Uytbreyding over De Psalmen des propheten Davids
(1630)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– Auteursrechtvrij
[pagina 355]
| |
geeft.
De Mensch magh willen; maer niet meer:
Het werck hangt aen den Opper-Heer.
2 De bouwer bouw’ al wat hy kan: Ga naar margenoot+
Och! sooder Godt de handt van houdt,
Vergeefs, vergeefs is’t wat hy bouwt,
Al wat hy doet, ’ten brengt niet a’n.
De waker waeck’: om sonst is’t al
Gaet Godes oogh niet om den wal.
3 Verrascht de Son met op te staen; Ga naar margenoot+
Vw’ lijf en krijgh den leger niet
Voor dat de aerd geen dagh en siet,
Te bedde met de late Maen;
Bant vreuchd en lust van uwen disch,
En knaeght uw’ broodt in kommernis:
4 Woelt, arbeydt, slaeft, weest op den tocht:
Al ’tgeen uw’ hert soo pijnlijck soeckt,
Al waer uw’ handt sich toe bekloeckt,
Geeft Godt sijn vrinden ongesocht:
Geeft Godt sijn vrinden; en met een
Een suyvren slaep door al de le’en.
5 Sucht, hoopt, en weest begaen om stam;
Natuer betoon’ haer cracht en vlijt
Ghy blijft een eenlijck man altijdt
Daer Godt niet gaf, noyt, noyt yet quam!
Godts vrinden zijn’t (’tzy watmen maeckt)
Dien dese waerde zegen raeckt.
6 Wat heeft de Deuchdt een heerlijck loon!
Godt zegent d’onbevleckte min Ga naar margenoot+
En stort Nature krachten in
| |
[pagina 356]
| |
Tot milden teel van menigh Soon.
Dies is mijn woordt (en ’twoordt heeft slot)
De vrucht des buycks een gaeff van Godt.
7 Gelijck een heldt die in sijn handt Ga naar margenoot+
Geswinde oorloghs-pijlen draeght,
Waer op hy, stout en onversaeght,
Verschricklijck is voor sijn vyandt:
Alsoo is oock het Lijff-geslacht
Een rechte Man- en Vader-kracht.
8 Geluckigh, o!, geluckigh hy
Die t’wijl hy noch in jeuchde leeft
Sijn koker vol dier pijlen heeft.
Hem treft geen schaemt wanneer party
Met woord’ hem in de poort’ aen-gaet.
Wie toe-vlucht heeft, wie manlijck staet.
|