Stichtelycke rymen, om te lesen ofte singhen(1647)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Uyt-breydinge over Psalm I. Sang: GEluckig wiens gemoed noch godde-loos aenraden, Noch om-gang, noch gespot verlockt tot snoode daden: Maer die de Wetten Gods, op Godes wil gegrond, Geschreven in het hert, al-tijd heeft in den mond. 2. Gelijcker-wijs een Boom, waer neven komt gevloeyen Een frissche Water-beeck noyt op en hond van groeyen, Maer, al-tijd blader-rijck, op sijn bequame tijd Den gragen acker-man met rijpe vrucht verblijd: 3. Soo sal de Vrome zijn, maer niet de God-versmaders, Moet-willighlijck verblind, haer eyghen Ziels verraders, Maer moeten zijn als 't stof, dat met een snelle vlucht, Een draey-wind, heen en weer, verspreyd door d'ydle lucht. 4. En als mem voor de banck van recht gericht sal komen, Hoe angstigh moet dan staen de schare der onvromen! Want God bemint de Deugd, en al wie Deugde heeft, Ghelijck hy sonde haet, en al wie sondigh leeft. Vorige Volgende