| |
| |
| |
LXVII. Brief.
Willem aan zyne Moeder. Den 8 December.
Eduard is dees achtermiddag weer t'huis gekomen Mama. Zyne Officiers kleeding staat hem zeer fraai. Hy is een schoon jongheer, zoo wel als Karel; 't zou jammer zyn als zyn hart niet goed waare; want wat helpt het uiterlyk Cieraad, als men inwendig niet deugt. - De oude Majoor Arthur dien Karel op den weg had gevonden, en waar mede Eduard in gezelschap is geweest, hield niet op, zeide hy, van Karel te pryzen, noemende hem zyn leevens behouder, hy heeft hem eene keurlyke gouden snuifdoos gezonden ten teken van zyne achting.
'Er is hier een droevig geval gebeurt, 't welk wel bewyst hoe onvoorzichtig het is van iemand kwaad te spreeken. Zie hier een gesprek, lieve Moeder. waaruit gy best dat geval zult verneemen.
| |
| |
Hebt gy gehoort van dat ongeluk, dat 'er te H ... is voorgevallen?
Neen, Broeder, wat is dat?
Gy kent den Colonel Brown?
Die goede Heer is in de voorleeden week door Capitein Fierly doodgestooken.
Doodgestooken? En om wat reden?
Om dat zyn Zoontje, in een groot gezelschap iets vertelt had, 't welk Fierly tot schand verstrekte.
Goede Hemel! kan 't weezen!
Onder ons gezegt die Capitein Fierly is maar een slechte Kaerel, die by niemant geacht is.
Laat dit zoo zyn: het voegde daar om niet, vooral aan een kind om hem te lasteren, en dat noch wel in gezelschap; maar hoe is het den Capitein Fierly ter ooren gekomen?
| |
| |
Iemant van het gezelschap had alles aan hem weer over vertelt.
Dat leert hoe onvoorzichtig het is te veel te spreeken.
En hoe kon de oude Heer Brown helpen, dat zyn Zoontje kwaad had gesproken?
Fierly is een onverstandige dolleman: hy wilde voldoening hebben, en dit kon hy niet vergen van een kind van ruim twaalf jaaren, en daarom eischte hy die van den Vader af. De Heer Brown beloofde zyn Zoon te straffen voor zyne reukeloosheid; doch dit hielp niet Fierly wilde vechten, zeggende dat een Vader voor zyne kinders moet verantwoorden. Brown vond zich dus gedwongen de uitdaaging aan te neemen: zy komen des avonds by één; de braave Brown verloor 'er het leeven by; en Fierly heeft de vlugt genomen.
Wat heeft die doldriftige nu daar by gewonnen? hy heeft zyne handen met onschuldig bloed bevlekt, en moet voor altoos zyn Vaderland verlaaten; terwyl een knaagend berouw hem overal volgen zal.
| |
| |
En hoe zeer is die jonge Heer Brown te beklagen, die nu zyn Vader moet missen!
Ja, myn Vriend! die is gewisselyk te beklagen hy heeft zich te verwyten, dat hy door zyne onbedachtsaamheid, en alleen om het vermaak te hebben van wat te vertellen, zyn goeden Vader het leeven kost.
De jongen is wanhoopig hy schreeuwt zyn ongeluk uit, en heeft zich al uit het hoogste venster van 't huis willen werpen.
De dood is thans zekerlyk wenschelyker voor hem, dan het leeven, waarin hy nooit gelukkig kan weezen, want al dat berouw geest hem zyn Vader niet weder. - Myn God laaten wy ons altyd wachten van nooit eenig kwaad van iemant te spreeken: men ziet hoe ligt men verraaden kan worden.
De arme jongen wordt van veelen verschoont, - hy heeft maar de waarheid gezegt van een Kaerel, die niet dan verachting verdient.
| |
| |
Geloof my Broeder 't is niet geöorloft de waarheid te zeggen als dezelve tot iemants nadeel strekt; men moet zwygen. 't Is immers schooner de misdaaden van zyn eevenmensch te bedekken, dan die te verbreiden. Men moet altoos bedenken, dat men zelf niet zonder gebreken is. - Wy zouden zekerlyk niet gaarne hebben, dat de minste misslagen, die wy deeden, terstond werden uitgekreten? Laaten wy dan nooit doen aan andren, 't geene wy niet willen dat anderen aan ons doen. - En wat staat 'er noch verder van het kwaadspreeken te vreezen? hy, die 'er zich toe gewent, vind 'er eindlyk zoo veel vermaak in, dat hy niet alleen waarheid, maar ook leugen vertelt. Wat dan? men word erger als een dief, want het goed, dat men iemant ontsteelt kan somtyd noch weder gegeeven worden; maar als de eer weg is, is zy weg voor altoos.
Waarlyk, gy hebt gelyk, Mynheer, en wat voordeel heeft men toch van het kwaadspreeken te wachten?
Niets; men doet het meest al, om wat nieuws te vertellen, of om een ver-
| |
| |
stand te toonen, dat men niet heeft, of om te willen doen denken dat men zelve eene groote deugt bezit, en men maakt zich verächt en gehaat; want zelfs zy, die het kwaadspreeken met vermaak aanhooren, verfoeyen niet te min den kwaadspreeker: het ondeugendste mensch zelf heeft nooit liefde voor een lasteraar. En waarom zou men zich bloot stellen aan het gevaar, dat 'er in is? 't Behoeven juist altyd geene doodslagen te weezen die 'er uit voortkomen, 'er kunnen duizende onaangenaamheden op volgen, die men zich zoude berouwen. Neen laat ons nooit iets tot onëer van iemant vertellen, op hoop, dat hy zich betere.
Maar zoud gy dan goed van een deugniet zeggen?
Neen ik zou van hem zwygen, als van iemant myner onwaardig: want ik behoeve niemants gedrag te veroordeelen als ik geen rechter over hem gestelt ben: ik zoude zyne dwaalingen beklagen, en wenschen, dat hy de deugt leerde betrachten.
| |
| |
Hoe menschlievend, hoe loffelyk, is het, zoo te redeneeren. - Had de jonge Brown ook zoo gedacht als de beminnelyke Karel, zyn braave Vader was noch in leeven. - Laas, hoe ysselyk moet de waereld zyn, voor een Zoon, die er zyn Vader door onvoorzichtigheid van verbannen heeft. Ik zal dit voorbeeld wel onthouden, en spreeken nooit anders dan goed van mynen eevenmensch.
|
|