Uytbreyding over De Psalmen des propheten Davids
(1630)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– AuteursrechtvrijDen Cxlviij. Psalm.1 GHy heyl’ge Reyen, die om hoogh Ga naar margenoot+
Uyt aller sterffelijcken oogh
V blijff-plaets hebt in ’shemels hoff
Looft God met Hemel-waerden loff. Ga naar margenoot+
Looft alle sijn geswinde boden,
Die vaerdigh staet tot sijn geboden.
Looff alle Hemelsch’ oorloghs-macht
En talleloose ruyter-kracht.
2 Looff, schoone Son, Natures vreughdt. Ga naar margenoot+
Looff, Mane, die den nacht verheught.
Looft, Sterren die het aerdtsch gesicht
Beschittert met uw’ minder licht.
| |
[pagina 409]
| |
Looft, alle ’sHemels ommegangen. Ga naar margenoot+
Looft, Wat’ren diemen los siet hangen
En van de Aerdt sijn opgevlucht
Tot boven in de lichte lucht.
3 Looff, alle Hemel-werck, looff hem Ga naar margenoot+
Die door den uyt-schal van sijn stem,
V, doe ghy in uw’ Niet noch laght,
Soo konstbaerlijck heeft voort-gebracht;
En noch alt’samen moet besturen, Ga naar margenoot+
En noch in wesen doet geduren,
En noch een vasten standt doet staen,
En noch een wissen gang doet gaen.
4 Looft Godt, ten hooghsten lovens waerdt, Ga naar margenoot+
Ghy schepsels Op en Onder aerdt:
Ghy Draken, die, diep wech-gekuylt,
Vw’ haet’lijck hooft voor’t dagh-licht schuylt:
Ghy Walvisch, die de diepe baren
Met lompe vlimmen koomt door-varen:
Ghy alle monsters in de zee.
Ghy Hagel, blixem, vorst, en snee. Ga naar margenoot+
5 Looff nevel, roock-damp, storm en windt
Die t’sijnen dienst u vaerdigh vindt:
Ghy bergen, heuvels en geboomt, Ga naar margenoot+
Daer vrucht, en daerder geen van koomt:
Ghy alle levendige dieren, Ga naar margenoot+
’tZy datge door de lucht gaet swieren;
Off d’Aerdt bekruypt; off in het woudt,
Off in de beemden u onthoudt.
6 Al wat, gesceptert en gekroont, Ga naar margenoot+
Een vorstelijcke macht betoont;
Al wat op aerden hoogh gestelt,
Wet-recht verschaft, en weert geweldt;
Geradde knapen, frische maeghden; Ga naar margenoot+
Van kleyne jaren, en bedaeghden;
| |
[pagina 410]
| |
Al watter is: het moet alt’saem Ga naar margenoot+
Doen klincken ’tloff van Godes naem.
7 Hem kenn’ alleen (en niemandt meer)
De Aerdt en Hemel voor sijn Heer:
Hem, die sijn volck met gunste drenckt, Ga naar margenoot+
En metter hooghster eer beschenckt.
Dies Israel, sijn toe-gesworen,
Van hem bysonderlijck verkoren,
Van hem gehert-lieft boven al,
Sijn loff ten hemel heffen sal.
|
|