Uytbreyding over De Psalmen des propheten Davids
(1630)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– AuteursrechtvrijDen xxviij. Psalm.1 GOdt, sterckt’ en bolwerck van mijn leven, Ga naar margenoot+
Door diepen noodt en angst gedreven,
Laet ick mijn klacht ten Hemel stijgen:
Ach! laetse gunstigh’ ooren krijgen;
Ach! laet mijn droevigh stem-getreur
Niet kloppen voor een doove deur.
2 Want spreeckt ghy niet, door klare daden,
Tot redding uyt na-bye quaden,
Soo sta ick, wanckelijck en onveyl,
Op d’oever-kant van’t hoochste onheyl,
Niet ongelijck het koude lijck
Dat henen gaet na ’tHellen rijck:
3 Dat henen gaet, en, niets van waerden,
Een eygendom wordt van der aerden,
| |
[pagina 77]
| |
Daerom verhoor het smeeck’lijck karmen Ga naar margenoot+
Dat ick met opgeheven armen
Laet komen voor de hooge Door
Van’t Godlijck drymael-heylich Choor.
4 Tel my niet met den Goddeloosen. Ga naar margenoot+
Laet my, als metgesel der boosen,
Vw’ straffe ’tleven niet ontrucken
Als hen, wiens hert, vol boose stucken,
De tonge, met een soet gelaet
Verleydt en vleydt door vreden-praet.
5 Laet die den loon haers moetwils smaken, Ga naar margenoot+
En ’tstoute quaedt sijn Heere raken,
Laet die haers herten raedt selfs hoonen,
En ’twerck sijn dwasen meester loonen:
Laet die der wel-verschulder pijn
Rechtveerdelijck gëeygent zijn.
6 Want sonder onderwijs t’ontfangen Ga naar margenoot+
Vol-treden sy haer slimme gangen,
Terwijlen sy, niet wel beraden,
Den luyster uwer hooger daden
Domsinnighlijck geen acht en slaen
Noch oyt in’t herte laten gaen.
7 Daerom sal Godt sich aen haer wreken,
Des levens draedt ontijdigh breken,
Haer zaedt na wensch niet laten dijen
Om voort te slaen tot lange rijen.
Loff Gode, die mijn smeeck-gebedt Ga naar margenoot+
Niet onverhoort heeft aff-geset.
8 Van Hem heb ick mijn moedt, mijn krachten, Ga naar margenoot+
Mijn schut, mijn stut, mijn nut te wachten.
Ick was bela’en, en hy verblijde:
Met ramp om-vaen, en hy bevrijde.
| |
[pagina 78]
| |
Dies my de geest inwendigh springt
En tot een vrolijck danck-liedt bringt.
9 Hy is, (getuyge zijn sijn wercken) Ga naar margenoot+
Hy is de sterckheydt aller stercken:
Hy is’t die sijnen uytverkoren,
In nooden niet en laet verloren,
Maer hem met stercke handen redt
En in behouden stande set.
10 Help, Heer, dijn volck. giet uyt een regen Ga naar margenoot+
Van on-op-houdelijcken zegen
Op haer die ghy ten eygendomme
Verkoren hebt. Weest haer rondtsomme,
Geleydtse, weydtse, voertse op
Een eyndeloosen eeren-top.
|
|