Uytbreyding over De Psalmen des propheten Davids
(1630)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
Den vj. Psalm.1 ACh! Godt, heb medelijden, Ga naar margenoot+
En laet de straff betijden
Terwijlen u ’tgemoedt
Door meer dan bil’cke tooren,
Wt mijne sondt geboren,
So heft’lijck is ontgloedt.
2 Vergeeff, vergeeff misdaden. Ga naar margenoot+
Toon rijckheyt van genaden.
Het lichaem, afgepijnt,
Ontmerght, en t’enden krachten,
Vereyscht een mildt versachten,
Eer’t teenemael verquijnt.
3 Hert-schrick treft my inwendich, Ga naar margenoot+
’tGeweet maeckt my ellendigh,
Ter doot toe is my bang:
Ick smelt door diep benouwen
En sidderigh vergrouwen.
Hoe lang, ach Heer, hoe lang?
4 Hoe lang laet ghy my quijnen,
En, uur aen uur, verdwijnen?
In een soo harden noot?
Ach wil te mywaerts naken, Ga naar margenoot+
En treck my uyt de kaken
Van een gewisse doodt.
5 Of acht ghy my, rechtveerdigh
En strenge Godt, onwaerdigh
Dat ghy my troost bereyt:
Soo doettet om de goedtheydt
| |
[pagina 18]
| |
En ingeaerde soetheydt
Van uwe Godlijckheydt.
6 Eylaes! in doodes nacht Ga naar margenoot+
Is Weten noch Gedachte,
Is tale noch verstant.
Ach! wie sal uws gedencken
En met loff-danck beschencken
In’t eeuwigh-duyster landt?
7 Hoe moe ben ick van stenen! Ga naar margenoot+
Hoe nat door stadigh weenen!
In tranen swemt mijn bedt;
De bloem der jeught is henen,
’tGestalt, door druck, verdwenen; Ga naar margenoot+
Met angst leeff ick om-set.
8 Wech, Goddeloos gebroedtsel. Ga naar margenoot+
Daer koomt, daer koomt versoetsel,
Versoetsel van ellendt.
De Heer heeft tot mijn reden, Ga naar margenoot+
Mijn tranen, mijn gebeden
Sijn gunstigh oor ghewendt.
9 Wech alle druck en schromen.
Ick sie den tijt vast komen
Dat al ’tvyandigh rot,
Met schrick en schaemt’ omgeven,
Te rug zal zijn gedreven.
Soo goedt en trou is Godt.
|
|