Uytbreyding over De Psalmen des propheten Davids
(1630)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– AuteursrechtvrijDen Cxxiij. Psalm.1 TOt u, wiens stoel des Hemels hooghste hoogh Ga naar margenoot+
Ten gront heeft, heff ic’t oogh. Ga naar margenoot+
Een slave volght, door hoop’ van gift getogen,
Sijns Heeren handt met d’oogen,
Een dienst-maechdt staart, door’t gierigh gaeff-vertrouwen,
Op d’handen haerder vrouwen:
Ons oogh op Godt op dat (dus treckt elck ’tsijn)
Hy ons verloss’ uyt pijn.
2 Vergunt, o Godt, ons bitter herten-wee Ga naar margenoot+
In uw’ gemoedt een ste’e,
Op dat des leets dicht en getrou op-mercken
Erbarmings vrucht mach wercken.
Ach! ach! wy zijn van ’tbitsch en bitter smaden Ga naar margenoot+
Der dert’len overladen.
En van’t geschimp (want al te veel maeckt mat)
Der trotsen zijn wy zat.
|
|