Uytbreyding over De Psalmen des propheten Davids
(1630)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– AuteursrechtvrijDen xx. Psalm.1 AL is de vyandt op de beenen,
En sijne heyr-kracht groot;
Al is geen menschen-hulp verschenen:
Treur niet in tijdt van noodt, Ga naar margenoot+
Maer laet uw’ hert sijn hulp gaen halen
By Iacobs Godt, den Stercken,
Die sijnen naem soo menighmalen
Verglanst heeft door sijn wercken.
2 Vw’ bede moet een ingang krijgen Ga naar margenoot+
In d’ooren van dijn Godt,
En koom met hulpe neder-stijgen
uyt Syons hooge slot.
Vw’ heyl’ge giften moeten leven Ga naar margenoot+
In sijn gedachtenissen,
En’t offer-vee, ten brandt gegeven
Geen vuyr ten endt toe missen.
| |
[pagina 54]
| |
3 Hy late dy na herts behage Ga naar margenoot+
Al dijne saken gaen,
En uwe wel-gegrond’ aenslagen
Ten goeden eynde slaen.
Alsdan, verheught in onse geeste Ga naar margenoot+
Door voorspoedt uwer saken,
Gaen wy u blijde zege-feesten
En Oorlooghs-spelen maken.
4 Dan sullen wy de krijghs-banieren
Tot roem van onsen Heer,
Van hare standaerdts laten swieren,
En doen sijn name eer.
Dies bidden wy (gelijck te voren)
Dat Godt acht’ op uw’ reden,
En u, goedt-gunstigh wil verhooren
In alle uwe beden.
5 ’tHert tuyght dat Godt (en ’tsal niet liegen) Ga naar margenoot+
Sijn Koning sal’gen sal;
En, als sijn beden opwaerts vliegen,
In’t nakend’ ongeval,
uyt sijne hooge Hemel-wooning
En eeuwigh-heyl’ge stede,
Sal doen doorluchtige vertooning
Van sijn’ Almachticheden.
6 D’Assyrier heb in sijn Wage Ga naar margenoot+
Sijn lust en hoovaerdy:
De Persiaen magh roem gaen dragen
Op sijne Ruytery:
Maer wy, door wijser geest gedreven,
Vertouwen op Godts krachten,
En gaen sijn naem een wooning geven
In’t binnenst der gedachten.
7 Sy, vallen, ne’ergestort ter aerden; Ga naar margenoot+
| |
[pagina 55]
| |
Wy, rijsen uyt het zandt:
Haer, baet noch wagen-tuygh noch paerden;
Ons, helpt des Heeren handt.
Dus staen wy, Godt. dies is’t begeeren
Dat ghy ons wilt beschermen.
’tGebedt heeft kracht. De Heer der Heeren
Sal letten op ons kermen.
|
|