hy) maar ik bidde staa my toe om aan God in het openbaar myne dankbaarheid te toonen, nu Hy my weder vergunt met u te mogen uitgaan’. Waarop de Heer Grandisson hem tederlyk in de armen nam, en het hem toestond. Ik zag de traanen in de oogen van dien gelukkigen Vader om het bezit van zulk een deugtsaamen Zoon.
Toen wy weer t'huis gekomen waaren, hadden wy 't volgende gesprek, 't welk ik, eeven als al de anderen, nooit vergeeten zal.
Welk een zegen van God, myn waarde Broeder en Zuster, dat wy onzen dierbaaren Vader weder ter Kerk hebben mogen geleiden.
Ja; ik zou my nooit getroost hebben, indien Papa gestorven waare.
Och, laat ons het gevaar, waar in hy geweest, is nooit weder herdenken!
Waarom, lieve Eduard! 't is goed hier somtyds aan te gedenken; dit zal ons des te dankbaarer voor God maaken, en ons