Uytbreyding over De Psalmen des propheten Davids
(1630)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– AuteursrechtvrijDen lxxxj. Psalm.1 ZEgen-rijck geslacht,
Singt met volle keelen Ga naar margenoot+
Iacobs Godt, ons kracht.
Vry, tijdt aent brommen Ga naar margenoot+
Met luyt en trommen
En ’tsoet harpen-spelen.
| |
[pagina 226]
| |
2 Laet trompetten gaen Ga naar margenoot+
Op gesette stonden
Van de nieuwe Maen:
Het zijn geboden Ga naar margenoot+
Daer aen van Gode
Isr’el is verbonden.
3 Op dat dese dagh Ga naar margenoot+
Alle jaer verbreyde
’tGeen dat doe geschach
Doe Godt door krachten
Abrams geslachten
uyt Egypten leyde.
4 Daer sy (spreeckt de Heer)
’sVollicks tael niet kenden.
Ick Godt vrijde weer Ga naar margenoot+
Haer rugg’ en handen
Van last en banden:
’tSlaven was ten enden.
5 Doe ghy riept, mijn volck, Ga naar margenoot+
Quam ick in’t bedroeven
uyt een donder-wolck
V antwoordt geven.
’kGing u daer neven
Aen den twist-stroom proeven.
6 Nu, mijn volck, tree voort, Ga naar margenoot+
Vaet mijns mondts betuygen.
Soo ghy my maer hoort,
En tot Af-goden Ga naar margenoot+
’tHert niet laet nooden
Om de knien te buygen:
7 Soo ghy my alleen Ga naar margenoot+
Kent voor Heer der Heeren,
| |
[pagina 227]
| |
My, die (op uw’ be’en)
Door wonderheden
uyt Pharoos Steden
Vwen voet de’e keeren:
8 Doet u mondt dan op
En ghy krijght uw’ wenschen.
’tHelpt niet wat ick klop. Ga naar margenoot+
’tVolck wil niet hooren:
Moeyt wert verloren
Aen veraerde menschen.
9 ’kNam my haers niet aen Ga naar margenoot+
En in herten hardtheydt
Liet icks’ henen gaen
Na eygen rade.
Wee, die in’t quade
Al te diep verwart leyt!
10 Ach! had Israel Ga naar margenoot+
Na my willen vragen,
En mijns wets bevel
Niet had verlaten
’kHad die hem haten Ga naar margenoot+
All’ seer haest verslagen.
11 Die Godt vyandt zijn
Souden met veel schroomen Ga naar margenoot+
In geveynsden schijn,
Om my te eeren,
Den Heer der Heeren,
Hebben moeten komen.
12 ’kHad haer tijdt gereckt.
En het merch van’t koren
Hun ter spijs verstreckt:
| |
[pagina 228]
| |