Die in het donker...
(1934)–Jan Campert– Auteursrecht onbekend
[pagina 22]
| |
IIITOONTJE, zegt Joost Verheijde wat geprikkeld, wees niet zoo verdomd vervelend. Maar Toontje Müller, die na zijn tienden borrel altijd vervelend wordt, hoort hem niet eens. Hij duwt Bart, den mixer uit De Kakatoe, een betoogenden wijsvinger onder den neus en bezweert hem, dat hij binnen drie weken twee sterfgevallen in zijn familie zal hebben. - Zoo, luidt Bart's lakoniek commentaar, als jij het zegt zal het wel waar wezen. En hij schenkt een scheut gin in den shaker. - Jij gelooft me niet, vader, gaat Toontje verder, ik zie best dat je me niet gelooft, maar eergisteren hebben we een séance gehad - ...ik zeg eergisteren hebben we een séance gehad en daar heb ik een boodschap gekregen. Bart haalt zijn schouders op en Zwarte Lizzy, die niet tegen dat soort verhalen kan, voegt hem toe: | |
[pagina 23]
| |
- Man, hou je bek... Vroeger was je wel 'n geschikte knul, maar sinds je met die geesten begonnen bent... Ik slaap er 's nachts niet van! - Met jouw slapen, antwoordt Toontje, die eindelijk begrijpt dat het tegen hem gaat, met joéw slapen heb ik geen pest te maken! En toch zal ie twee dooie in zijn familie krijge'! Het begint Joost te vervelen. - Ga mee, Toon, dan gaan we in die box daar zitten. Toontje Müller laat zich gewillig meesleepen, zakt op de bank neer en schijnt voor eenigen tijd te zullen zwijgen. Joost en Toontje kennen elkaar sinds enkele maanden. Die kennismaking was ook geschied in De Kakatoe, een nachtkroeg dichtbij het Rembrandtplein, waar Joost een avond was binnengevallen, kort nadat hij dien slag had geslagen in Hotel Royal. Hij had geld, hij voelde zich eenzaam en uit de even openwaaiende deur had hij de muziek gehoord van een opgewekten band. Sindsdien komt hij er vrijwel dagelijks, sindsdien ook zijn hij en Toontje Müller vrienden. Precies weet Joost het niet meer, maar met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is de kennismaking van Toontje's kant begonnen met sinistere voorspellingen aangaande Joost Verheijde's lot en dat zijner naaste bloed-verwanten. Daarna - het behoort onvermijdelijk tot het | |
[pagina 24]
| |
volgende nummer van Toontje's repertoire, tenminste als hij dronken is - heeft hij Joost zijn onwankelbare vriendschap en duurzame trouw aangeboden. - Waar woon je, vader? heeft Toontje gevraagd. - In Astoria. - Je... je... bent belazerd. Je ken bij mij slapen, ik heb nog 'n kamertje vrij. En zoo is het gebeurd ook. Joost Verheijde en Toontje Müller wonen samen aan het Spui. - Wat doe je voor de kost, vader? heeft Toontje verder gevraagd. - Niks. - 'n Mooi vak... 'n pricht-vak... Dat heb ik ook 'n tijd gedaan, maar je wordt er niks wijzer van. Den volgenden dag heeft Toontje den gast zijn appartementen laten zien. - Dit is de wachtkamer. Een smal vertrek, een tafel, een paar stoelen, een stapeltje tijdschriften. - Net als bij den tandarts, heeft Joost opgemerkt. Plechtig verzekerde Toontje hem: - Bij mij worden nooit kièzen uitgetrokken... en dit... dit is het kantoor. Het had inderdaad alles van een kantoor. Mid- | |
[pagina 25]
| |
den in het vertrek stond een groot schrijfbureau, met 'n rijtje gewichtig-uitziende boeken, telefoon, inktkoker, papier. In een der hoeken een tafeltje met een schrijfmachine. Aan den wand een paar groote reclame-platen, en een bordje: Maak het kort, ook Uw tijd is geld waard! Er waren verder een paar gemakkelijke clubfauteuils, een rooktafel, een groote kast... - En nou de zaken, heeft Toontje tenslotte gezegd en hij keek Joost onderzoekend van achter zijn groote, ronde brilleglazen aan... Ga zitten... Toontje Müller mag dan aan spiritisme doen en zijn verhalen mogen op de zenuwen werken van Zwarte Lizzy en haar vriendinnen, Toontje Müller mag graag een stevigen borrel drinken en dan wat te gul worden met de offertes zijner vriendschap, maar Toontje Müller is niet gek. Hij is làng niet gek. - Toontje, zeggen zij die hem langer kennen, die moet je in de gaten houden. Da's een gehaaide! Daar zit 'n kòp op! De vrienden hebben gelijk en toen Joost dien wintermorgen uit de fauteuil verrees en voor het venster staande naar buiten keek, kwam hij tot dezelfde conclusie. Toontje Müller kijkt zijn menschen aan. Hij is omgegaan met lieden uit allerlei rangen en standen, hij heeft er, als hij er ook maar eventjes de kans toezag, zijn voordeel mee gedaan en tot | |
[pagina 26]
| |
nu toe hebben ze hem nog nooit iets kunnen maken. Met groeiende verbazing heeft Joost dien wintermorgen te Amsterdam geluisterd naar Toontje's uiteenzetting. Toontje Müller is directeur van de Commanditaire Vennootschap Nationaal Crediet. Het staat met prachtige, zwarte letters gedrukt op het postpapier: Spui 311, Amsterdam (Holland), Tel. 91870, Giro 386861. De Commanditaire Vennootschap Nationaal Crediet floreert uitstekend. Het is weliswaar - aldus haar directeur - geen millioenenbedrijf, maar we zijn allemaal klein begonnen en wat niet is kan nog komen. De Commanditaire Vennootschap Nationaal Crediet verstrekt gelden voor hypotheken tot vrijwel elk bedrag en tegen een zeer bescheiden rente. Dat kan de Commanditaire Vennootschap Nationaal Crediet gemakkelijk doen, omdat zij nooit en te nimmer, dat is haar vàste stelregel en elementaire bestaansvoorwaarde, overgaat tot het uitkeeren der gevraagde gelden. Wel echter eischt zij van haar cliënten een zeker percentage voor taxatie en onkosten vooruit. Hetgeen in negen van de tien gevallen prompt wordt verstrekt. De Commanditaire Vennootschap Nationaal Crediet adverteert veel in landbouwbladen e.d., maar de onkosten der advertenties worden gemakkelijk vergoed door de opbrengst van het | |
[pagina 27]
| |
vooraf te betalen percentage. Zij heeft een uitgestrekt werkterrein gevonden in België, want het zaken doen in Holland brengt eenige gevaren met zich mee. Holland is zoo vlak naast de deur; soms kwamen er ongeduldige klanten informeeren. Sinds eenigen tijd echter begon het werken in België ook een beetje riskant te worden. Er waren, zooals de directie uit betrouwbare bron had vernomen, klachten ingediend en dus had de Commanditaire Vennootschap Nationaal Crediet hare werkzaamheden daar gestaakt en zij had het zelfs juist geacht een ander domicilie te kiezen. - Want, legt Toontje uit, ik zit hier nog niet zoo lang op het Spui en vroeger heette de firma anders. Daar een mensch echter niet van den wind alleen kan leven besloot de directie van de Commanditaire Vennootschap Nationaal Crediet thans het Rijngebied te gaan exploreeren. - Ken je Duitsch? - Natuurlijk, heeft Joost geantwoord. - Nou dan is de zaak voor mekaar, grinnikte Toontje Müller, voldaan dat hij het weer bij het rechte eind heeft gehad. De kwestie was namelijk, dat de directie van de Commanditaire Vennootschap Nationaal Crediet een nieuwen vennoot zocht. Het moest een handige jongen zijn, die een betrouwbaren indruk maakte en zijn talen sprak, hetgeen in verband met de | |
[pagina 28]
| |
expertises in het buitenland noodzakelijk was. De vroegere vennoot was zich op een kwaden dag te buiten gegaan aan het vervaardigen van valsche bankbiljetten - Verrèkt stom, oordeelde de eenig overgebleven firmant Toontje Müller, hij had hier een goed bestaan en nou heeft hij vijf jaar! Maar de weelde was hem naar zijn kop gestegen. Intusschen zat de Commanditaire Vennootschap Nationaal Crediet er maar mee. Want Toontje, die je wel in de gaten moet houden, was niet bijster sterk in zijn talen en had zich daarom alleen met de kantoorwerkzaamheden bezig gehouden. - Heb je een geldige pas? heeft Toontje gevraagd. - Heb ik! - Mooi, dus dat is òòk in orde. De directie van de Commanditaire Vennootschap Nationaal Crediet bood daarop Joost het vennootschap aan en tevens kon hij het appartement achter het kantoor, waar hij dien nacht geslapen had, voor goed betrekken. Joost is opgestaan en naar het venster gegaan. Hij was niet eens zoo heel erg verbaasd. Men went aan alles en sinds dien diefstal in Royal had hij zich vertrouwd gemaakt met de gedachte, dat hij zoo ook zijn kost kon verdienen. - En? heeft hij vragend gezegd, met duim en wijsvinger een gebaar makend. | |
[pagina 29]
| |
- Sam-sam, antwoordde Toontje. - Okay. Dien middag griezelde Zwarte Lizzy al om vijf uur...
Joost Verheijde en Toontje Müller zitten in een box van de Kakatoe. De band speelt en Zwarte Lizzy danst met Cisca. Dat mag eigenlijk niet. Maar het is nog vroeg in het borrel-uur en er zijn nog geen heeren. Zwarte Lizzy en Cisca dansen veel samen - ze houden ervan en zoolang er geen opgeschoten knaap is, nauwelijks droog achter de ooren, of een dikke meneer met warme, roode handen en een kwabbige nek zal de Baas er geen aanmerking op maken. En dus glijden ze nu langzaam voort over het gladde parket, schemerend verlicht door lampen opzij en daarboven, wiegend en deinend op de maten van een sleepende tango, de oogen half gesloten, al te donker in het dik geschminkt gelaat. Zwarte Lizzy en Cisca dansen goed. Een paar jaar geleden werkten ze beiden nog in een revue, maar dat is niks gedaan voor meisjes, die hoogerop willen. 's Morgens om tien uur repetitie, elken dag dien God geeft, huiverend in dunne badpakjes in een koude zaal; 's middags zang, kòòr-zang; 's avonds werken en slechte verdiensten. Je kon ternauwernood je huur betalen en een extratje... hò, maar!... Zòò is het beter... Vraag het maar | |
[pagina 30]
| |
aan Zwarte Lizzy en aan Cisca, ze zullen het zonder meer toegeven. Ze zijn vrij om te doen en te laten wat zij willen, ze hoeven niet meer te staan huiveren in dunne badpakjes in slecht-verwarmde repetitie-lokalen, ze hoeven niet meer te werken totdat ze dood-moe in bed vallen, ze kunnen slapen zoolang als ze willen en de verdienste is toch nog altijd beter dan bij de revue. Nu dansen ze voor hun eigen plezier, heelemaal voor hun eigen plezier, in De Kakatoe, langzaam en wiegend op de muziek, met half-geloken oogen in een te wit gezicht. De muziek houdt op. De bandleider hangt zijn saxofoon in den standaard en de drummer leunt gemakkelijk achterover. - Encore, roept Zwarte Lizzy, die af en toe wel 'es een reisje naar Brussel maakt en haar manieren kent. Maar de Baas, die opzij van het buffet troont achter een klein bureau, geeft een teeken aan den bandleider. - Encore! dringt Zwarte Lizzy aan en ze doet een paar passen in de richting van het strijkje. Dan verheft de Baas zich moeizaam, gaat naar den dansvloer en zegt: - In mijn zaak dansen geen vrouwen met elkaar! - Ach, verrek vent, antwoordt Zwarte Lizzy, ik ken toch zeker dansen met wie ik wil! | |
[pagina 31]
| |
- Dat ken je niet! - Wel, godallemachtig, jouw leelijk, klein stuk vergif! Omdat ik de vorige week niet met jou naar bed wou zal je me nou effe' neme'? En Zwarte Lizzy, die over een voldoende hoeveelheid temperament beschikt, dreigt tot handtastelijkheden te zullen overgaan. Cisca grijpt haar bij den arm en fluistert haar wat toe: - Ga nou mee, wat heb je an die bonje. Maar Zwarte Lizzy is eenmaal op gang geraakt en schijnt niet van zins den Baas de overwinning te laten. - Als hij soms denkt, dat hij mij ken neme', dat krepuul... - Dat wete' we toch allemaal wel, sust Cisca en Joost Verheijde roept haar toe: - Meid, maak je niet dik... Drink liever 'n borrel... Zwarte Lizzy draait zich om, kijkt hem onderzoekend aan, vraagt dan voor alle zekerheid: - Voor jouw rekening, Stille? - Reken maar, zegt de Stille. - En Cisca? Zwarte Lizzy is een goede vriendin. - Cisca ook. De storm luwt. De Baas grinnikt klein en dik achter zijn bureau en noteert een rondje voor Joost Verheijde. Bart schenkt gerustgesteld, want Zwarte Lizzy kan d'r soms mee weg, de glazen in. | |
[pagina 32]
| |
Friedel, Marie, Hansje, Blonde Jopie en de andere vrouwen keeren weer terug tot hun alledaagsche gesprekken. Het gaat nièt door... en de band zet een nieuw muziekje in. - Alleen om mij te peste', verkondigt Zwarte Lizzy. De ròt-vent. Moet je hoore', Stille, - ze buigt zich naar Joost over - vroeger kwam ik altijd in Flora, maar d'r was niks te doen. D'r kwam niemand. Afijn, toen verkas ik naar de Kakatoe. De Baas reuze-lief. Kon ie best gebruike', zooveel aardige vrouwe' zitten hier niet - hij geeft me direct een bonboekje. Reuze fideel, we drinken samen 'n borrel en nog een borrel. Ik krijg 'm om, as 'n Maleier was ik, wààr Cisca? en laat hij nou 's avonds naar me toe komme' om 'n uur of twaalf en tegen me zegge: wacht straks even op me, ik gaan met je mee... Nou zòò zat was ik niet of ik moest daar niks van hebbe'. Dat kèn ik... 'n borreltje weggeven' en dan voor niks... want centen zie je van zooeen nooit. Daar ken je donder op zegge'!... Proost Stille... Nou en sindsdien heb ie de pik op me!... Hè, Toontje! Zwarte Lizzy rukt aan Toontje's arm. Traag spert hij een paar slaperige oogen open. - Dàg Toontje, zegt Zwarte Lizzy, wor' je wakker, jonge'? - Mot je mijn hebbe'? bromt Toontje gemelijk. - Niks hoor, ken d'r wel betere krijge'! Wààr, Stille? | |
[pagina 33]
| |
Warm en vertrouwd ligt haar hand op Joost Verheijde's knie, zacht drukt Zwarte Lizzy zich tegen hem aan. - Bedoel je die? Toontje Licht. - Lekkere jonge'! Moet je hooren, Cissie - en hij fluistert Cisca wat in het oor, maar zoo dat de anderen het moeten hooren - De Stille? Moet je mee oppassen. Heb thuis 'n wijf met drie kooters en dan zit ie hier z'n geld te verzuipe'... Wat zeg je me daarvan? Cisca kijkt hem met goedgeloovige, domme oogen aan. - Is De Stille getrouwd? - Ach, meid, valt Zwarte Lizzy haar in de rede, hij belazert de boel toch zeker! - Jij, zegt Toontje en hij duwt haar een profetischen wijsvinger onder de neus, jij zal binnen drie maande een koliek in je herses en 'n missie krijge'! - Jessis man, begin je nou weer!... - Ik heb eergistere' 'n boodschap gekrege' zoo werachtig as ik hier zit. Toontje, zei de geest, Toontje, jonge', as je soms dat meissie ziet met die O-beene' en die zwarte kop met haar, die altijd zoo'n dorst heb, zeg dan tegen d'r dat ze binne' drie maande... - Zulle we dansen, Stille? breekt Zwarte Lizzy hem af. Ze is op haar dood voor Toontje's profetieën. Ze is ondanks haar groote mond, ondanks | |
[pagina 34]
| |
haar lèf, bijgeloovig als alle andere vrouwen in De Kakatoe, Flora of elders. Joost en Lizzy dansen. Ze danst goed, Zwarte Lizzy, rhythmisch en gespannen. - Moet je hoore', Stille - ze wrijft haar wang tegen zijn schouder - moet je hoore', ben je werkelijk getrouwd? Joost lacht. - En als ik het nou 'es was..., begint hij. - Als je maar niet gelooft, dat het mijn wat ken verdomme', zegt Zwarte Lizzy nadrukkelijk. - Nou, daaròm. Zwarte Lizzy zwijgt even. Ze ligt in zijn armen en laat zich meevoeren op de maten dezer gedempte en bedwelmende muziek. Ze mag de Stille. Van dat ze in De Kakatoe kwam heeft ze hem gemogen. Hij is anders dan de anderen, meer 'n heer dan de anderen, denkt ze. Nou ja, zuiver op de graat zal hij ook wel niet zijn, maar dat is er geeneen. Hij werkt immers met Toontje en Toontje, daar weten we alles van. - Zeg, Stille, zegt Zwarte Lizzy zachtjes, ga je vanavond met mij mee? Joost kijkt haar aan. Ze heeft groote, donkere oogen, Zwarte Lizzy; ze ligt warm en rank in zijn arm... - Graag of niet, gaat ze bruusk verder. - Graag, zegt Joost en drukt haar vaster tegen zich aan. | |
[pagina 35]
| |
Als de muziek zwijgt neemt Joost haar mee naar een ander tafeltje. - Die twee daar hebben genoeg aan elkaar, laten we hier even gaan zitten. Billy, de kellner, brengt hun glazen. Joost neemt haar hand. Het is een kleine, sterke hand, goed verzorgd met gelakte nagels, maar ruw van binnen. - Doe niet zoo gek, zegt ze. Ze is een beetje verlegen, maar ze trekt haar hand niet terug. Het komt zelden voor dat er een is, die de kleine, sterke hand van Zwarte Lizzy in de zijne neemt en teeder streelt, zooals De Stílle dat doet. Ze zou nu het liefst haar hoofd tegen zijn schouder leggen, maar dan zou je de anderen zien kijken en poeier geeft zulke vlekken. - Blijf je hier, Stille? vraagt ze. Joost kijkt om zich heen. Er is nu meer volk gekomen. Bart achter de bar heeft het druk. De Baas noteert ijverig en glundert vergenoegd. Vrouwen en mannen hangen aan de bar, zitten hier en daar in de boxes en drinken. Aan de overzij van den dansvloer zijn Toontje Müller en Cisca verdiept in een hevig gesprek. - Blijf je hier? vraagt ze nog eens. - Nee, antwoordt Joost, ik heb nog wat te doen, maar vanavond om twaalf uur kom ik je halen. - Goed, jonge'. | |
[pagina 36]
| |
Ze is wel 'n beetje teleurgesteld, Zwarte Lizzy. Ze zou best wat willen fuiven met dezen jongen naast haar en dan later samen naar huis. - Of, bedenkt Joost zich, ik weet eigenlijk niet of ik hier wel precies om twaalf uur kan zijn. Ik kom wel bij je thuis... Waar woon je? Zwarte Lizzy geeft dien jongen naast haar het adres. Achteraan op de Heerengracht. Nummer 793 boven. - Je ken gerust belle', licht ze hem in, Cisca en ik wonen d'r alleen. Zij boven, ik beneden. - In orde, zegt Joost. - Moet je nou al weg, Stille? - Over tien minuten... Zaken... Nog èèn keer dansen?. Ze staan beiden op, gaan naar den dansvloer, dansen... Dancing in the dark, zingt de al te weeke stem van den refreinzanger, till the tune ends we're dancing in the dark... Aan de bar zegt Friedel vinnig tegen Hansje: - Wedde', dat ze De Stille an de haak slaat?... Je mot d'r kenne, het krèng!
Het is altijd weer het oude liedje met Toontje Müller. Elken dag dien God geeft, is hij stomdronken, slaat er z'n zonderlinge profetieën uit, voorspelt ieder, die bij hem komt zitten met een tragisch gezicht sterfgevallen in de familie, ziekte in zijn huis, financieele klappen, maar zoodra er | |
[pagina 37]
| |
zàken gedaan moeten worden is Toontje Müller nuchter als een visch. Hij steekt z'n hoofd onder de kraan, drinkt een koel, schuimend glas bier en men zou er een eed op doen, dat hij dien dag nog geen borrel gezien had. Toen Joost Toontje Müller pas kende maakte hij zich wel eens ongerust. Om zeven uur zat Toontje met een stuk in z'n kraag in De Kakatoe, sloeg sombere wartaal uit en om acht uur zouden er menschen komen op het kantoor van de Commanditaire Vennootschap Nationaal Crediet. Dat wordt niks, dacht Joost dan en stelde voor dat hij alleen zou gaan of dat men de conferentie op een anderen dag zou stellen... Maar Toontje die houdt niet van wijzigingen in het programma. En... Toontje kent zich-zelf. - Het komt dik in orde, stelde hij zijn compagnon gerust. Mot jij 'es oplette! Hij had gelijk. Het kwam altijd in orde. Om acht uur zat Toontje Müller, monter alsof er niets gebeurd was, achter zijn bureau, deftig een sigaar rookend en tenslotte - hòe dan ook! - aan het langste eind trekkend. Joost weet dat nu en hij maakt zich niet meer ongerust. Ook vandaag niet. Zèlfs vandaag niet... - Hoor 'es even hier, Stille, heeft Toontje een dezer dagen tegen hem gezegd, tot nu toe gaat de zaak belazerd. Het ken ook niet anders want de advertenties hebben pas 'n paar dagen geleden | |
[pagina 38]
| |
in de Rheinische Zeitung gestaan, d'r zijn nog maar 'n paar aanvragen binnen. Het is zoo nog niet de moeite waard dat je die lui daar gaat opzoeken. En... jij bent zeker ook niet goed bij kas, wat? - Ik heb nog wel wat, heeft Joost geantwoord. - Ik heb nog wel wat... ik heb nog wel wat, dat is geen antwoord, vond Toontje, ons soort moet poen hebben, anders kenne' we even goed gaan stempele'. En tot het met die hypotheken loopt moeten we toch zeker ook leven!... O zoo, nou heb ik wat op het oog... - Kom over de brug! En Toontje Müller kwam over de brug. In de Lairessestraat nr. 57, woont de oude heer Mertens. Die heeft een juwelierszaak in de Kalverstraat en omdat de oude heer Mertens een ouderwetsch man is, neemt hij iederen dag om zes uur de ontvangsten mee naar huis. - Hoe weet je dat? vroeg Joost. Toontje keek hem gedesillusionneerd aan. - Hoe wéét je dat vraagt me daar dat schlemiel! Hoe weet je dat! Ik ben drie weken geleden toch naar de bioscoop geweest met een aardig winkelkippie... 'n Kunst! Deze oude heer Mertens dan is dol op muziek en slaat geen concert van het Concertgebouw over. Daarbij komt dat hij alleen woont met 'n huishoudster die, als de oude heer naar zijn concerten | |
[pagina 39]
| |
gaat, geregeld een eindeloos gevarieerd aantal familieleden pleegt op te zoeken. Om half elf ongeveer komen de oude heer en zijn huishoudster thuis. De oude heer Mertens heeft geen brandkast, er staat alleen een ouderwetsch bureau... - - Nou en daàrmee, eindigde Toontje, tevreden, zijn we zòò klaar! - Hoe weet je dat, van dat bureau? heeft Joost weer gevraagd. - Soms, zei Toontje bedachtzaam, soms moet in bepaalde huizen het gas worden nagezien en als je nou 'n linke fitter bent, heb je hoogte van de inrichting en 'n afdruk van de sleutel... Zullen we? Joost dacht na. - Ik hou d'r niet van, antwoordde hij na eenigen tijd. - Ik ook niet, viel de ander hem bij, ik doe ook liever gewòòn zaken, maar zoo af en toe moet je wel! Man, 't is 'n karwei van niks! En hij heeft Joost uitgelegd wat hij doen moest: zorgen dat hij in de buurt van de woning was, niet in de gaten loopen, opletten of de oude heer èn de huishoudster uitgingen. Als Toontje dan kwam even 'n seintje... Okee... Hij zorgde voor de rest. Ook voor een alibi, je kan nooit weten. En als er soms iemand mocht komen - nou ja, het zou niet gebeuren - dan dat deuntje fluiten, je weet wel: | |
[pagina 40]
| |
‘Zigeuner, jij hebt m'n hart gestolen...’ ‘Natuurlijk sam-sam,’ was het slot van Toontje's uiteenzetting.
Het is nu Donderdag. Joost Verheijde en Toontje Müller hebben De Kakatoe verlaten. Toontje Müller, die bij de gedachte alleen dat er werk wachtte, nuchter werd, is voor zijn alibi gaan zorgen en Joost neemt de tram, richting Lairessestraat. Een torenklok heeft juist half acht geslagen. Halte van Baerlestraat stapt Joost uit; hij loopt langzaam voorbij het grijze, massale Concertgebouw, slaat dan de Lairessestraat in. Hij drentelt voorbij het huis van den ouden heer Mertens. De gordijnen zijn dicht, maar in de gang brandt licht. Hij steekt over en langs den anderen kant van de breede straat wandelt hij terug. Een tram raast voorbij... - Daar moet ik mee oppassen, denkt Joost, met die trams... Hij steekt weer over, staat even stil... De straat ligt breed en duister en verlaten voor hem. Het koude, gure weer houdt de menschen binnen. Maar beter ook. Een oogenblik schuilt hij in een portiek, steekt er een sigaret op. Het wordt nu toch langzamerhand tijd, dat de oude heer Mertens naar het Concertgebouw gaat. Weer loopt Joost de richting van het huis uit, niet te langzaam, gewoon: een man, die naar zijn woning | |
[pagina 41]
| |
gaat; een braaf, rechtschapen burger, die verlangt naar wat warmte en gezelligheid... In de stilte van den winteravond hoort hij scherp, dat er een deur geopend wordt. Joost kijkt snel om: een oude heer stapt met bedachtzame pasjes de paar treden af van het perceel Lairessestraat 57, achter hem volgt een vrouw. - Daar heb je ze, denkt Joost en langs de overzij teruggaande constateert hij, dat het geheele huis donker is. Langzaam schuifelt het paar de richting van het IJsclubterrein op. - Als Toontje nu maar niet te lang wegblijft. Tot nu toe gaat alles goed, maar je kan hier niet ten eeuwigen dage onopgemerkt blijven. En dan, het is koud, vervloekt koud. In een nerveuze gespannenheid tuurt hij de straat af. Er glijdt nog een tram voorbij, gierend langs de rails, een enkele fietser... - Toen in Royal ging het vlugger, gaat het door zijn gedachten, dat was zòò voor mekaar... Dàn... Het ìs Toontje Müller... Joost herkent onmiddellijk de korte, gedrongen gestalte, die snel en zeker over het trottoir nadert. Bij nummer 45 passeeren zij elkaar. - Okay, fluistert Joost gehaast. Hij hoort achter zich Toontje Müller's voetstappen, die zich zacht, bijna sluipend, verwijderen... Rubberzolen, rubberhakken... dan een deur, die vrijwel geluidloos opengaat en sluit. | |
[pagina 42]
| |
Joost staat stil. - Het zal niet lang duren heeft Toontje beloofd, misschien tien minuten, die ouwe kast, daar draai ik geen hand voor om! Maar tien minuten... Tien minuten zijn kort, maar tien minuten beteekenen een eeuwigheid als men wacht op een maat, die een kraak zet. Joost loopt langzaam heen en weer. Hij durft zich niet te ver verwijderen en hij kan evenmin voortdurend vlak voor het huis blijven drentelen. De donkere schaduw van een portiek aan de overzij neemt hem op. Hij leunt tegen den kouden muur, even strijkt zijn hand langs de kille steenen. Straks, als alles achter de rug is, zullen zij elkaar terugvinden bij Oome Daan in de Bloedsteeg... - Zoo heb ik dikwijls in portieken gestaan, denkt Joost Verheijde, als het rot-weer was... Vroeger in den Haag, als ik niet wist waar of ik naar toe moest... Komt er iemand?... Voetstappen naderen over het trottoir, zeker, dreigend-zeker... Als het nu 'es iemand was, die hier woonde? Die zou het toch vreemd vinden, dat hij in de portiek van zijn huis iemand aantrof. .. Ik kan natuurlijk ook weer de straat opgaan, alsof ik hier woon en mijn huis verlaat... De voetstappen zijn vlakbij... Joost doet een stap terug, dieper de portiek in. Een donkere mannengestalte glijdt voorbij... voorbij... | |
[pagina 43]
| |
In Joost luwt de plotseling gerezen angst, alleen het hart bonst wild en luid. - Onzin, denkt hij, onzin... Wat had hij mij kunnen maken, ook al had hij hier gewoond! Gewoon belachelijk dat ik zoo zenuwachtig ben!... Vier minuten zijn er voorbijgegaan sinds Toontje naar binnen ging... Nu nog zes... hòògstens nog zes.... De oude heer Mertens kan in zes minuten thuis komen. Het kàn toch, als het concert hem niet bevalt... of de huishoudster... Misschien trof ze haar familie niet thuis. Wie zegt dat die thuisblijven als zij op bezoek komt? Misschien heeft ze niet eens haar bezoek van te voren aangekondigd!... Een nieuwe vlaag van angst bevangt hem, siddert over zijn bloed... - Ik ben gèk - hij balt de handen tot vuisten in de wijde zakken van zijn winterjas - ik ben stàpel gek... Hij stapt uit de schaduw der portiek en loopt de Lairessestraat af in de richting van de stad. - Toontje doet de karwei en ik loop me hier bang te maken voor niks... Het concert zal den ouden heer zeker wèl bevallen en anders blijft hij omdat hij nu eenmaal toch betaald heeft en dan na afloop gezellig zal kunnen kankeren. Eigenlijk zou je de programma's in zoo'n geval als dit moeten bestudeeren en het karakter van den man, die er naar luistert... Dan zou je zeker weten | |
[pagina 44]
| |
òf hij blijft... Eigenlijk zou je van te voren moeten onderzoeken of de familie van de huishoudster thuis is. Dan ben je safe. Dan kan je niks gebeuren. Het vak heeft toch ook een psychologischen kant... Acht minuten zijn verstreken, ziet hij op zijn horloge. Het perceel Lairessestraat 57 staat donker in de grauwe huizenrij. Het is een huis als een ander. Het heeft niets bijzonders, het valt door niets op. Een tram rijdt langs, twee fietsers passeeren, en een enkele voorbijganger, haastig in den kouden winteravond... en achter die vensters daar doet Toontje zijn werk en hij zal het zonder eenigen twijfel uitnemend doen. Laat dàt maar aan Toontje over!... - Morgen zullen ze het allemaal weten, denkt Joost Verheijde, in de trams worden de ochtendbladen gelezen, naar kantoor fietsende menschen zullen er over spreken, voorbijgangers even hun pas vertragen: ‘Hier hebben ze vannacht ingebroken...’ Nu zijn de tien minuten voorbij. Joost steekt de straat over en als hij bijna het trottoir genaderd is, ziet hij hoe de deur van perceel Lairessestraat 57 open gaat; een korte, gedrongen gestalte komt er uit, trekt de deur zacht achter zich dicht, wandelt dood-lakoniek, zonder overdreven haast, den anderen kant op. | |
[pagina 45]
| |
Joost haalt diep adem, sluit èèn oogenblik de oogen... Het is goèd gegaan... Ieder op eigen gelegenheid naar Oome Daan was de afspraak. Ergens speelt over de stad een carillon het kwartier na achten...
- Hà, die Stille! verwelkomt Oome Daan hem. Oome Daan staat in de deur-opening van zijn lage, wrakke woning. - Ha, die Daan! zegt Joost, Toontje d'r al? - Nog niet gezien... 'n Pilsje? Joost knikt, gaat met Oome Daan naar binnen. - As ik jou was, zegt Oome Daan tegen de vrouw, die aan het raam zit, zou ik maar 'es 'n rondje make'. - Mijn te koud, antwoordt ze met een heesche stem. - En as ik je nou godverdomme zeg..., begint Oome Daan, zich opwindend. De vrouw staat op, haalt haar schouders op. - Man, maak je niet dik, ik gaan toch al... Zoo jonge' - ze ziet nu eerst Joost - ga je effe' mee naar bove'? - Lazer je nou op of niet?! dreigt Oome Daan, hij komt breed en langzaam op haar af. De vrouw verlaat de kamer, slaat de deur met een slag achter zich dicht. De geur van een scherp, goedkoop parfum hangt in het lage vertrek. Een haakwerkje ligt op de vensterbank. | |
[pagina 46]
| |
- Die ròt-wijve'!..., moppert de man en dan tegen Joost, die zwijgend is blijven staan, zèt je, Stille,... we zulle' eerst effe' de gordijne' dicht doen anders zien ze ons nog voor 'n paar nieuwe meide' an... Hahaha... Joost gaat zitten aan de met een rood pluche kleed overdekte tafel. Oome Daan schuift de gordijnen dicht, haalt uit het buffet het bier en de glazen, schenkt in... - Proost! - Proost, zegt ook Joost. Het is niet de eerste maal, dat hij bij Oome Daan zit. Met Toontje Müller kwam hij er al eerder. En wie eenmaal met Toontje Müller bij Oome Daan is geweest, is voortaan welkom. - Oome Daan, heeft Toontje hem verteld, moet je in eere houden. Niet alleen omdat je na sluitingsuur altijd bij hem terecht kan... en zeventien cent 'n biertje, hoor!... maar as je soms iets hebt waar je geen weg mee weet praat dàn 'es met Oome Daan... 'n Versliegeraar is die nooit geweest! Oome Daan werkt al sinds eenige jaren niet meer. Hij heeft er achttien jaar Leeuwarden op zitten en als je dan 'n dagje ouder wordt, doe je het wat kalmpjes aan. Maar vroeger... àh, vroeger, maakte hij tien deuren open in èèn nacht, als het moest... Het was 'n mooie tijd en Oome Daan mag er graag van vertellen. D'r was altijd wat an | |
[pagina 47]
| |
de hand. Iets anders dan tegenwoordig, wacht effe'! O, hij kan er altijd nog wel komen, daar niet van. Hij heeft twee meiden tippelen en dan hebben de jongens ook nog wel 'es 'n vrachtje... Maar 't is niet meer wat het geweest is... - 'n Rot-tijd, verbreekt Oome Daan de stilte, trekt aan zijn sigaar. - Nou maar jij rooit het toch zeker wel? zegt Joost Verheijde bemoedigend. Zorgelijke rimpels groeven in Oome Daan's voorhoofd. - Zeg jij... maar die wijve' vrete' meer op dan ze inbrenge'! D'r wordt niet meer verteerd, nou en op de vlakte is het ook niks meer gedaan,... dat weet jij ook. Joost knikt. Oome Daan, die in een vertrouwelijke stemming is, gaat verder. - Die lamstraal van zooeve', Merie, die doen ik weg. Ze is zoo lui as 'n varke, en cente', ho maar! Eergisteren had ze 'n klant. Twee sjoof in de balle' van je hand. En dat was de laatste! Dan zit ze twee dage' met 'n smoel van ben ik ja mijn geld waard of ben ik nee mijn geld waard... Ze ken bàrste... As je soms 'n nieuwe weet, Stille? Maar Joost weet geen nieuwe. - Da's m'n branche niet, zegt hij kortaf. - Nou ja, 't zou 'es kenne' gebeure'. Weer valt de stilte tusschen de twee mannen. | |
[pagina 48]
| |
Ze drinken hun glas bier en rooken... Boven hen klinkt gestommel, een paar stemmen. Joost Verheijde heft luisterend het hoofd op. - Da's Christien, licht Oome Daan in, die heb bezoek. As ik die niet had... eindigt hij zuchtend. Op de trap kraken voetstappen, een vleiendlieve vrouwe-stem fleemt: dag schàt... Een deur slaat dicht... Even later steekt Christien een verward, rossig hoofd om de deur. - Oh... is Merie d'r niet? - De straat op, bromt Oome Daan. - Dan gaan ik ook nog effe'. - Je doe maar, zegt de man, èn... Christien geeft hem een tiengulden-biljet. - Meer niet? - Verrèk vent, valt de vrouw uit. Oome Daan steekt het geld in zijn vestzak. - Verdien niet teveel! voegt hij haar hoonend toe. - Stik! zegt Christien en verdwijnt. - Tja-ja... moppert Oome Daan, en da's nou je dank! Daar maak je je nou te sabbel voor! Joost glimlacht om den ongewilden, bitteren humor dezer woorden. - 'n Pindachinees heb het beter, betoogt Oome Daan, die hangt 'n blik voor z'n bast en loopt maar, loopt maar. Daar hebbe' ze nog medelijde' mee ook! Maar ons soort ken d'r niet van | |
[pagina 49]
| |
komme' zonder z'n eige' gek te prakkezeere'... Het loopt overigens nogal los met dat gekprakkezeere van Oome Daan. Hij pakt zonder mankeeren op tijd z'n borrel en Christien heeft, sinds ze tien jaar geleden keukenmeid was, het koken nog niet verleerd. En de huren in de Bloedsteeg zijn niet al te hoog. - Daar zal je 'm hebbe'! Snelle voetstappen naderen in de steeg, houden stil voor de woning. De voordeur kraakt... - De goeie! Toontje Müller staat in de kamer. Een blozend, tevreden hoofd boven den opgezetten jaskraag. - Dag Daan!... Gaat het? - 'n Gangetje... Kon beter. - Kunne' we effe'... Toontje Müller wijst naar de achterkamer. - Allicht - Oome Daan staat op - ik zal effe' licht make'. Hij gaat Joost en Toontje voor naar de kamer, die ligt achter de donkere alcoof. - Loop niet tegen dat bed, waarschuwt hij en als hij het licht heeft aangestoken laat hij hen alleen. Zòò is Oome Daan. Zaken zijn zaken en als je d'r geen pest mee te maken hebt hoor je d'r niet bij. Met een glunderen trek op het gelaat haalt Toontje Müller zijn portefeuille voor den dag. - Net wat ik zee... 'n karwei van niks... ik | |
[pagina 50]
| |
stak mijn vinger nog niet uit of dat ouwe ding vloog al vanzelf open. Zeven honderd twintig sjoof en nog wat zilver... Hij spreidt het geld op tafel uit. Er zijn zes biljetten van honderd gulden. - De man kimmel meyer, beslist Toontje. Er zijn verder vier bankbiljetten van vijf en twintig gulden en twee van tien. Ook daarvan schuift hij Joost zijn deel toe. Aan zilver ligt er dan nog vijftien gulden. - Da's voor Daan, zegt Toontje, voor de huur... Zoò, en nou kenne' me even verder. Joost neemt de bankbiljetten op, het papier ritselt kreukerig tusschen zijn vingers. Het is eigenlijk heel eenvoudig, denkt hij, erg eenvoudig. En men moet toch leven. - Vooruit, steek weg, voegt Toontje Müller hem toe, dan gaan we naar voren. Joost bergt zijn aandeel op. - Zal je die ouwe morge' zien kijke', grinnikt Toontje, as ie d'r maar niet in blijft. Van dooie heb ik nooit gehouwe'! Oome Daan aanvaardt de vijftien gulden als iets wat hem rechtmatig toekomt. Hij vraagt niet, hij informeert niet. Als die twee jongens 'n goeien slag geslagen hebben dan is dat hùn zaak. En als ze niks willen loslaten dan is dat ook hun zaak. Hij bukt zich alleen naar het buffet, grijpt nog | |
[pagina 51]
| |
een glas en een paar flesschen en kondigt aan: - Da's 'n rondje van mijn!
Om twaalf uur verlaat Joost Oome Daan en Toontje. - Zwarte Lizzy? vraagt Toontje. Joost knikt. - Aardige meid, gaat Toontje goedkeurend verder, maar voordat hij deze meening door bijzonderheden kracht kan bijzetten, is de ander al verdwenen. Joost loopt over de grachten van Amsterdam. Hier en daar hangen vrouwen uit de ramen, staan een paar jongens in groepjes te praten... Een scherpe wind kreunt door de naakte takken, vlaagt plotseling om hoeken van straten en stegen. Helder en fonkelend staan de sterren boven de oude huizen, weerkaatsen in het maanlichte water. - Wat 'n haast, sist een vrouwestem van achter een hooge stoep. Joost hèèft haast. Het is niet alleen de wetenschap dat Zwarte Lizzy op hem wacht. Er is nog iets anders wat hem wegdrijft van die lage kamer in de Bloedsteeg. Hij ziet zichzelf dan plotseling zitten in het gezelschap van Toontje Müller, die een oplichter is en een inbreker. Er staan herinneringen in hem op. Vaag en nevelig eerst, maar allengs vaster omlijnd met een dwingende, heerschzuchtige | |
[pagina 52]
| |
kracht: het groote huis in de kleine provincie-stad in het Zuiden van ons land, vader's trouwhartig, streng gelaat, moeder's glimlach, het kampeeren met kameraden van school, de lange gesprekken over allerlei onderwerpen tot laat in den nacht met Geert Rijkens, zijn jeugdvriend... Dat heeft hij altijd gehad, Joost Verheijde. Herinneringen overvielen hem plotseling op de lange tochten van huis tot huis in zijn miserabele jaren en zòò sterk en almachtig somtijds, dat zij hem geheel en al voor zich opeischten, onverbiddelijk en onontkoombaar. Het is hem dan alsof hij naast zichzelve gaat. Hij ziet Joost Verheijde leven en handelen - zooals nu in dezen winternacht gaande langs het lichte water van een Amsterdamsche gracht, komende van Oome Daan en op weg naar Zwarte Lizzy. Hij heeft geen medelijden met dezen Joost Verheijde; hij denkt niet dat het jammer is van den jongen; hij weet alleen, dat deze Joost Verheijde zich het leven toch eenmaal ànders heeft voorgesteld, zooals in een kleine provincie-stad een jongen dat doet. Een jongen die wat wilde bereiken... En wat bereikte deze Joost Verheijde? Misschien was het begin niet kwaad, het bood tenminste mogelijkheden maar daarna kwamen de jaren van werkloosheid, jaren van bitterheid, omdat men zoo volkomen overbodig is; jaren van armoe, van honger ook... | |
[pagina 53]
| |
Kille, leege, moedelooze jaren, die vreten aan je idealen, aan je jeugd met een tergende en teisterende hardnekkigheid... en èèns op een dag leest men een krantenbericht en God, men wil toch eindelijk ook wel weer eens slapen in een warm en behagelijk bed, men wil eindelijk weer eens weten wat comfort beteekent en licht en behoorlijk eten, en dàn... dan is er plotseling een deur, die openkiert, een kleine, zwarte damestasch op de tafel van een hotelkamer... Lieve God, het is alles zoo eenvoudig... Als men eens wist hoè eenvoudig het is en daarnà... daarna gaat alles vanzelf: De Kakatoe, Toontje Müller, de Commanditaire Vennootschap Nationaal Crediet, het perceel Lairessestraat 57, Oome Daan... - Ik sta aan den verkeerden kant, denkt de andere Joost Verheijde, maar ik wèèt het en daarginds was geen plaats voor me... ik heb het lang genoeg geprobeerd...
- Waar denk je aan? - Aan niks... en jij? Joost voelt hoe de vrouw naast hem, steunend op haar eene elleboog, hem aankijkt. - Ik ken je niet zien... Haar hand woelt in zijn haar met korte, driftige gebaren, daalt dan als aarzelend af, streelt zijn gelaat, zijn hals, zijn schouder... Warm ligt zij tegen hem aan. | |
[pagina 54]
| |
Hij grijpt de speelsche, streelende hand, kust de vingers, een voor een. - Je bent lief, zegt hij zacht, je bent verrèkt lief... Met een kleinen zucht laat Zwarte Lizzy zich zakken, nu ligt haar hoofd in de holte van zijn schouder. Hij duwt zijn gelaat in de geurende haren onder hem. Het is stil in de kamer van Zwarte Lizzy. Zij kunnen elkanders ademen hooren, tegen zijn borst voelt hij het snelle, heftige slaan van haar hart. Hij drukt haar vaster tegen zich aan. - Je bent lief, fluistert hij weer, heèl lief... En zijn blikken, die vergeefs den vorm van haar gelaat in het duister trachten te ontdekken, wenden zich af naar den smallen kier tusschen de gordijnen, waardoor het zwakke licht van een straatlantaarn beneden naar binnen valt... De vrouw antwoordt niet. Aan haar regelmatige ademhaling merkt Joost Verheijde, dat zij is ingesluimerd. Een klok slaat vijf uur... Maar hij ligt klaar wakker en verwondert zich over de rust, die in hem is, over het gevoel van vertrouwdheid, van aanhankelijkheid bijna... - Ik weet niets van haar, gaat het door zijn gedachten, en zij weet niets van mij, behalve dat ik werk met Toontje en ook een jongen van de vlakte ben en zìj... Hij moet plotseling denken aan een anderen | |
[pagina 55]
| |
avond in De Kakatoe. Zwarte Lizzy zat in een box met een kerel, dien hij schatte op een handelsreiziger. Er werd veel verteerd en Max, de piccolo, raakte zelfs een van zijn walgelijk dure doozen bonbons aan het tafeltje van Zwarte Lizzy kwijt. - Da's d'r vaste, lichte Hansje Joost in, die heb weer z'n uitgaansavondje. Hij moet bij de Post weze'. Om half twaalf gingen Zwarte Lizzy en haar vaste, die bij de Post moest zijn, samen weg. En er zijn andere avonden geweest, dat hij haar met vreemden weg zag gaan. - Eigenlijk moest ik jaloersch zijn, denkt Joost Verheijde. Hij is niet jaloersch, het kan hem niet schelen. - Dan geef ik niks om haar... Maar hij geeft wèl om haar, meer dan om andere vrouwen. Voorzichtig trekt hij zijn schouder en arm onder haar weg... - Wat doe je, murmelt een slaapdronken stem. - Sssst... ga slapen... Even streelt hij haar wang. Joost staat op, tast in het donker naar zijn sigaretten, steekt er een op, gaat bij den haard zitten. - Moet je weg, Stille, hoort hij haar stem uit het donker. - Och, zegt hij vaag, ik weet niet... | |
[pagina 56]
| |
- Je ken toch bij mij blijve tot morge? Zwarte Lizzy vraagt het zooals een klein kind iets vraagt. - Dan slapen we lekker uit en ontbijten we samen... ik heb ham in huis en eieren... - Ja, dààr kan ik niet tegen op. Maar zij kan zijn glimlach niet zien. - Wat 'n rare ben jij toch, Stille... waarom zit je daar nou... waarom kom je niet bij me?... - Even die sigaret rooken. - Eigenlijk heb ik ook wel trek in een sigaret... Geef m'n kimono 'es an... op die stoel daar... dank je... Zwarte Lizzy staat op, schuift een kussen bij den haard, leunt haar hoofd tegen zijn knie. - Geef me 'n sigaret, Stille... en 'n beetje vuur... Joost legt zijn hand op haar schouder. De schouder is rond en warm door de dunne kimono. - Fijn zoo samen... Dan valt de stilte weer over hen. In den schemerenden gloed van het vuur ziet Joost Verheijde het donkere haar, dat golft bij zijn knie, hij ziet vaag en onwezenlijk de omtrekken van het gelaat, een kleine, rechte neus, de lichte welving van den mond. - Kom je nog 'es? vraagt de vrouw. - Ja, natuurlijk... - Wanneer? - Dat weet ik niet... | |
[pagina 57]
| |
- Morgenavond ken ik niet. Dan komt Dirk... - Dirk? - Da's m'n vaste, legt ze hem uit, die komt altijd èèn avond in de week. Ik heb vast dertig piek van 'm ...Mooi, hè?... - Hèèl mooi, beaamt Joost. Wat interesseert hèm Dirk, die bij de Post is... - Zeg, Stille, wat doe jij eigenlijk? - Och, zegt Joost Verheijde ontwijkend, zoo van alles en nog wat... - Werk je met Toontje? - Ja, meestal. - O... Zwarte Lizzy vraagt niet verder. Ze weet genoeg, zit als een tevreden poes voor den haard, wrijft haar hoofd langs zijn knie. - Waar denk je aan? - Ik, zegt ze mijmerend... ik?... Aan jou... Ben je getrouwd, Stille? - Nee. - Dacht ik wel, dat Toontje de boel belazerde. Alleen om mij te peste' natuurlijk! - Waarom pesten? - Nou - Zwarte Lizzy gaat op haar knieën liggen, neemt zijn hoofd tusschen haar handen, haar kleine, sterke en wat ruwe handen - da's nogal glad! Ze kust hem op den mond. - Dààrom, zegt ze dan eenvoudig en kruipt tegen hem aan... Heb je 't niet koud? | |
[pagina 58]
| |
Haar hand dwaalt langs zijn rug. - Nee, heelemaal niet. - Leven je ouders nog, Stille? Joost schudt het hoofd. - Wat dee je vader?... Je bent zoo anders... vast van goeie komaf... - M'n vader, zegt Joost, mijn vader was leeraar. Zwarte Lizzy denkt na. Leeraar, da's toch een mooi baantje... - Dan ben je zeker nog niet lang in het leven? Hij lacht even. - Wat ben je nieuwsgierig! - Nou ja... as je 't niet weten wil... begint ze... Wat raar, kon je dan niks anders krijge'? - Nee, antwoordt Joost Verheijde, ik kon niks anders krijgen. Bitterheid is in zijn stem. - Ach, zegt Zwarte Lizzy en ze kust hem zacht op den schouder, geef toch niks ook, waar Stille? Ze kenne allemaal doodvalle'! Dàt kunnen ze, denkt Joost, ze heeft gelijk, doodvallen kunnen ze allemaal! En hij slaat zijn arm om de vrouw heen, tilt haar op, draagt haar naar bed. - Vooruit en nou gaan we slapen, commandeert hij. Als twee warme, tevreden dieren... |
|