| |
| |
| |
Stichtelyke Rymen By-voegsel, Ofte Vierde Deel.
De Drukker aan den Lezer
Gunstige Lezer,
DE Rijmen, Liedjes en Psalmen (in de voorgaande Deelen) die in dezen Druk vermeerderd zijn met den XVI, XCV, C, CXXXII, CXXXIV, CXXXVI, CXLI, CXLIV, CXLIX, en CLsten Psalm, zijn wy verzekerd dat Kamphuyzens zijn, (behalven het Liedje, eer gy, Vriend van hier vertrekt, en het Rijmpje 't Is zoo Kamphuyzen Vriend) zoo uyt eygen getuygenisse des Autheurs, toen hy leefde, aan luyden noch in leven zijnde, als mede uyt zijn hand-schrift: Want dat'et hand-schrift alleen in dezen niet genoegh is, blijkt hier uyt, dat verscheyde Liedjes, die de zijne niet en zijn, van zijn hand-schrift werden gevonden: waer uyt ik achte het gekomen te zijn dat eenige alreê op zijnen naam zijn uytgegeven, ofte noch zoude konnen uytgegeven worden. Maar, mogt yemand denkken, dewijlse in zijn hand-schrift gevonden worden, waar uyt weet men datze de zijne niet en zijn? Hier uyt; dat Kamphuyzen zelve op eene tijd, namentlijk in het jaar 1622, twee Boekjes van verscheyde Liedjes heeft geschreven, en aan een zelve persoon vereerd, met byzegging; Al dat in
| |
| |
dat eene Boekje staat, is mijn Werk, en al dat in 't andere, is van Anderen: zonder nochtans dat by een van beyden eenigen naem gevoegd is (en dus kon in and're gelegentheden meer geschied zijn) uyt het zijne, is genomen het Vaarsje; De aldergrootste Eer, die een Veld-heer beleefd, &c. gevoegd voor; en het Vaarsje Daer moet veel strijds gestreden zijn, &c. gevoegd achter het Lied, Van te strijden wil ik zingen, &c. Deze twee Vaarsjes heeft Hy evenwel in den Druk van het jaar 1624 uytgelaten; misschien om eenige hardigheyd die in de zelven is, en die Hy niet bequaem heeft gedacht te kunnen veranderen.
In dit zelve Boekje vind men het Vaarsje Wat is doch ongeduld in pijn? geschreven achter het Liedje van Christelijcke Gelatenheyd, 't En is niet alle tijd van vreugde dat men zingd, &c. Dat vorder, voornamentlijk in het Derde Deel eene merkelijke verbetering is geschied, meerder dan beloften van hervorming in 't gemeen, zal den Lezer die naauwkeurig op merkt, lichtelijk ontwaar worden, en (boven 't gene wy reeds vertoond hebben) zie hier een staaltje twee of drie uyt velen; Het Lied Wankelbare Zielen, geven wy u anders dan in voorgaande Druk, namentlijk zoo wy 't in geschrift vinden, en aldus ontwijsselijk voor Kamphuyzens werd gehouden; Ja, door nader bericht, 't zijne is. Dat'et in voorgaande Druk anders is word gezeyd gedaan te zijn, om de voegzaamheyd op de stem van Amarilli mia bella te vinden; daar dan wederom eenige tegen zijn, en zeggen dat het zonder zulke verandering even wel op gemelde stem kan gepast en gezonden worden: doch schoon het niet al en koste,
| |
| |
heeft men evenwel geen vryheyd om des Autheurs stijl en woorden, en met eene, zin en bevalligheyd te veranderen: wy geven 't dan wederom in zijn eerste stand: het ga met de zang-toon zoo als 't wil.
Wy hebben, in 't Register, de Psalmen en Liedjes, na 't eerste voorschrift, met Hoofd-tijtels verrijkt; en die van eenen inhoud zijn, by het eerste (alhoewel elk op'er letter byzonder te vinden) vervolgens aangewezen. Ja verscheyde Liedtjes op vier en twee stemmen gebracht. Het zeste vaars van den XXVIIsten Psalm, pag. 341. begind in meest alle voorgaande Drukken die my bekend zijn, Verblijd maar een geringen tijd, &c. moet zijn Verbeyd, &c. In den XLIVsten Psalm, Pag. 443. Die hem, of my geschiedt, &c. moet zijn, Die hem of nu geschied, &c. In den CVI Psalm, Pag. 466. Zijne hy, moet zijn Dijne gy. Pag. 423. En het beste mist, nu, en het beste is't, en zoo voorts.
Geen wonder dat dusdanige fouten, uyt mis-lezinge of mis-zetting ingeslopen, d'overhand behouden hebben, dewijl de Psalmen na des Autheurs overlijden meest gedruckt zijn: en zoodanige kan men verbeteren, zonder nochtans zijn meeninge, of woorden (gelijk ik achte) te veranderen: dat mede de ord're anders gesteld is, dan in voorgaande Drukken, is, om datze door t'elkens by te doen begon zonder ord're te wezen; en de Psalmen onderling, als ook met de Liedjes en Gedichten, onder malkander te verwarren. 't Gene nu daar aan gewijffeld word, en 't zijne niet en is (uytgezeyd de twee boven genoemde die wy wegens bezit-recht en gevoegs halven ongeraden
| |
| |
vonden te verplaatzen, te meer om dat Kamphuyzen zelfs het Eerste al in den jare 1624 in zijn Stichelijke Rijmen had laten Drukken, en dat'et Tweede, als een antwoord, best paste by zijn Ware Vriendschap, doen wy hier volgen onder den naam van Vierde Deel, en zoude (uytgezeyd het eerste Liedje) niet onbillijck kunnen achter wege gelaten worden; gelijk wy doen zoude, indien niet yemand aan zoodanige vermindering zijn ongenoegen mochte nemen. Het eerste Lied Staet op mijn Bruyt mijn schoone Vrouwe, &c. heeft door lange bezitting de plaats in, doch wordt evenwel voor Kamphuyzens niet gehouden.
Het tweede is ontwijsselijk I. Geystrani Werk, en in plaats van 10 gelijk in voorgaande Drukken, alhier van 27 Vaarzen (zoo als't noch van Zijn eygen, en Kamphuyzens hand-schrift voor handen is.)
Des zelfs Werk is mede het Latijnsche Idolelenchus, of Beelden-straf, dat hier achter aan gevoegd is, mede met een Vaarsje twee of drie, en eenige kant-teykening van woorden, minder dan in voorgaande Druk; om dat de zelve tot het hand-schrift, waar na het gedrukt is, sedert weynige jaren by gedaan zijn; of uyt eygen bedunkken, of om dat de zelve Vaarsjes in het Duytsch gevonden worden: maar wie en weet niet dat de Overzetters zich juyst niet zoo woordelijk en bepalen, maar somtijds yet dat tegen de stoffe niet en strijd, tot uytweyjing van Rijm of Zin-uyting daar by doen: wy geven 't dan mede na de eerste en oprechte Kopy: Het derde, vierde, en vijfde Lied, zijn hier by gedaan uyt Kamphuyzens hand-schrift (hoewelse zijne niet en zijn) en daarom te liever, om datze
| |
| |
niet t'eeniger tijd, voor de zijne daar mochten by gedaan worden. Het zeste en zevende Lied, namentlijk; Weend' Nederland, en O Wereld, die ons hert, als ook 't Graf-dicht op Starter spreken van zelfs dat mense eenen onrechten Vader toewijst, en is te verwonderen dat d'Autheur, die noch leefd, dit zoo geduldig aanziet, of zou Hy zich wel kittelen met die eerachting, dat iets van 't zijne voor Kamphuyzens word genomen? Of vermaakt Hy zich in 't oordeel van onbedreven Luyden, en dien Drukker, die Hem (om gewins wil) d'eerstemaal zoodanigen dienst gedaan heeft. Het Vaarsje Geswets, of Woorden pronkery, is zelf by leven van Kamphuyzen, toch buyten zijn kennis, gelijk hy zelver getuygd heeft, van yemand diens Werk het is, voor't Vaars van Gewillige patientie, of Lijdens remedie, als sprekende door den mond van dat Gedicht, gezet en uytgegeven: derhalven niet onbillijk dat het altans wederom van die plaats ontbloot worde: hier van heb ik gewild dat ghy niet onwetende zouwd zijn; gebruykt alles tot uwen besten, neem onze goede inzicht in goedwilligheyd en vaar wel.
|
|