| |
| |
| |
Vijfde hoofdstuk.
Onafgebroken tikten de ratelende signalen van de telegraaf door het vertrek. ‘Wordt aanhouding verzocht van....’ Snel sloegen de telegrafisten het telegram aan, dat werd uitgezonden door de Amsterdamsche politie. Naar alle richtingen snelden de weinige, zoo belangrijke woorden. Het was even in de betreffende afdeeling een drukte, razend en spannend. Er was haast bij, had
Weg! Weg!
de hoofdcommissaris gezegd. Het was een zaak waar mee zeer groote belangen gemoeid gingen. Desnoods de rest laten liggen, eerst dit, jazéker.... op zijn verantwoording!
‘Zeker 'n tweede Liebermann,’ fluisterde een der telegrafisten.
‘Da's toch die Chinees van de Keizersgracht?’
‘Stilte daar!’ gebood de bureau-chef. ‘Praat als je uren om zijn!’
‘Hei zeit wat!’ klonk het nog even gedempt, maar de even verstrooide aandacht was nu toch weer geconcentreerd en gewerkt werd er, als het moest!
Binnen den kortst mogelijken tijd waren alle grensstations en havenplaatsen gewaarschuwd. Op die wijze zou Hoeng Tsi Lang, de Suiker-Chinees, niet ontsnappen!
Maar het was niettemin een vrij moedeloos gestemd troepje,
| |
| |
dat in de ruime kamer van den Amsterdamschen hoofd-commissaris bijeen zat.
‘Mijne heeren,’ probeerde deze laatste te troosten, ‘wat er gedaan kón worden is gedaan. De grensstations zijn gewaarschuwd....’
‘Jawèl,’ bromde de Overste, ‘alsof die gele gladakker probeeren zal daarlangs te ontvluchten! Uit het huis kon hij immers ook niet ontsnappen, dat was toch geïsoleerd, zooals het in politioneele termen heet? 'n Mooie isolatie....’
‘Ik verzoek u Overste Mensing,’ begon de hoofdcommissaris der hoofdstad driftig. Maar dr. van Buren redde de situatie:
‘Mijn vriend Mensing bedoelt het zoo kwaad niet, commissaris, maar och, u moet toch begrijpen welk een teleurstelling dit voor ons is.’
‘Dat is het voor ons allemaal, Dr. van Buren,’ klonk koel het antwoord.
Er werd geklopt. Een inspecteur trad binnen, bracht rapport uit: het spoor van de auto waarmee de vluchtelingen ontkomen waren, was niet te volgen. Het was volkomen verloren gegaan. Rechercheurs waren thans op informatie uit wie de auto had gezien en wáár. Dat zou echter eenigen tijd in beslag nemen. Tot zoolang moest geduld worden geoefend.
‘Maar,’ merkte de Haagsche hoofdcommissaris op, ‘mij dunkt dat het ontvluchten per auto Hoeng Tsi Lang wel wat riskant geleken zal hebben!’
‘Wat is dan uw meening, collega?’
Voor dat de aangesprokene echter kon antwoorden werden zij wederom gestoord: Telegrafisch bericht van de haven-politie te IJmuiden. Het jacht van Hoeng Tsi Lang had reeds drie dagen geleden zee gekozen, met bestemming voor Hamburg. Daarmee te ontvluchten was hem dus onmogelijk.
Even trok er 'n glimlach om den mond van den Amsterdammer: ‘Het is tenminste iets.... hij moet dus nog in het land zijn!’
‘En, een vliegmachine, wat denken de heeren daarvan?’ Had er iets van spot in Dr. van Buren's kalme stem geklonken?
‘Vervloekt....,’ en meteen had de hoofdcommissaris reeds de telefoon genomen. ‘Juffrouw, verbindt u mij met Schiphol, vlug, in hemelsnaam,’ en terzelfder tijd was een inspecteur reeds naar een ander vertrek gerend om Waalhaven aan te vragen.
‘Dat ik dáár niet aan gedacht heb! Onvergeeflijk! Hij heeft natuurlijk een vliegtuig van de K.L.M. gehuurd.... Ja, hallo, hier hoofdcommissaris Amsterdamsche politie....’ In korte duidelijke woorden deelde hij mede wat de zaak was. Een
| |
| |
angstige spanning lag op de gezichten der anderen. Zou Hoeng Tsi Lang inderdaad....?
Met iets van wanhopige berusting legde de commissaris de telefoon op den haak: Nee, op Schiphol was er niets van bekend en vermoedelijk zou ook het gesprek met Waalhaven wel niets opleveren, want voor zoover men hier in Amsterdam op de hoogte was, waren alle machines uit; er stond alleen in de hangars één zonder motor, en die leek toch niet bijster geschikt.
‘Daar zitten we!’ flapte Overste Mensing er uit. ‘Wat doen we nu? Kunnen we met z'n allen niet één zoo'n Chinees bij zijn staart pakken?’ De anderen gaven geen antwoord. De beide politie-commissarissen voelden zich niet al te zeer op hun gemak, zij wisten welke belangen er op het spel stonden, dat dit een zaak was die ver uitging boven dien moord in de Heerenstraat te 's-Gravenhage en de ontvoering van Paula Hülshoff. Was hun houding te laken geweest, hadden zij wel bijtijds ingegrepen? Maar aan den anderen kant: dat deze zaak zoo belangrijk was, wisten zij zelf ook nog maar enkele uren; vóór dien tijd was het niet anders geweest dan een eenvoudige moord.... De Amsterdamsche commissaris zat zwijgend en grimmig te kijken achter zijn bureau-ministre: zijn Haagsche collega liep met diepe rimpels in het voorhoofd heen en weer door de kamer. Bepaald vergenoegd zagen zij er niet uit.
Er hing een zware stilte in het vertrek.
Buiten door de vensters was de winterhemel tintelend blauw, alsof er geen zorgen bestonden. Zij hoorden de jubelende stemmen van kinderen, die in de sneeuw speelden.
Dr. van Buren had een sigaar aangestoken en keek peinzend de rookwolkjes na.... Het was zoo prachtig gegaan.... zoo vervloekt mooi.... Zij hadden op het punt gestaan alles te ontmaskeren en nu was de zaak verknoeid. Hoeng Tsi Lang verdwenen - 't is de vraag of ze nog leefde! - en Frans in arrest, onder verdenking van moord, als er nog niet meer bijkwam. Dat die nou ook z'n mond hield, maar.... dr. Van Buren sprong op, zóó heftig dat de anderen opschrokken uit hun onpleizierige gedachten.
‘Nog één mogelijkheid, commissaris,’ sprak snel de litterator. ‘Veraart, die niets zeggen wil. Misschien dat hij nu spreekt. Bel hem op! Laat hem aan de telefoon komen! Wie weet wat hij ons kan mededeelen, als wij hem vertellen dat Hoeng Tsi Lang niet meer in Amsterdam is.’
‘Ik zie niet in,’ viel de Haagsche commissaris hem in de rede,
| |
| |
‘waarom Mr. Veraart, die vanmorgen nog hardnekkig weigerde ook maar het geringste los te laten, behalve dan zijn wijze van reageeren, die verried dat hij op een huiszoeking bij Hoeng Tsi Lang niet in het minst gesteld was, nu opeens met een verklaring of waardevolle gegevens voor den dag zou komen!’
‘Maar, commissaris!’ riep dr. Van Buren bijna radeloos, ‘het is een kans, misschien een laatste kans; over een half uur is het wellicht te laat! De situatie is voor óns toch ook volkomen veranderd, wie weet hoezeer zij door al deze gebeurtenissen veranderde voor Frans Veraart! We kunnen het toch probeeren?’
De politieman haalde de schouders op, maar hij nam toch de telefoon van den haak en liet de Haagsche politie oproepen. ‘Laat Mr. Veraart aan de telefoon komen,’ beval hij.
En weer begon een tijd van angstig afwachten. Wel kwamen telkens berichten binnen - ook naar alle groote steden was geseind - maar tot nu toe kwam er geen enkele hoopvolle mededeeling binnen. Nerveus liep van Buren in het vertrek op en neer. Hij voelde: dit was de laatste mogelijkheid en het was hem alsof al zijn spieren gespannen stonden, alsof in zijn hersens de gedachten door elkaar heen wrongen, krioelden.... Hij wist niets meer, het kon hem niets meer schelen, alleen dit eene wist hij: straks zou Frans aan de telefoon komen en die moest vertellen, verklaren, uitleggen.... Deed hij het niet, wel dan konden zij veilig naar huis gaan, de rechtszaak afwachten en bleef Frans bij zijn geheimzinnige houding, dan kon hij voorloopig wel inpakken.... Hoelang, hoeveel zouden ze 'm geven? Jaren, natuurlijk....
Rinnngg, rrinngg - ratelde de telefoon.
‘Wilt u spreken, Dr. van Buren?’ vroeg de politie-autoriteit welwillend.
‘Nee.... eh.... doet u het maar,’ hakkelde van Buren.
‘Hebt u er bezwaar tegen dat ik hem te woord sta?’ vroeg de Haagsche politiecommissaris, die was opgestaan.
‘Met plezier.... ga uw gang collega,’ antwoordde de ander.
De Hagenaar begon te spreken ‘Is u daar Mr. Veraart?’ Rustig en langzaam deed hij zijn verhaal - ‘als u werkelijk onschuldig bent, laat dan nu uw onverschillige en onbegrijpelijke houding varen en vertel ons wat u weet. Er staan dingen op het spel.... en er is veel gebeurd....’
‘Vertel hem alles,’ smeekte van Buren, ‘álles, alles!’
En de commissaris deed het, vertelde aan den in voorarrest zittenden Mr. Veraart van de razzia en wie er verdwenen
| |
| |
waren.... of hij geen andere verklaringen wenschte af te leggen. Mr. Veraart, als jurist zou toch zeker wel begrijpen dat in deze omstandigheden zelfs het geringste van belang kon zijn.... Het bleef even stil.... De commissaris hoorde door het toestel alleen het zoemen van de verbinding....
‘Hallo,’ vroeg hij. ‘U hebt mij toch gehoord?’
‘Ja,’.... klonk een zachte stem. ‘Ik heb u goed verstaan, commissaris;.... ze zijn beiden ontvlucht!’
‘Beiden.’
‘Weer bleef het even stil. Toen: een zucht; klonk als een zucht van verlichting: ‘Gelukkig!’
‘Wat zegt u?’ vroeg de Hagenaar verbaasd.
‘Gelukkig.... het is de éénige oplossing.’
‘U wenscht dus niets mede te deelen?’ klonk koel de stem van den politie-autoriteit.
‘Geef mij die telefoon,’ - het was Overste Mensing, die het gesprek overnam, smeekte, bad, vloekte, raasde en tenslotte hopeloos en verwonderd, het gesprek afbrak.
‘Wat ik niet begrijp,’ zei hij peinzend, ‘het was alsof Frans blij was! Toen ik hem vertelde dat de kans op achterhaling gering was, scheen hem dat te verheugen!’
‘Omdat hij weet dat Paula Hülshoff nog in leven is!’ merkte Van Buren op.
‘Romantiek is nog steeds een gewild artikel....’ begon de Amsterdamsche politieman, maar het rinkelen der telefoon verhinderde hem zijn zin af te maken.
‘Ja.... u spreekt met den hoofdcommissaris.... Wié zegt u.... ah juist.... wat?.... vanmorgen?.... Op de Kaag?.... Dank u!’
Aan zijn toon hadden de anderen gehoord dat een belangrijke mededeeling binnengekomen was. ‘Schiphol belde mij op,’ sprak hij gehaast; ‘vanmorgen vroeg heeft een watervliegtuig op de Kaag een landing gemaakt.... Ze hadden het toevallig gehoord van één hunner piloten, die zoo juist binnen gekomen was. Als....’
Hij drukte op een knop en gaf den binnentredenden inspecteur opdracht een spoedgesprek aan te vragen met de Kaag, wat men daar wist van een watervliegtuig, dat daar op de plassen gedaald zou zijn. ‘Alle bijzonderheden moet ik hebben, begrepen?’
‘De zaak is volkomen duidelijk,’ begon zijn Haagsche collega, ‘volkomen duidelijk en ik moet zeggen dat ik dien meneer Hoeng Tsi Lang bewonder. Hij kent het klappen van de zweep!’
| |
| |
‘Het is een watervliegtuig, dus het landingsterrein is tenminste beperkt.’
‘Er is véél water in de wereld, overste Mensing,’ zei de Amsterdamsche hoofdcommissaris.
Na korten tijd kwam de inspecteur binnen en deelde mee, dat inderdaad dien ochtend, omstreeks 11 uur, een watervliegtuig geland was op de Kagerplassen. De bestuurder was een Franschman geweest. De reden scheen een defect aan den motor. ‘Omstreeks kwart voor twee opgestegen, met twee passagiers, een dame en een heer, die per auto waren gearriveerd. Het verdween in Westelijke richting....
‘En het is nu kwart voor drie....’ steunde Overste Mensing. ‘De auto.... waar is die gebleven?’
‘Ik meende dat u alleen het vliegtuig....’ zei de inspecteur aarzelend.
‘Alle bijzonderheden heb ik gezegd!’ snauwde de hoofdcommissaris. ‘Informeer naar die auto, ga 'm achterna, zorg dat je 'm krijgt. Hóé kan me niets schelen!’
De inspecteur verdween. De commissaris kon verduiveld ongemakkelijk zijn.
‘We weten tenminste dat ze per watervliegtuig zijn verdwenen in Westelijke richting....’
‘En dat is heel wat!’ vulde de Amsterdammer aan.
‘Tenzij ze van richting zijn veranderd!’ opperde dr. Van Buren.
Maar de Amsterdamsche hoofdcommissaris bleek nu toch een man van daden te zijn. Schiphol opbellen, een vliegtuig charteren, was het werk van een oogenblik. Ook Waalhaven had er een beschikbaar, dat onmiddellijk zeewaarts gedirigeerd zou worden. Men zou verkenningsvluchten ondernemen. Draadloos werd er geseind naar alle richtingen. Men hoopte vooral op tijdingen van schepen.
‘Als ik maar weet waar ze terecht komen,’ mopperde de Haagsche commissaris, ‘dan kan ik ten minste de politie daar in den arm nemen. Intusschen, mijne heeren, ik geloof niet dat de zaak er hopeloos voor staat!’
‘We weten nu dit,’ herhaalde de Amsterdamsche commissaris: ‘Een uur geleden zijn zij in een watervliegtuig opgestegen en in Westelijke richting weggevlogen. Het kan een schijnmanoeuvre zijn geweest om met een grooten omweg te keeren en naar een doel te vliegen dat dan naar alle zijden ligt: Scandinavië, Duitschland, Frankrijk, misschien zelfs naar Rusland, maar dat lijkt me met een watervliegtuig in het hartje van den winter
| |
| |
een hachelijke onderneming. Vooral omdat zij niet in conditie zijn om op ijs te landen. Het lijkt mij meer toe dat ze naar het Westen zijn doorgevlogen en ergens in Engeland landen op Oost- of Westkust. O’ - plotseling bracht hij de hand aan het voorhoofd - ‘of.... wel verdraaid.... dat zou wel dóór en dóór geraffineerd zijn....’
Hij zweeg, boog zich tot zijn Haagschen collega over en fluisterde iets. De Hagenaar sprong op en liep de kamer uit.
Inspecteurs hadden opdracht gekregen met de vliegtuigen uit Rotterdam en Amsterdam een onderzoekingstocht te gaan ondernemen. Draadloos moesten zij de autoriteiten beneden op de hoogte houden, als zij eventueel iets ongewoons zouden opmerken.
De Haagsche politiecommissaris bleef geruimen tijd weg. Waarom? Dat wist nòch van Buren, nòch Mensing. Toen hij terug kwam was het eenige wat hij zijn collega toevoegde: ‘De regeering is gewaarschuwd. De telegrammen zijn onderweg!’
‘Welke telegrammen?’ vroeg de overste nieuwsgierig.
De aangesprokene lachte: ‘U hebt in deze belangrijke inlichtingen verstrekt, daarom wil ik het u wel vertellen. Telegrammen naar Berlijn, Londen, Brussel, Parijs en Weenen. Mocht Hoeng Tsi Lang een poging wagen om in een van de daarbij hoorende landen te dalen, dan is hij erbij zoo vast als een huis en vermoedelijk’ - vergenoegd wreef hij in zijn handen - ‘zullen zij wel geen Oceaanvlucht wagen van Oost naar West.’
‘Van dien kerel kun je anders alles verwachten!’ mopperde Overste Mensing.
‘Ik heb met den Helder gesproken, de marine-vliegtuigen zijn telefonisch gewaarschuwd en gaan op het oogenblik vermoedelijk al de lucht in, zes watervliegtuigen zoeken de zee langs een breede kuststrook af, drie langs de duinen naar het Zuiden, drie langs de wadden naar het Noorden en Oosten. Met Den Haag sprak ik; de heeren Plesman en Hans Martin van de K.L.M. waren persoonlijk aan het toestel, beiden zijn van oordeel dat een tocht naar Rusland in ééns met een watervliegtuig een onmogelijkheid is, in Oost-Pruisen en Polen heerschen zware sneeuwstormen. Mocht Hoeng Tsi Lang echter toch tot dit dolzinnig en wanhopig pogen besloten hebben, dan zullen de militaire verkenners uit Soesterberg hem achter zijn vodden zitten en Duitschland is eveneens gewaarschuwd en zal alles doen wat mogelijk is om controle uit te oefenen.’
‘Maar wat weerga....’ stotterde de overste. ‘U mobiliseert onze geheele beschikbare luchtvloot. Wat is er aan de hand? U
| |
| |
spreekt over Duitschland alsof het een verkeersagent is....
De commissarissen keken elkaar even glimlachend aan.
‘Ja, overste,’ zeide de Amsterdammer met een licht handgebaar, ‘we mogen u niet alles vertellen, geloof me.... maar er is meer tusschen hemel en aarde dan zich in uw theorie verklaren laat!’
‘Voor zoover ik weet, zweven er alleen dozijnen vliegtuigen tusschen en één er van is dat van dien vervloekten Hoeng Tsi Lang!’
‘Hopelijk zal hij zijn doel niet bereiken,’ klonk het ernstig.
‘Wie weet wat hij in z'n schild voert,’ zei dr. van Buren, ‘ik weet het niet, maar ik geloof dat we dat mannetje voor eerst nog niet hebben en als we hem te pakken krijgen wie zal dan zeggen wat voor onvermoede complicaties dit alles nog met zich mee zal brengen!’
Hij streek als vermoeid met de hand langs het voorhoofd, verzonk weer in gedachten, nog altijd geen berichten en hoe laat was het ook weer dat zij opgestegen waren van de Kaag: kwart over twee! Bijna een voorsprong van drie uur! Handig was het, weergaloos handig.... wat er meer achter zat? Politiek! Hij had het wel gedacht, altijd waren die Chineezen meesterlijke intriganten geweest.... wat kon hem dat echter schelen.... Frans zat onschuldig opgesloten, het beteekende meer voor hem dan wat ter wereld ook, want nu eerst gaf hij er zich rekenschap van, hoe diep hij gehecht was aan zijn jongen vriend.... een uur voorsprong.... met een watervliegtuig.... een water....
Met een ruk zat Van Buren overeind in zijn stoel: ‘Vervloekt, dat jacht! Dat jacht.’
‘Pardon, u bedoelt?...’ Welwillend boog de Amsterdamsche politiecommissaris zich naar hem over.
‘Van Hoeng Tsi Lang.... drie dagen geleden vertrokken uit IJmuiden. Daar zitten ze al lang en breed op natuurlijk!’
De commissaris knikte. ‘Dat is wat ik straks bedoelde....’ zei hij langzaam. ‘Ze zullen op zee neergestreken zijn en aan boord van het jacht opgepikt. Die bestemming voor Hamburg was een verzinsel.’
Weer rinkelde de telefoon, hij luisterde. ‘Hallo! Ja?.... In orde, we komen.’
‘Mijne heeren,’ hernam hij, ‘er wacht ons een vliegtuig. We vertrekken onmiddellijk. Dat wil zeggen: u vertrekt. Ik blijf hier van uit mijn bureau de vervolging in alle richtingen leiden. Maar mijn collega is zoo vriendelijk om u mee te nemen als u daarvoor
| |
| |
voelt. Mijnheer Mensing beschouwen wij als militair deskundige, misschien hebben we zijn hulp noodig, en u.... mijnheer van Buren.... u kunt ook meegaan als u daarvoor voelt. Over een kwartier....’
Er werd geklopt.
‘Binnen!’
Een agent trad de kamer in: ‘Iemand om u te spreken, commissaris.’
‘Geen tijd.’
‘Hij zegt dat de zaak geen uitstel kan lijden! Het is zeer dringend!’
‘Wie is het?’
‘Een Chinees. Zijn naam heb ik niet kunnen verstaan.’
Even bleef het stil. Wat had dit te beteekenen? Overal dook dat goedje op en op de meest onverwachte momenten.
‘Laat binnen,’ klonk dan kort het bevel.
Voetstappen naderden, dan stond in de deur, gevolgd door den agent, een Chinees in een wat verfomfaaide jas, de pet op de sluike zwarte haren, het gelaat onwezenlijk van kleur en schrikwekkend in het halfdonker van de deuropening. De deur werd gesloten. Vier paar oogen doorboorden hem. Stram stond de agent achter hem. Wat kwam die kerel doen?
‘U wenscht?’ Als een bevel had de stem van den commissaris geklonken. ‘Maak het kort. Ik geef u twee minuten.’
In verwonderlijk-vloeiend Hollandsch kwam het antwoord. Hij had een belangrijke mededeeling te doen.
‘Wat?’
Nee, zoo kon hij het niet zeggen, het was alleen voor ingewijden bedoeld en dan moest hij zeker weten dat zij niet gestoord konden worden.
Even aarzelde de commissaris.... wat beteekende dit? Een hinderlaag of werkelijk een belangrijke mededeeling? Dan zei hij haastig: ‘Agent, je kunt wel gaan. Ik wensch niet gestoord te worden. Als ik iemand noodig heb zal ik bellen!’ De agent salueerde, door de lange gang hoorde men het wegstervend geluid van voetstappen. De stilte in het vertrek, waar zich de vier Westerlingen en die eene Oosterling bevonden, groeide dreigend en onheilspellend.
Opmerkzaam nam van Buren hem op: kende hij dat gezicht? Ach verbeelding, al die kerels leken op elkaar.
‘En,’ begon de commissaris.
De Chinees zei niets, strompelde naar een stoel in een hoek van het vertrek, viel er op neer en kreunde.
| |
| |
‘Wat heb je?’ De commissaris was van achter zijn bureau opgestaan, liep op den man toe, maar....
Lenig en snel als een kat was de Chinees opgestaan: in zijn geheven rechterhand glinsterde een revolver: ‘Wie een beweging maakt schiet ik neer.... Nee, pas op, een, twee.... zoo, nee commissaris gaat u
Wie een beweging maakt, schiet ik neer.
daar zitten.’
Verbijsterd keken de vier heeren naar de kleine gestalte, die hen in zijn macht had. Dit was bittere ernst, één beweging en... het was afgeloopen.
‘Verdomme!’ vloekte de Haagsche commissaris.
‘Het heeft geen zin te vloeken, mijne heeren. Het heeft ook geen zin middelen te beramen om te ontkomen. Ziet u dit?’ Zonder de oogen van hen af te wenden haalde hij uit de ruime zakken van de winterjas een zwart doosje, zette het op het bureau. ‘Een bepaalde beweging en wij gaan allen, zooals wij hier zitten, de lucht in. Een bom, begrijpt u?’
‘Maar!’ siste de Overste.
‘U vergist zich, meneer. Ik stel geen prijs op mijn leven. Wij denken daar anders over dan de Westerlingen. Voor een goede zaak brengen wij graag elk offer! Ik kan mijn revolver nu wel opbergen, mijn hand zal voortdurend op dit voorwerp rusten.... Begrijpt u nu, commissaris,’ en hij knikte vriendelijk in de richting van den Amsterdammer, ‘waarom ik u van dat bureau wilde hebben en daarom plotseling steunde en deed alsof ik pijn had?
| |
| |
Onder uw bureau bevindt zich natuurlijk een bel.... dank u, ik lees het antwoord in uw oogen.’
Nog waren zij niet van hun verbijstering bekomen. Machteloos waren zij. Wat moesten zij doen? En weer sprak het Chineesje, heel vriendelijk en kalm:
‘Het is niet mijn bedoeling noodeloos bloed te vergieten. Dat laat ik gaarne aan het Westen over.... maar u zult zich toch geruimen tijd met mij moeten amuseeren, daarom ook ben ik u zoo dankbaar, commissaris, dat u bevel gaf, dat wij niet gestoord mochten worden. Wij kunnen het ons dus voor geruimen tijd gezellig maken. Vermoedelijk begrijpt u wel de bedoeling van dit alles?’
‘Tijdwinst voor Hoeng Tsi Lang!’ snauwde de aangesprokene.
‘Precies, commissaris. Hoe raadt u het zoo! Als de heeren rooken willen? Steek gerust 'es op, maar pas op dat u alleen sigaren uit uw zak haalt, het spijt me maar ik zou anders niet voor de gevolgen kunnen instaan!’ Strak, zeker van zijn zaak, keek de Chinees de anderen aan; zijn eene hand rustte op het geheimzinnige, wonderlijke doosje....
De anderen staken een sigaar op. Tabak kan soms inspireerend werken. Dan verbrak Dr. van Buren het stilzwijgen. In zijn oogen lag iets van bewondering te lezen:
‘Ik maak u mijn compliment meneer....’
‘Tso Lin,’ vulde de ander aan.
‘U hebt dit zaakje handig voor elkaar gebracht en ik moet eerlijk zeggen dat ik voor uw doodsverachting oprechte bewondering koester.’
De Chinees boog correct.
‘Maar iets,’ ging de geleerde verder, ‘had ik u toch wel willen vragen.’
‘Ik ben geheel tot uw dienst.’
Van Buren glimlachte om de ironie van het antwoord, zei dan: ‘Dit namelijk: het is zeer goed mogelijk dat wij toch gestoord worden, wat dan?’
Een raadselachtige lach gleed om den smallen mond van den ander toen hij sprak:
‘Dan zal de commissaris zijn bevel dat wij niet gestoord mogen worden herhalen en mocht de ander toch binnentreden en tot daden willen overgaan.... Wel,’ en hij keek alsof hij om verontschuldiging wilde vragen voor den ernst van zijn besluit, ‘wèl dan zal dit alles nog een menschenleven meer kosten.’
Huiverend hadden de anderen 't antwoord aangehoord, huiverend om de ijzige kalmte, waarmee de woorden gesproken werden.
| |
| |
‘Ik had dit verwacht van iemand als u,’ zei van Buren en weer dankte de Chinees met een buiging voor deze appreciatie, ‘maar - één vraag nog: hoe lang denkt u ons aldus gevangen te houden?’
‘O, niet zeer lang, maar lang genoeg voor mijn meester om in veiligheid te zijn.’
‘En dan?’
‘Dan.... ben ik werkelijk tot uw beschikking,’ zei Tso Lin gelaten.
‘Kranig, vervloekt kranig!’ knalde overste Mensing los, ‘geef me de....’
‘Blijf zitten, één-twee....’
De overste, die spontaan was opgesprongen om den ander de hand te geven, plofte neer....
‘Het spijt me,’ zei Tso Lin vriendelijk, ‘maar hoezeer ik ook erkentelijk ben voor uw spontaan gebaar....’ - en hij lachte verlegen - ‘men moet toch het zekere voor het onzekere nemen, niet waar? Het doet mij leed zoo onbeleefd te moeten schijnen!’
Tergend langzaam gingen de minuten voorbij. Buiten joeg een felle wind langs het gebouw en van de straat kwamen de geluiden naar boven, drongen in de stille kamer. Daarginds ging het leven veilig, zoo veilig en hier zaten zij - dacht Van Buren - vier volwassen mannen, in de macht van dat kordate, flinke Chineesje.
Ergens sloeg een deur. Voetstappen naderden, eerst ver-af, dan dichterbij.
‘U kent uw taak, commissaris?’
De ander antwoordde niet.
‘Ik moet er op aandringen, commissaris, dat u mij gehoorzaamt, want...’ Heel dichtbij klonken de voetstappen nu, dan een tik op de deur. Gespannen keek de Chinees naar zijn vijand, zijn smalle, lenige hand op het instrument. Eeuwen wentelden voorbij.
‘Ik kan niet gestoord worden!’ riep de commissaris nijdig, met verbeten woede.
‘Dank u,’ zei hoffelijk Tso Lin. ‘Het was ook het beste. U hebt vrouw en kinderen, niet waar?’
Van Buren had alle hoop opgegeven. Hij leunde gemakkelijk achterover en rookte, rookte, róókte....
De situatie in het vertrek had zich niet gewijzigd; alleen scheen het dat nu ook de Amsterdamsche commissaris zich bij den bestaanden toestand had neergelegd. Hij zat rustig met over elkaar geslagen beenen en praatte met zijn Haagschen collega. Overste Mensing alleen had de uiterste moeite zichzelf in bedwang te houden; 't liefst zou hij opgesprongen zijn om
| |
| |
het Chineesje maar meteen bij zijn keel te grijpen, om er alles maar op te zetten, dit wachten, dit gedwongen wachten was niets minder dan een marteling, maar Mensing begreep dat al wilde hij zijn eigen leven risqueeren, hij dat der anderen niet in de waagschaal mocht stellen.
En de tijd verstreek; verstreek.... verstreek.... Snel, zeker, moordend-zeker tikte het kleine wekkerklokje op het bureau zijn nijdige seconden.
Uren kon dat nog zoo duren, overdacht Dr. van Buren. Het spel werd verloren. Elke minuut uitstel beteekende voor dien gewieksten duivelschen Hoeng Tsi Lang een zee van tijd. Zou hij opspringen?....
De Amsterdamsche commissaris veegde zich met een zakdoek over het voorhoofd. Hij zag lijkbleek.
‘Hoe lang duurt die grap nog?’ hijgde hij.
‘Nog een half uur,’ zei de Chinees vriendelijk.
‘Wilt u mij even zeggen hoe laat het is, het klokje staat voor u op het bureau, daar achter die wetboeken, juist.... daar.’
De Chinees boog zich voorover.
‘Het is....’ begon hij, maar onmiddellijk hield hij op. ‘Ga zitten,’ beval hij streng.... ‘Onmiddellijk! Of....’
De commissaris was nóg bleeker geworden. Maar er lag op zijn vertrokken gezicht een trek van wanhopige vastberadenheid. Hij naderde de Chinees langzaam.
‘Zitten!’ brulde deze - ‘Eén.... twéé....’
Een harde slag; een stoel viel om; als een wervelwind vloog de Amsterdamsche hoofdcommissaris door het vertrek, greep vóór de Chinees iets deed, hem bij zijn keel, zijn gelaat van woede verwrongen: ‘Vervloekte kerel....’ siste hij, ‘ons zoo te bedonderen, ik zal je....’
Een wonderlijk, licht en wervelend gevoel flitste door Van Buren's hoofd. Waarom gebeurde er niets, waarom niet en dat doosje, die bom, dat geheimzinnige instrument?.... De kerel was bijna gewurgd.
De Amsterdammer liet zijn slachtoffer los. Ademloos hing Tso Lin in zijn stoel, hijgend, steunend....
‘Maar....’ begon overste Mensing, terwijl hij aan z'n grijze snor friemelde.
‘Boerenbedrog’ snauwde de hoofdcommissaris kort-af, terwijl hij den half bewusteloozen Chinees, die niet tegenspartelde, het zelfs niet zou kunnen, de boeien aandeed en de revolver uit z'n zak haalde.
| |
| |
De Amsterdammer greep het zwarte doosje. Een gewoon, zwart geverfd, blikken ding, zooals een groote cigarettendoos, of een kleine koekjestrommel. Het was leeg. ‘Voila’.... zei hij nijdig.
Tso Lin kwam langzamerhand bij. Er kwam een andere uitdrukking in zijn oogen, gelaten, onverschillig keek hij naar zijn geboeide handen, richtte dan zijn blikken naar de anderen en sprak met wonderlijk zachte stem: ‘Hoe wist, meneer de hoofdcommissaris?’
‘Ik zag je hand beven en ettelijke malen het doosje aanraken op verschillende plaatsen, zonder dat er iets gebeurde. Tenslotte vroeg ik je op de
“Ik deed mijn plicht”
klok te kijken. Je leunde toen voorover en steunde zwaar op 't kistje. Daaruit concludeerde ik dat het alles een truc was.’
‘Meneer de hoofdcommissaris heeft scherpe oogen en een vlug begrip....’
Dr. Van Buren stond Tso Lin zwijgend aan te kijken. Een dappere kerel, maar hij had toch een revolver...
Het was of Tso Lin zijn gedachten raadde; hij zei ten minste: ‘Met één revolver had ik u allen niet in bedwang gehouden.... Het spel is nu gespeeld.... Hopelijk was de tijd lang genoeg....’
‘Lang genoeg!’ vloekte overste Mensing, ‘een eeuwigheid leek het, Maar toch....’ En hij stapte op den geboeiden Chinees toe, en vervolgde: ‘Nou kan ik u een hand geven!’
Vriendelijk lachend keek Tso Lin hem aan: ‘Ik deed mijn plicht.’
‘En dat is heel veel!’ klonk zacht Dr. Van Buren's stem.
‘Het was voor mijn land,’ zei kort en afdoende Tso Lin.
De hoofdcommissaris drukte op de bel. Een lange inspecteur kwam binnen.
| |
| |
‘Sluit hem op! Zijn er berichten binnengekomen?’
‘Ja, commissaris, maar wij mochten....’
‘Het is goed!’
Met een lichte, correcte buiging nam Tso Lin van zijn exgevangenen afscheid, verdween de donkere gang in.... waar nog twee agenten stonden.
De lange inspecteur bleef onbeweeglijk in de houding staan.
De commissaris keek op zijn polshorloge: ‘Ruim half vier,’ mompelde hij. Een kwartier had het oponthoud geduurd.
‘Nu?’ vroeg hij snel.
‘Er is een draadloos bericht binnengekomen van een der vliegtuigen,’ meldde de man. ‘Een kwartier vliegen voorbij het lichtschip “Maas” ligt een verlaten watervliegtuig in zee. Beschrijving en nummer kloppen met dat van De Kaag.’
‘Eureka!’ juichte Van Buren.
De oogen van den Haagschen politiecommissaris glinsterden met een metaalharden glans.
‘Hoeng Tsi Lang's eerste fout,’ zei hij. ‘Het was stom van hem zijn vliegtuig niet tot zinken te brengen. Ze zijn dus reeds spoedig aan boord gegaan en hebben een voorsprong van slechts enkele uren. Nu zal het geen moeite meer opleveren hen te vangen.’
De Amsterdammer lachte. ‘'t Kan verkeeren,’ zei hij.
‘Er wacht een watervliegtuig bij de marinewerven,’ ging de inspecteur verder. ‘En ik heb de vliegers laten seinen niet meer naar een vliegtuig, maar alleen naar het jacht uit te kijken. Het heet “Kreml,” is wit van kleur en moet een der snelste jachten van ons land zijn.’
‘Bravo!’ riep de commissaris, die naar zijn bureau terug ging. ‘Goed gedaan! Nu heeren: good luck!’
De Haagsche politieman had zijn hoed en jas gegrepen en keek van Buren en Mensing aan:
‘Nu heeren? Is u klaar? Avanti!’
|
|