Uytbreyding over De Psalmen des propheten Davids
(1630)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– AuteursrechtvrijDen xciij. Psalm.1 NV is de Heer, voll’ aller heerlijckhe’en, Ga naar margenoot+
Voll’ aller kracht, ten hoogen throon getre’en.
Hy heeft den staff, den staff sijns rijcks aenvaerdt
Die’t all’ bereyckt wat wesen heeft op aerdt:
2 Den staff sijns rijcks, van aller eeuwicheydt, Ga naar margenoot+
Voor alle tijdt, soo wis voor hem bereydt,
Voor hem, die selfs voor ’swerelts aenvang leeft
En eeuwicheydt in Godes wijsheydt heeft.
3 O Daer! een volck, naeckt aller goediche’en,
Een woesten hoop is rasend’ op de been.
Sy trotsen, Heer, met hoogh-geheven kop
De kroon uws rijcks, en staender tegen op:
4 Recht als de zee, door stercken storm verbaest, Ga naar margenoot+
Haer vloeden heft, en woelt, en bruyscht, en raest,
En door haers stems sterck-luydende gegalp Ga naar margenoot+
Den hoogen duyn dreyght met haer over-zwalp
5 Stout is haer tael, hoogh steygert haer gedacht,
De Heer nochtans van al veel hooger kracht.
Hem over-magh geen aerdtsch (hoe groot) geweldt
Die’t all’ bevooght en elck sijn palen stelt.
| |
[pagina 257]
| |
6 ’tStaet, onbeweeght, op vasten waerheydts grondt Ga naar margenoot+
Al watter stroomt, o Heer, uyt uwen mondt.
Betaemlijckheydt verselt de heyliche’en
Vws huys, en reyckt door alle dagen heen.
|
|