Stichtelycke rymen(1624)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende II. Over Psalm 121. Zang: Wt bitterheydt der zielen. Item:Psalm 130. ICk hoor trompetten klincken; De vyandt is naby; Ick zie harnassen blincken: En niemandt is met my Het hert klopt door 't benouwen: Dies laet ick, diep beschroomt, 't Gezicht 't geberght aenschouwen, Of daer geen hulp van koomt: 2 Daer is geen hulp voorhanden; Voorhanden, dan van Godt; Van Godt, die 's werelts landen Heeft onder zijn gebodt: Van Godt, die 's hemels lichten Heeft onder zijn gebiedt, En die 't wel eer al stichten Dat 's menschen ooge ziet. [pagina 60] [p. 60] 3 Wie kan Godts volck betrapen, Al zijnze onverdacht? Wanneer de wachters slapen, Houdt godt om haer de wacht. Hy is niet als de menschen, Die, op de wacht gezet, Als zy geen slaep en wenschen, De slaep haer wacht belet. 4 Nooyt slaep beving zijn oogen, Nooyt had hy slapens lust: Dies wy vrymoedigh mogen Gaen nemen onze rust. Zijn hulp die hy doet blijcken, (Welck' alle leet verdooft) Die maghmen vergelijcken Een schadu boven 't hooft. 5 De Zonn', op hoogen dage, Schoon zy al brandigh steeckt, Kan door haer hit niet plagen Als Hy haer krachten breeckt: De Maen, in vochten nachte, Schoon zy de le'en verkoudt, Doet op ons le'en geen krachte Als Hyz' in warmte houdt. 6 Geen Quaedt en kan u deeren: 't Zy of ghy buytens huys U zelven moet geneeren, Daer is geen vrees voor kruys; 't Zy of ghy binnen deuren In uwen huyze bent, Geen quaedt kan u gebeuren Van nu tot aen uw endt. Vorige Volgende