wie van de jongens..., begint hij. Nap de Zwaan valt hem in de rede. - Het is vakwerk... Daar ken je donder op zegge... Ik gun het ze, d'r is toch al geen bliksem te doen. De deur gaat open. Oome Daan schuifelt naar binnen. - De goeie! Iederen middag op dezen tijd komt hij bij Moeder Sjaan zijn borreltje halen. Zoolang hij nu al in de Bloedsteeg woont heeft hij daarin geen verandering gebracht. Lente en herfst, zomer en winter - het doet er niet toe... 's middags tegen drie uur gaat de glazen deur bij Moeder Sjaan open en schuifelt Oome Daan op zijn trijpen pantoffels naar binnen. Hij heeft er z'n vaste plaatsje: | |
[pagina 61]
| |
links van de toonbank, daar waar het kasregister staat, de eenige luxe, die Moeder Sjaan zich in den loop der jaren heeft veroorloofd. Hij zit daar dan ettelijke uren, drinkt in een regelmatig tempo z'n catsjes, praat wat met den gaanden en komenden man, legt een klaverjasje als er liefhebbers voor zijn en vertrekt tegen etenstijd. Want Oome Daan staat er op precies op tijd te eten en zijn humeur daalt aanzienlijk beneden peil, wanneer Christien door den een of anderen klant is opgehouden. Dat ze klanten heeft vindt hij uitstekend, hoe meer hoe liever, maar ze moeten hem z'n maaltijden niet in de war sturen. Vandaag heeft Oome Daan zaken te doen met Moeder Sjaan en daarom gaat hij ook maar vluchtig in op het gesprek, dat Nap de Zwaan met hem wil aanknoopen. - Daan zal d'r wel meer van wete', heeft deze tegen Lange Willem gezegd toen hij binnenkwam. Want Oome Daan weet op de een of andere manier altijd alles wat er op de vlakte aan de hand is. - Krant geleze', Daan? vraagt Nap de Zwaan. - Nee, zegt Oome Daan kortaf. Hij heeft wel andere zorgen aan z'n kop dan het lezen van een krant - Ik mot je effe spreke, Sjaan. - Dat ken gebeure, jonge'... mot het direct? - Gebeurd is gebeurd. - Vooruit dan maar... ganeme effe naar achter... Annie, pas jij op de zaak? | |
[pagina 62]
| |
Moeder Sjaan brengt langzaam en omzichtig hare vele kilo's in beweging en gaat den man voor naar het kleine optrekje achter het café-lokaal. Annie schuift achter de toonbank. - 't Zal me wat weze, zegt ze minachtend als het paar verdwenen is en schenkt zich nog een cognacje in. Ze is nou toch de baas. - Nou maar - Lange Willem heeft eindelijk de juiste woorden gevonden - je ken ze om 'n boodschap sture!... Schenk nog maar 'es in, Ans! Annie kijkt hem onderzoekend aan. Tenslotte drijft zij nu de zaak. - Hei je poen? vraagt ze. Lange Willem grinnikt, diept een handvol zilvergeld op. - 't Is goed, zegt Annie en schenkt in. Nap de Zwaan werpt zich weer op het Ochtendblad.
Moeder Sjaan en Oome Daan zitten aan de ronde tafel in het optrekje. Zij lijken een beetje op elkaar. Menschen, die elkaar zoo lang kennen, zoo dagelijks met elkaar omgaan en op elkaar gesteld zijn, krijgen dat soms. Er is een tijd geweest, dàt... maar die ligt toch al weer een dertig jaren terug, toen Moeder Sjaan nog een aardige, jonge meid en Oome Daan een stevige branie van een kerel was. Daar praten ze nu niet meer over. Ze hebben | |
[pagina 63]
| |
wel andere zorgen aan hun hoofd dan het ophalen van herinneringen aan dien goeden, ouden tijd. Een half jaar lang hebben ze zelfs samen gehokt en misschien zou het nog wel langer geworden zijn als Daan toen niet net gegrepen werd voor die groote kraak bij Versteege & Weiman. Dat kostte hem vier jaar. In vier jaar kan heel wat gebeuren. En een meid alleen is ook niks gedaan... Dat is de roman van Oome Daan en Moeder Sjaan. Sindsdien zijn ze vrienden gebleven. Sindsdien is Moeder Sjaan met d'r moeilijkheden altijd bij Oome Daan gekomen, sindsdien stortte Oome Daan zijn hart uit bij Moeder Sjaan. - Kom 'es over de brug, zegt Moeder Sjaan aanmoedigend. - Het is vanwege Merie, begint Oome Daan, die ken ik niet langer hebbe'... - Merie... Merie - Moeder Sjaan denkt na - o, die dikke, blonde... - Precies... vanavond lazer ik ze d'r uit, kondigt Oome Daan aan. - Je dòe maar, zegt Moeder Sjaan lakoniek. - Jawel, gaat Oome Daan door, makkelijk prate', je doe maar, je doe maar... Ik mot toch zeker een nieuwe hebbe! Er klinkt werkelijk iets van bezorgdheid in zijn stem. - Weet je, vervolgt hij vertrouwelijk, met Christien alleen ken ik d'r niet van komme'... | |
[pagina 64]
| |
- Nogal glad! Moeder Sjaan kent haar wereld; ze weet zelf maar al te goed, dat het slecht gaat in het leven. - Weet jij d'r een voor me? Oome Daan vraagt het op den man af. De vrouw denkt lang na... Het is een rare tijd, maar zìj mag niet klagen. Ze heeft haar café, waar aardig verdiend wordt. Ze heeft drie knippen op de wallen. Voor een vrouw alleen brengt het genoeg op en dàn... Daan is ook niet iedereen. Het gaat hem niet zoo goed meer als vroeger. Hij wordt 'n dagje ouder en schiet al aardig door z'n haar. Vroeger had hij van dat harde, blonde haar en royaal als de beste altijd. In een plotselinge verteedering biedt ze hem aan: - Je ken Annie krijge'. Het is meer dan Oome Daan durfde hopen. 'n Goeie meid toch, die Sjaan... - Dan stuur je Merie maar naar mijn. Oome Daan knikt. - Ik zal Annie bij je sture, zegt Moeder Sjaan terwijl ze opstaat, komt net goed uit dat ze d'r is. De zaak komt voor elkaar. Het zal Annie zòò 'n zorg zijn en Christien heb ze altijd 'n jovele meid gevonden. Vanavond gaat de boel over. Lange Willem zal wel even 'n handje helpen. - Goed, zegt Lange Willem, ik heb toch niks omhande. | |
[pagina 65]
| |
- En omdat de zaak nu zoo prachtig en vlot geregeld is kondigt Oome Daan aan: - 'n Rondje voor mijn!
Maar met dat verkassen van Marie is het toch niet zoo vlot gegaan. Want Marie, ze mag dan lui zijn als een varken, heeft een willetje en als ze eenmaal wat in haar kop heeft gezet dan halen geen tien Oome's Daan en geen tien Moeders Sjaan het eruit. Oome Daan is om zes uur thuis gekomen om te eten en na den eten zegt hij tegen Marie: - Je mot vanavond over. D'r komt een andere... Daarmee is de zaak voor Oome Daan afgedaan. Maar daarmee is de zaak voor Marie eerst begonnen. Ze heeft haar eeuwige haakwerk neergelegd in de vensterbank, ze heeft haar stevige handen op de heupen geplant en hoonend gezegd: - As het niet teveel moeite is zou ik wel 'es wille' wete' waar ik naar toe gaan! - Dat kèn - Oome Daan stopt omzichtig zijn pijp - dat kèn. Je komt op nommer zeve'. - Kom ik dat... zoo kom ik dat?! In een van die kasten van Moeder Sjaan. Mijn niet gezien! Langzamerhand raakt ze in de vereischte goede stemming. Maar Oome Daan, die gesteld is op een rustig oogenblik na den eten en niets voelt voor een | |
[pagina 66]
| |
hevige heibel, haalt de schouders op en steekt zijn pijp aan. - Strakkies, merkt hij kalm op en gaat naar de deur, strakkies komt Lange Willem om de rotzooi over te brenge'. - Wacht 'es effe', vader, gilt de vrouw en houdt hem aan zijn mouw tegen, wacht 'es effe', dan zal ik jou 'es wat vertelle'... - Poote thuis, snauwt Oome Daan, die er nu werkelijk genoeg van heeft en hij verlaat de kamer. Nu is Marie alleen. Ze gaat zitten aan de tafel met de vuile borden en leege schalen, legt het hoofd voorover op de armen en huilt. Ze huilt niet omdat ze het zoo erg vindt over te gaan naar een van Moeder Sjaan's klappers. Dat laat haar koud, al heb je d'r misschien minder vrijheid. Tenslotte is Oome Daan een man. Maar ze huilt omdat ze geraakt is in haar trots. Ze voelt zich achteruitgezet, deze Marie. Ze voelt dat Oome Daan haar niet meer kan gebruiken, omdat ze niet genoeg inbrengt. En dat is hard, dat is vervloekt hard voor een vrouw als Marie. - Ik neem het niet, snikt ze, ik neem het niet. Ze heft het hoofd op na een tijdje, veegt de tranen weg, staat op en loopt door het vertrek, heen en weer, heen en weer... - D'r ken er geeneen me wat make', denkt ze, geeneèn en ik heb die ouwe rotvent niet noodig. En naar Moeder Sjaan gaan doen ik beslist niet. | |
[pagina 67]
| |
Ik zal die ouwe temeie wel 'es effe' m'n baaie rokke' late' zien! Dit besluit lucht haar aanmerkelijk op. Als Christien even later binnenkomt om den vuilen rommel mee te nemen is Marie verdwenen. Marie gaat regelrecht naar de kroeg van Moeder Sjaan. Ze is niet bang en als ze aan haar komen heeft ze ook nog een paar handen aan d'r lijf. Met opgestreken zeilen komt ze binnen en ze treft het dezen keer, Marie, want Moeder Sjaan zit nog steeds achter de toonbank en Oome Daan rookt zijn pijpje in den hoek bij de kassa. - Zòo, zegt Marie, daar hei je het stel! Die denke' daar met mijn effe' de kachel an te make'! Oome Daan komt overeind, kijkt haar met kleine, loerende oogen aan. - Meid, commandeert hij, ga je boel pakke'! - Dat zàl ik, daar ken je van opàn, maar - Marie buigt zich over de toonbank en schudt een vuist voor Moeder Sjaan's gezicht - as je maar niet denkt, dat ik bij jou intrek, stuk vergif! Moeder Sjaan is een vrouw met tact. Door de jaren heen heeft ze geleerd dat men met zachte woorden meer bereikt dan met harde. Ze deinst een eindje achteruit, bang voor de wild-zwaaiende vuist en constateert: - Wat 'n mensch zich toch te sabbel ken make' om niks! Oome Daan is nu van zijn kruk opgestaan. Hij | |
[pagina 68]
| |
steekt de handen diep in de zakken en gaat op de vrouw voor de toonbank af. - Kom niet an me, vullis! dreigt Marie. Oome Daan nadert haar. - Ik zal je godverdomme... Maar Moeder Sjaan houdt hem tegen. - Laat d'r met rust, Daan... as ze nou toch niet wil! - Ze heb niks te... - Nou ja, bezweert Moeder Sjaan het gevaar, Annie komt vanavond toch? En as Merie niet bij mijn wil komme' dan zal ze wel ergens anders onder dak komme', 'waar Merie? De vrouw voor de toonbank knikt een beetje beduusd. Ze is zooveel vriendelijkheid niet gewend. Ze vertrouwt het zaakje niet. D'r moet wat achter steken. En ze is niet van zins zich de kaas van het brood te laten eten. Ze weet genoeg van Oome Daan om hem een paar moeilijke uren bij Meneertje te bezorgen. - Pas jij maar op, vader, voegt ze hem toe, ik weet genog van je! Daar zou je van staan te kijke'! Oome Daan trekt zich verder niks van de zaak aan. Hij is weer teruggekropen op de kruk. Als Sjaan die meid wil laten schieten moet Sjaan dat weten. En al die dreigementen daar is hij niet bang voor. Ze zal wel wijzer wezen! Alleen Lange Willem kijkt met domme, waterige | |
[pagina 69]
| |
oogen rond. Hij begrijpt het niet goed. Moet hij nou ja of nee de boel verkassen? - Jewèl, zegt hij, maar hoe zit dat nou met... - Komt in orde, Lange, stelt Moeder Sjaan hem gerust. En het kòmt in orde... Nap de Zwaan biedt Marie een biertje aan. - Goed voor de senewe', zegt hij. - Verrek jij, antwoordt Marie, maar gooit evengoed het pilsje achterover. - Nog eentje, Merie? - Asjeblief... Even later zitten ze in een hoek van het café. Want Nap de Zwaan is een man, die het ijzer smeedt als het heet is. - Waar ga je nou naar toe? vraagt hij en tuurt den rook van zijn sigaret na. - Weet ik het, zegt de vrouw onverschillig. - Je ken bij mijn komme', biedt hij aan. De vrouw kijkt den man aan. Waarom niet, denkt ze, alleen is niks gedaan en ergens moet ze vanavond toch nog terecht. - Dan gaan ik naar achteren, legt Nap de Zwaan uit, die Marie het nieuwe tehuis zoo aanlokkelijk mogelijk wil voorstellen. Het is niet zoo gek. Er blijft alleen nog de financieele zijde te regelen. - En... eh..., begint Marie. Ze hoeft niet verder te gaan. | |
[pagina 70]
| |
- Me zulle het goed met je make', zegt Nap de Zwaan royaal, alle kosten voor mijn en een derde voor jou. Nap de Zwaan kijkt de vrouw recht in de oogen, voor het eerst. - En? - 't Is goeie, antwoordt ze. - Lange, hoor 'es... Lange Willem krijgt zijn instructies. Hij weet nu waar hij aan toe is. - Dan maar ineene', zegt Marie. Ze staan op, verlaten de kroeg. - Daar zit je naast, Sjaan! Er klinkt waarachtig iets van medelijden in Oome Daan's stem. Moeder Sjaan lacht even. - Die, zegt ze dan, dat duurt geen maand en dan komt ze toch bij mijn. Maar as ik jou was zou ik dat niessie in de gaten houden! - Ze ken bàrste'! klinkt het met overtuiging. |
|