| |
LXV. Brief.
Willem aan zyne Moeder,
Ik hebbe u geschreeven, lieve Moeder, dat Kareltje my belooft had, van met my eenige handwerken te gaan zien. Onze goede Heer Bartlet heeft ons, naamenlyk, Karel, Emilia, en my, want Eduard is voor eenige dagen naar zyn Regiment, by verscheiden Ambachtsluiden geleid, alwaar wy onze nieuwsgierigheid kosten voldoen. -
| |
| |
Ik hadde eenigen derzelven reeds voorheen gezien; maar zonder 'er veel acht op te geeven; ik beschouwde altyd alles als iets zeer gemeen, en dat was slecht! zoo leert men over de dingen redeneeren, als men met zulk een verstandigen opmerker verkeert, als myn Vriendje is. - 't Gesprek, dat hy dieswegen met ons had, toen wy weer t'huis waaren, verdient wel, dunkt my, dat ik het u overschryve, Mama.
Gy beklaagt u niet, hoope ik, William, dat gy de moeite hebt genomen my te vergezellen?
Zou ik my beklagen? myn Vriend! Ik bedanke u, dat gy de goedheid hebt gehad my met u te neemen.
Ik voor my, ben 'er zeer voldaan over. - Wat zyn 'er kunstige handige, naarstige menschen in de waereld.
Ja zeker! En ik hebbe eevenwel dikwyls gezien dat de Grooten hen niet meer achten als zeer geringe slaaven, en dat zy voor een Ambachtsman, schoon hy zich tot de aarde voor hun buigt, naauwlyks den hoed afligten.
| |
| |
Dat is wel slecht, dunkt my.
't Is gewis een zeer verkeerde hoogmoed want, met al hunnen rykdom en grootheid, zouden zy die nutte schepsels niet ontbeeren kunnen. - O, dacht ik op het zien van den Wever, die met een gekromden rug zat te zweeten voor zyn getouw, wat is die man noodzaakelyk; wy zouden immers, zonder zyn vlyt en arbeid geen zuiver linnen-gewaad hebben; zonder hem zou het vlas, dat gezegent plantgewas, 't welk God ten dien einde uit de aarde doed spruiten van weinig nut zyn. - De Orlogie-maaker verrukte my door de syne bekwaamheid zyner handen; ik kon niet nalaaten te overweegen, van welk een nut zyn kunstig werk is, dewyl wy zonder dat nooit recht den tyd zouden weeten, als door den stand der Zon, 't welk eene groote verwarring op aarde zou maaken, - De schoenmaaker bezorgt ons een luchtig beschutsel voor onze voeten, die ik by gebrek van 't zelve telkens zoude bezeeren. - In 't kort ik vond alle die arbeidsaame Ambachtsluiden zoo noodzaakelyk in de waereld, dat ik niet kan begrypen hoe men de-
| |
| |
zelve met zoo véel verachting kan behandelen. - Ik voor my zal my daar voor wel wachten: ik zal by 't gebruik der dingen altoos bedenken, dat 'er zulke naarstige zulke kunstige luiden zyn, die voor een kleine winst my zoo veel goeds toebrengen, en dit zal maaken, dat ik die waarde medeschepsels te meer zal beminnen.
Ik mede, myn Vriend; ja ik schaame my, dat ik dezelve tot hier toe met onverschillige oogen kost aanzien.
Maar niets vond ik aardiger als de druk kunst: ik verwonderde my, dat men de letters zoo ras in order weet te zetten en dat dan in een oogenblik zoo veele duizende letters gedrukt zyn. Hoe zou men doen om zoo veele boeken te schryven als 'er in de waereld zyn?
Dat zou niet mogelyk weezen; wy zouden dan zeer weinige boeken hebben, en alle die groote Verstanden, uit wier schriften wy nu wys kunnen worden, zouden dood voor ons zyn, - van die drukkunst komt uw Holland de meeste eer toe William, want het is daar dat dezelve 't eerste is uitgevonden.
| |
| |
Ja, en de uitvinder daar van staat ter eeuwige gedachtenisse leevens-grootte uitgebeeld voor het huis, dat hy bewoont heeft gehad: zyn naam was Laurens Koster
Dat was een recht braaf man: want men zou wel ongelukkig weezen als men geene boeken had.
Gy verwondert u, Emilia over de drukkery; maar hoe menigte van kunsten, die wy niet gezien hebben, zyn 'er noch, die u niet minder, zouden doen verstelt staan!
Dat is wel waar, Karel! 't is byna onbegrypelyk, hoe een gemeene Pottebakker, in den tyd van een oogenblik uit een ruuwen klomp kleyäarde, een zeer welgevormde pot maakt, dan weer een kandelaar, of iets anders, terwyl zyne handen voor het een, zoo wel als voor het ander op dezelfde manier schynen te werken.
Ik denke daar op iets: die arme Ambachtluiden zyn wel te beklagen, dat zy voor een stukje brood zoo veele moeite doen.
Zy zyn noch gelukkig in vergely-
| |
| |
king van anderen: hoe elendig zyn de Bergwerkers, die by hunnen ongezonden arbeid, noch zon, noch maan aanschouwen?
Die menschen moesten dat maar niet doen, en werken wat anders voor de kost.
En wat zou 'er dan van ons allen worden; zy delven het goud voor onze pracht uit het diep der aarde; 't is waar dat zouden wy kunnen missen; maar het yzer, datze ons verzorgen, kunnen wy volstrekt niet ontbeeren. 'Er kan immers niets gemaakt worden zonder yzere gereedschappen, en waar zouden wy die haalen zonder die goede menschen?
Dat is waarlyk zoo, en als men dat wel inziet, moet men zeggen dat het yzer meer waard is als het goud.
Het is niet alleen meer waard; maar ons verblyf op aarde zou elendig weezen, zonder het zelve, en het goud is geheel onnut.
Dat bedenken weinige menschen als zy 'er zoo hovaardig op zyn.
| |
| |
Daar door zullen zy ook een goud-of zilversmit meerder achten dan een yzer-smeder schoon men den eersten zeer wel zou kunnen missen, en den tweeden niet.
Misschien ook om dat een goudsmit meer geld wint, en dat hy beter gekleed gaat.
Dat hebt gy zeer wel, Emilia! vergelyk maar eens met een gemeenen Timmerman, die met een arm burgerlyk kleedje voor den dag komt, een wel opgeschikten muziek-meester: of een zwierigen schilder, men zal den eersten, om dat hy door een zwaaren arbeid zyn brood wint onder het verächt gemeen stellen, terwyl men aan den anderen den tytel van Mynheer geeft; allen werken zy nochtans om loon; met dat onderscheid, dat de goede Ambachtsman een nuttig werk uitvoert, en dat de anderen nergens toe dienen dan om ons te vermaaken.
Men ziet daar in dat wy dikwyls zeer verkeert oordeelen over de dingen in de waereld; want het is zeker, dat wy zeer wel zouden kunnen leeven zonder
| |
| |
schilderyën of muziek-spel, maar het zou gantsch niet aangenaam zyn om by gebrek van Timmerluiden altyd in de openlucht te moeten weezen.
Ten andren, myn lieve William wat zou een Schilder doen? indien 'er niet eerst een Timmerman, of Wever, of Papier-maaker en Verwbereider waare om hem het nodige te verzorgen? Waar zoude de Muziekmeester op speelen, als 'er voor hem geene naarstige Instrument maakers waaren?
Eeven zoo onredelyk zyn wy als wy ons zoo hoogmoedig op onze kleeding toonen; waar zouden wy die haalen, indien de ruuwe handen van den braaven arbeider ons die niet verzorgden. Een diamant wordt zonder ons toedoen uit de aarde gedolven: een zyde stof, vervaardigt van het spinssel van een verachten worm, en waar op wy ons verheffen, wordt voor ons gewerkt, zonder dat wy weeten hoe: wy maatigen ons nochtans den lof aan dien men ons dieswegen geeft, als of wy het zelf gemaakt hadden, en wy doen ondertusschen niet anders dan het aan-te trekken, en te draagen, na dat 'er eerst een spinner, een twerner,
| |
| |
een kunstige zydewever, en een handige kleermaaker waaren, die het uitwerpsel der wormen tot een kleed maakten. Wat zyn wy, als wy zulke dingen bedenken? Wy, die trots durven zyn op eene eer, die aan anderen toekomt? Ja, zal men zeggen, maar zulk een kleed te draagen is een teken dat men ryk, dat men groot van geboorte is; al weder niets; wy hebben, gelyk ik straks zeide, het goud en zilver te danken aan den elendigen Bergwerker, die het ten kosten van zyne gezondheid uit de aarde delft, en wy bezitten het maar by geval; en de hooge geboorte hebben wy noch door deugt noch door weldoen verkreegen.
Wy moesten Karel gelyk geeven in dit alles; ja, waarde Mama! ik zal nooit my zelven weder verheffen: dan op de eer, die ik my door myne eigene verdiensten, verkryge. - Vaarwel, myne dierbaare Moeder!
|
|