Uytbreyding over De Psalmen des propheten Davids
(1630)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– AuteursrechtvrijDen xcj. Psalm.1 WIe sich en alles wat hy heeft Ga naar margenoot+
(Sijn have, lijff, en leven)
Den Alder-hooghsten over-geeft,
Die sal (als and’re beven
Voor’t grimmen des aenstaenden lots
En bange oorlooghs-hitten)
Omvaen als met de schadu Godts
Gerust en veyligh sitten.
2 Des heb ick deel; en daerom moedt Ga naar margenoot+
Tot Godt mijn Heer te spreken:
Ghy zijt wiens gunst mijn hope voedt
Door blijckbaer liefde-teecken.
Ghy zijt mijn Godt en vasticheydt
| |
[pagina 251]
| |
Waer op mijns herts vertrouwen
Den grondt sijns hopens heeft geleyt
En op sal blijven houwen.
3 Dus ick. soo ghy oock wie ghy zijt.
Verwerren u de stricken Ga naar margenoot+
Des ramp-bejagers: hoopt en lijdt:
Godt sal verlossing schicken.
Wanneer des pestes kleef-venijn
Dreyght met ontijdigh sterven:
Hy sal u ongeraeckt doen zijn
En weeren haer verderven.
4 De schadu sijner gunst sal dy Ga naar margenoot+
(Waer toe ’tonnut bekomm’ren?)
Sal dy gedurigh wesen by
En troost’lijck over-lomm’ren
Sijn troost-smaeck sal ’tgeroerde hert
In hope doen verstijven,
Sijn trouw in allen noodt en smert
Vw’ schildt en schutsel blijven.
5 Geen evel sal u onverwacht Ga naar margenoot+
In’t doncker overkomen.
De ijslijckheden van de nacht
Doen geen Godts vrunden schroomen.
Soo weynigh ’sdaeghs de pijl u ques’t
Van die claer-vyandtsch handelt,
Soo weynigh heeft op u de pest Ga naar margenoot+
Die ’snachts in’t doncker wandelt.
6 Wanneerder op den hoogen dagh
Verwoesting is beschoren,
En ’svyandts heyr gereedt ten slagh,
Moordt-pleging heeft geswooren:
Soo sullen aen uw’ rechter zy’ Ga naar margenoot+
Der mannen duysendt vallen,
| |
[pagina 252]
| |
Ia thienmael duysendt noch; en ghy
Blijft onverseert van allen.
7 Met uwen oogen sult ghy’t sien Ga naar margenoot+
Hoe eenmael den godloosen
Des quaedts vergelding sal geschien
Dat sy voor ’tgoede kosen.
(Ghy, Heer, mijn hoop’.) Doch die met my Ga naar margenoot+
De ziele durft verheffen
En woont in Godt: uw’ hoofdt is vry
Van onheyls klack’loos treffen.
8 Geen ramp magh t’uwer hutten in, Ga naar margenoot+
Geen plage salse naken,
(Te diep staet Deuchd in Godes sin
Om ten verderff te raken.)
Vry is uw’ huys van ongeval:
Want Godt, in allen nooden Ga naar margenoot+
De hoede dijns bevelen sal
Aen sijnen Hemel-boden:
9 Om uwe wegen ga te slaen
Den gantschen loop van ’tleven
En uwer voeten alle pa’en
Haer veylicheydt te geven.
Sy sullen u, (soo teer en veer Ga naar margenoot+
Lieft Godt die hem behagen)
Op dat geen steen uw’ voet bezeer’,
Als op haer handen dragen.
10 Op Leeuw en adder sal uw’ voet Ga naar margenoot+
Sich onbeschadight setten.
Den fellen draeck en leeuws-gebroedt
Sult ghy den kop verpletten.
In my (aldus spreeckt Godt van dy) Ga naar margenoot+
Heeft hy sich gants ergeven:
Dies ick hem red. Mijn naem kent hy:
Dies wordt hy hoogh verheven.
| |
[pagina 253]
| |
11 Hy roep’ my aen ter quader tijdt: Ga naar margenoot+
Verhooring sal hem beuren.
’kWil met hem zijn wanneer hy lijdt
En eynden al sijn treuren,
En doen hem eer, en ’tluck met een Ga naar margenoot+
Van sat te leven mogen,
En gunnen mijner saliche’en
Aenschouwen, sijnen oogen.
|
|