| |
LXVIII. Brief.
Willem aan zyne Moeder den 12. December.
Wy zyn voorleeden Vrydag op een jongelui bezoek geweest Mama, alwaar wy ons zeer wel vermaakt hebben! 'Er waaren verscheiden jonge Heeren en Juffrouwen van den eersten rang. - Wy redeneerden, toen wy t'huis gekomen waaren, noch een weinig, over 't geen wy in het gezelschap gezien hadden. Eduard prees zeer de pracht der kleedingen; doch Karel
| |
| |
toonde wel, dat hy meerder achting heeft voor de verdiensten der persoonen zelf, dan voor het uiterlyk çieraad; en dat is recht, dunkt my, want een slecht mensch kan eeven ras een fraai kleed aantrekken als een ander. Zie hier een gedeelte van ons gesprek lieve Moeder.
Hoe vond gy dat kleed van den jongen S..... Broeder?
Het omgekeerde eenvoudige Rokje van den jongen Orme, maakte hier by juist geene groote vertooning.
De jonge Heer Orme is niet ryk, lieve Eduard; maar dit kan ik zeggen, dat hy in dat eenvoudig kleed my meer beviel, dan de Heer S..,. wy zoeken het gezelschap niet om de kleeding; maar om den persoon: gy zoud immers niet gaarne een bezoek doen aan een kapstok, daar een fraai kleed op hing?
Gy doet my lagchen Karel! de geenen, die hun best niet doen, om verstandig te zyn in gezelschap, zyn dan by
| |
| |
u in hunne fraaye kleeding niet meer dan kapstokken?
Ik zeg dat juist niet; maar het is zeker, dat ïemant die zoo welleevend, zoo bevallig, zoo wel gemaniert is, en die zoo wel weet te redeneeren als de Heer Orme, in allen gevalle, en in welk kleed hy ook zy, den voorrang verdient, booven hem, die zich door wilde zotternyën belagchelyk maakt.
De jonge Baronnesse van L... denkt zoo wel niet als gy; zy zeide, dat zy t'huis gebleeven zou zyn als zy geweeten had, dat Orme in het gezelschap zoude weezen, om dat hy van geene hooge geboorte is.
Zoo denken veele Grooten, myn Lieve! maar dat is juist een verkeert begrip, dewyl wy altoos de verdienste, die men van zich zelve verkrygt, behoorde te stellen, booven rykdom en geboorte, welken wy niet dan aan het geval te danken hebben.
't Is echter een soort van regel in de opvoeding van liever verkeering te
| |
| |
zoeken met zyn meerderen, dan met zyn minderen.
Juist de verkeering met zyne minderen volstrekt te zoeken, zoude, naar ik achte eene laagheid van ziel zyn; maar ook altyd zyne minderen te ontvlieden, om dat ze niet ryk, of om dat ze van eene geringe geboorte zyn, is eene hovaardy, die ongevoegelyk is; en in dat geval zoude een Koning wel ongelukkig zyn, want die zoude dan van alle saamenleeving, die toch voor alle menschen wenschelyk is, zyn uitgesloten; dewyl hy zelden een andren Koning aantreft.
Waarlyk, myn Vriend! die opmerking is goed, - Maar ook, die Baronnes van L. waar van Juffrouw Emilia zoo eeven sprak, kwam my voor van geen zeer goeden aard te weezen. - Zaagt gy niet, hoe zy den spot dreef met dat jong Heertje, waar mede gy zoo lang over de Historien hebt gesprooken Karel, om dat hy een weinig gebogchelt en mismaakt is?
Ja, zy noemde hem een belagchelyk schepsel; een aapje, en veel al, die in zulk een gezelschap niet behoorde toegelaaten te worden.
| |
| |
De Baronnes bedenkt niet, als zy zoo redeneert, dat zy noch vry minder behoorde in een goed gezelschap toegelaaten te worden: zy bedenkt niet, dat haare ongeöorloofde trotsheid haar noch veel lelyker staat, dan de gebrekkelykheid aan het Jong Heertje: zy bedenkt niet, dat het haar Schepper, en niet zy is, die haar met een welgemaakt ligchaam beschonken heeft, dat een enkele val of ander ongeluk haar in een oogenblik van één-of meer ledemaaten kan berooven, en dat de tyd, die ras voorby gaat, haar eens al die bekoorlykheid, waar op zy thans zoo trots is, zal ontneemen: dat onverstandige, en ondeugtsaame menschen haar mogelyk mede eens uit zullen lagchen, als zy met een gerimpeld voorhooft, zonder tander met ingeval len kaaken en gryzen hairen voor den dag zal komen, wanneer zy, om dat ze geene wysheid of deugden bezit, aan niemant zal behaagen; terwyl die verstandige en beminnenswaardige gebogehelde, dien zy thans naguilt, van een ieder, om zyne verdiensten, gezocht zal worden: want het verstand en de deugt worden nooit oud: deeze behoud men tot aan 't graf.
| |
| |
Lieve Kareltje! ik bedanke u, dat gy my dat doet bedenken, - wat is toch die uiterlyke schoonheid? niets, - en 't is wel eene groote zonde en ondankbaarheid voor God van met een gebrekkelyken te spotten.
Och, Mama lief! hoe dikwerf hebt gy my dat mede voorgehouden; en ik hebbe 'er my ook altyd wel voorgewacht wel weetentende dat die God, die meester van alles is een iegelyk gemaakt heeft juist naar zyn welgevallen, - Duizendmaal Vaarwel, lieve Moeder!
|
|