Uytbreyding over De Psalmen des propheten Davids
(1630)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– Auteursrechtvrij
[pagina 268]
| |
Den xcviij. Psalm.1 DEn Heer’ een liedt. een liedt, bysonder Ga naar margenoot+
In toon en stoff. Want, siet, de kracht
Sijns grooten arrems heeft groot wonder
En sijne handt veel heyl gewracht.
Sijns Godtheydts luyster blinckt in d’oogen Ga naar margenoot+
Van’t Heydensch volck, door recht en macht.
Hy heeft sich Isr’els aengetogen Ga naar margenoot+
En d’oude liefd’ en trouw herdacht.
2 Gods heyl heeft sich in alle palen
Der aerd vertoont. Dies juych den Heer Ga naar margenoot+
De heele wer’lt met stem en talen
Met sanck en klanck, van na en veer, Ga naar margenoot+
Met luyten en met krijghs-trompetten, Ga naar margenoot+
Met schil basuyn- en hoorn-getuyt.
De Zee moet sich in vreuchd’ ont-setten Ga naar margenoot+
Met alles wats’ in haer besluyt.
3 Voor’t aenschijn van soo grooten Koning
Vervroo sich alles watter leeft
In vloedt, op bergh, en al wat wooning Ga naar margenoot+
Op ’swerelts wijden bodem heeft.
| |
[pagina 269]
| |
Want hy (de Heer) komt om te richten Ga naar margenoot+
Des werelts gantschen omme-ring,
En allen volcken wet te stichten
Na billijckheydts verordening.
|
|