Uytbreyding over De Psalmen des propheten Davids
(1630)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– Auteursrechtvrij
[pagina 360]
| |
Den Cxxix. Psalm.1 EEn vrije klacht is laeffenis in smert. Ga naar margenoot+
Dies Israel met recht aldus magh klagen:
Sy hebben my met velen angst benert,
Met velen angst benert van kindtschen dagen.
2 Ach! waer den ramp sijn mate niet gestelt,
Wat Menschen-hoop’ wierd niet te grond getogen?
Sy hebben my van kindtsheydt aff gequelt, Ga naar margenoot+
Gequelt, maer noyt ten vollen overmogen.
3 O wee der smert! waer loopt de wreedtheyt heen?
Gelijck het landt wordt van den ploegh door-sneden, Ga naar margenoot+
Soo heeftmen my met vooren ’tlijf door-sne’en
En mijnen rug soo pijnelijck bereden.
4 Wat is’t een troost voor die in lijden leeft
Dat hooger banck dan Aerdtsche wordt gevonden!
Haer zeel brack Godt (die loon na daden geeft) Ga naar margenoot+
Dat ons soo streng de handen had gebonden.
5 Hy vrijt sijn schandt die met sijn meerder streeft.
’tMoet al ten val, ’tmoet al met schaemte wijcken Ga naar margenoot+
Dat bitt’ren wrock op’t waerde Sion heeft
En ’tnijdigh hert in’t hatigh Doen laet blijcken.
6 Gunst sonder gront (hoe schijnbaer) heeft haest uyt.
Sy sullen zijn als ’tkruydt dat op de daken Ga naar margenoot+
| |
[pagina 361]
| |
Aen-sienlijck wast en voor een wijle spruyt,
Maer ’tspruytens endt, (de vrucht) niet kan beraken:
7 Als ’t kruyt, dat voor ’tvol-groeyen, haestigh dort
En neder valt eer’t neder wordt geslagen;
Daer ’smaeyers handt niet van gevult en wordt, Ga naar margenoot+
En ’s lesers arm geen schoot vol t’huys sal dragen:
8 Als ’tkruydt, dat geen van die het gaen voorby,
Dees goeden wensch gewaerdight toe te wenschen:
In Godes naem. de segening met dy.
Des boosheyts loon, is, haet van Godt en menschen.
|