Stichtelijcke rijmen(1660)–Dirk Rafaelsz. Camphuysen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Op de Doodt van Theod: Kamphuysen. DE hol-gekaeckte Dood, wiens honger 't al verslockt, Had nauw, in gulsigheyt, sijn leven ingeschockt, En wauweld' aen de smaeck van d'af-gekloven schoncken; Als uyt de grave quaem een nare galm gekloncken En mijnd' het lichaem voort; en om de Ziel te hael, Quam's Hemels Adel af, met Goddelijcke prael, En voerd' hem op haer koets, waer voor vier Hengsten drabbelden. De tijdt-genoot die 't sagh: hoe Aerd' en Hemel grabbelden, Borst dus in tranen uyt: Soo derv' ick dan de Ziel, Die, in den Heere, my met David onderhiel. Niet soo, ô vroom gemoed, en toont u niet onedel, Siet hier sijn harp, en 't geen af-schilfert van zijn Vedel. C.V. Vorige Volgende