Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal
(1864)–I.M. Calisch, N.S. Calisch– AuteursrechtvrijI. | |
[I]I, v. 9e letter van het alfabet; (rom. get.) 1; IV, 4; IX, 9; IL, 49; IC, 99; IICIÉ”, 2000; IIICIÉ”, 3000; IMI, 10000; i.p.i., in partibus infidelium, in het gebied of land der ongeloovigen (der niet-roomsch-katholieke christenen), van bisschoppen die slechts dezen titel voeren, doch geen bisdom onder hun beheer hebben; I.H.S., in hoc salis, hierin [ligt] de zaligheid; (ook) Jesus homine salvator, Jezus de heiland der menschen; (ook) Jesus hortator sanctuorum, Jezus de vermaner der heiligen; I.N.R.I., Jesus Nazarenus Rex Iudaeorum, Jezus van Nazareth, koning der Joden; I.N.D., in nomine Dei of Domini, in den naam Gods of des Heeren; I.N.S.T., in nomine Sanctae Trinitatis, in den naam der heilige Drieëenheid; ib., ibid., ibidem, aldaar, op dezelfde plaats, op dezelfde bladzijde; Ictus, Iurisconsultus, regtsgeleerde; id., idem, hetzelfde; imp., imperator, de Keizer, de bevelhebber; impr., zie IMPRIMATUR; inf., infra, beneden, verder in het boek; inz., inzonderheid; inv., invenit, hij heeft het uitgevonden (onder teekeningen enz.); it., item, insgelijks. | |
[pagina 519]
| |
gelijkluidend. *...TITEIT, v. gmv. eenzelvigheid, volkomene overeenstemming, persoonsgelijkheid. | |
[IJdel]IJdel, bn. en bijw. (-er, -st), ledig; niet omsloten; onnut, vruchteloos, beuzelachtig; ongegrond; niet duurzaam; een - mensch, een zot, een ingebeelde; -e (onnutte) dingen; -e (vergeefsche) pogingen; -e hoop, die niet vervuld wordt of kan worden; het -, de ledige ruimte, de lucht. *-DARM, m. (-en), (fig.) veelvraat, gulzigaard. *-HEID, v. (...heden), onbestemdheid, nietigheid. *-LIJK, bijw. zonder nut, buiten noodzakelijkheid; gij zult den naam des Heeren niet - uitspreken. *-TUIT, v. (-en), ligtzinnig vrouwspersoon. *-TUITEN, ow. gel. (ik ijdeltuitte, heb geijdeltuit), los -, onbedachtzaam leven; zich dom houden. *-TUITIG, bn. (-er, -st), dom; onbesuisd, los; behaagziek. -HEID, v. | |
[IJk]IJk, m. (-en), geslagen of gebrand merk op maten en gewigten (ten teeken hunner echtheid); (ook) plaats waar geijkt wordt. *-EN, bw. gel. (ik ijkte, heb geijkt), zulke merken inslaan of inbranden; (fig.) als wettig erkennen; deze uitdrukking is geijkt (heeft het burgerregt in de taal gekregen); herijk, tweede ijk. *-ER, m. (-s), ambtenaar met het ijken belast; arrondissements-. *-ING, v. het ijken. *-KANTOOR, o. (...oren). *-IJZER, o. (-s), werktuig van den ijker. *-MAAT, v. (...aten). *-MEESTER, m. (-s), ijker. | |
[pagina 520]
| |
[IJl]IJl, v. (B.m.), haast, spoed; bespoediging; in der -, in aller -. *-, bn. (-er, -st), ledig, hol; -e haring; (nat.) digt, poreus. *-BODE, m. (-n), in allen haast afgezonden bode. *-EN, ow. gel. (ik ijlde, heb geijld), haast -, spoed hebben; ijlings voortloopen; verward -, onzamenhangend spreken (van eenen koortslijder); eene -de koorts. *-GOED, o. (-eren), goederen die op eenen spoorweg met den sneltrein vervoerd worden. *-HOOFD, o. (en), dolleman, onbesuisde. *-HOOFDIG, bn. (-er, -st), ijl in het hoofd; onbesuisd. -HEID, v. (...heden), buitensporigheid, onbesuisde handeling; leêgheid; onlijvigheid. *-INGS, of *-LINGS, bijw. in aller ijl, in grooten haast; met veel spoed. *-TUIT, m. zie IJDELTUIT. | |
[IJs]IJs, o. gmv. bevrozen water; verversching uit ijs bereid (bij banketbakkers); beslagen of onbeslagen ten - komen, voorbereid of niet voorbereid op iets zijn; het - breken, de eerste moeijelijkheden te boven komen; op glad - staan, in gevaar verkeeren. *-BAAN, v. (...banen), geveegde plek op het ijs voor de schaatsenrijders. *-BANK, v. (-en), opeengestapelde ijsschotsen (in eene rivier of in de zee) die de vaart belemmeren. *-BEER, m. (-en), witte beer in de noordelijke ijsstreken. *-BERGEN, m. mv. drijvende ijsschotsen (opeengepakt en van ontzaggelijke grootte). *-BLINK, v. (zeew.), helderwitte glans aan den gezigteinder (een gevolg van den weêrschijn der ijsvelden). *-BREKER, m. (-s), schip van eene zaag voorzien om door het ijs te komen. *-BRUG, v. (-gen), brug over het ijs gelegd. *-DAM, m. (-men), zie IJSBANK. *-GANG, m. gmv. het losgaan van het ijs, sterke drift van het ijs. *-GROTTEN, v. mv. natuurlijke holte in bergen waarin het ijs gedurende het geheele jaar gevonden wordt. *-HAAK, m. (...haken), *-HAMER, m. (-s), werktuig om het ijs los te maken. *-KEGEL, m. (-s), bevrozen groote hangende waterdroppel. *-KELDER, m. (-s), kelder waarin ijs bewaard wordt (van de banketbakkers); (fig.) het is hier een -, hier in de kamer is het verschrikkelijk koud. *-KOUD, bn. zoo koud als ijs. *-KRAP, v. (-pen), soort spoor onder de schoenen om gemakkelijk op het ijs te kunnen loopen. *-KRUID, o. gmv. zekere plant. *-LANDSCH, bn. van het eiland IJsland; -e mos, geneeskrachtig mos; -e spath, dubbelspath. *-MAKER, m. (-s), bereider van ververschings-ijs. *-MEEUW, v. (-en), zekere vogel. *-PLANT, v. (-en), zekere plant. *-PUNT, o. zie VRIESPUNT. *-SCHOL, v. (-len), *-SCHOTS, v. (-en), zwaar stuk ijs. *-SCHOTELTJE, (B. -N), o. (-s), bakje waarop het ververschings-ijs wordt toegediend. *-SLEDE, v. (-n), slede waarmede men over het ijs of de sneeuw rijdt. *-SPOOR, v. (...oren), zie IJSKRAP. *-VOGEL, m. (-s), zekere watervogel. *-ZEE, v. | |
[pagina 521]
| |
[IJver]IJver, m. gmv. sterke drift (bij de behartiging van iets); hevig gevoel (voor iets); het vurig streven (ter bereiking van zeker doel); hartstogt; vuur; voortvarendheid; liefde; zucht. *-AAR, m. (-s), *-AARSTER, v. (-s), vurig aanhanger, vurige aanhangster. *-EN, ow. gel. (ik ijverde, heb geijverd), (eene zaak) met warmte voorstaan of behartigen; (iemands belangen) met opoffering waarnemen; eene sterke drift (voor iets) toonen. *-END, bn. *-GLOED, m. gmv., *-HITTE, v. gmv. vuur van den ijver. *-IG, bn. en bijw. (-er, -st), vurig, driftig; vlijtig, arbeidzaam, naarstig. *-LOOS, bn. en bijw. (...zer, -st), zonder ijver, achteloos, koel. *-LOOSHEID, v. gmv. *-VUUR, o. gmv., *-ZUCHT, v. gmv. jaloezij, jaloerschheid; naijver. *-ZUCHTIG, bn. (-er, -st). | |
[IJzer]IJzer, o. metaal; blad-, staf-, gegoten -, geslagen -; ijzeren plaat; ijzerblad; het - van eene werpspies of lans; oud -, oude ijzeren voorwerpen; hang-, ploeg-, oor-, strijk-, wafel- enz., zie op deze woorden; ik heb -, ik houd het (eenig voorwerp) vast (in een kinderspel); (spr.) nood breekt -, als men in nood verkeert ontziet men niets; dat is een heet - om aan te vatten, dat is eene moeijelijke zaak om te beginnen; het - smeden terwijl het heet is, eene gunstige gelegenheid niet ongebruikt laten voorbijgaan; men kan geen - met handen breken, het onmogelijke is niet te doen; hij is van - en staal, hij is een zeer sterk (grof) mensch; -s, boeijen, kluisters. *-AARDE, v. gmv. aarde met ijzerdeelen vermengd. *-AARDIG, *-ACHTIG, bn. (-er, -st), als ijzer, op ijzer gelijkende. *-ADER, v. (-s), ader eener ijzermijn. *-ARTSENIJ, v. (-en), artsenij waarin ijzer en ijzerroest zijn opgenomen. *-BAAN, v. (...anen), ijzeren spoorweg. *-BESLAG, o. gmv. (op eene deur enz.). *-BLAD, o. (-en), geslagen ijzer. *-BLIK, o. gmv. dunne ijzeren plaat. *-BLOEM, v. (scheik.). *-BOOM, m. (-en), (scheik.). *-BOUT, m. (-en), ijzeren bout. *-CHLORUUR, *-CHLORIDE, o. (scheik.) verbinding van het ijzer met chloor. *-CYANUUR, *-CYANIDE, o. (scheik.) verbinding van ijzer met cyan. *-DRAAD, m. (...aden), draad van ijzer getrokken. *-DRAADTREKKER, m. (-s). *-DROPPELS, m. mv. (gen.). *-EN, bn. van ijzer, uit ijzer vervaardigd; - kist, geldkist; de - eeuw, tijd van vervolging en slechtheid onder de menschen; een - (vaste, onwrikbare) wil. *-ERTS, m. gmv. aarde met ijzer vermengd. *-FABRIEK, v. (-en), fabriek waar ijzer verwerkt wordt. *-GAREN, o. (-s), zeer sterk naaigaren. *-GIETER, m. (-s). *-GIETERIJ, v. (en). *-GLANS, | |
[pagina 522]
| |
o. verbinding van ijzer met zuurstof. *-GRAAUW, bn. (-er, -st), zekere kleur. *-GROEF, v. (...ven), *-GROEVE, v. (-n), ijzermijn. *-HANDEL m. gmv. handel in ijzer, - in ijzerwaren. *-HARD, bn. zoo hard als ijzer. *-HOUDEND, bn. ijzerdeelen bevattende. *-HUT, v. (-ten), smidse, ijzergieterij. *-JODUUR, o. verbinding van ijzer met jodium. *-KLEUR, v. gmv. *-KLEURIG, bn. (-er, -st). *-KLOVERIJ, v. het kloven van het ijzer tot staven. *-KOEK, m. (-en), wafel, oublie. *-KOOPER, m. (-s), handelaar in ijzer. *-KRAAM, v. (...amen). *-KRAMER, *-VERKOOPER, m. (-s). *-KRUID, o. gmv. zekere plant. *-MELK, v. gmv., *-MIDDEL, o. (-en), geneesmiddel waarin ijzer- of staaldeelen komen. *-MIJN, v. (-en). *-OER, o. een phosphorus bevattende ijzererts. *-OXYDE, *-OXYDULE, o. verbinding van ijzer met zuurstof. *-PLAAT, v. (...aten), ijzeren plaat. *-PROEF, v. (...ven), onderzoeking van het ijzer; (oudt.) zeker godsoordeel, ordalie. *-ROEST, m. gmv. *-SCHROOT, o. kleine korrels en brokjes ijzer. *-SCHUIM, o. gmv. schuim van ijzer dat gesmolten wordt. *-SINTELS, m. mv. (scheik.). *-SLAG, o. gmv. hamerslag, wat onder het smeden van het ijzer afvliegt. *-SMEDERIJ, v. (-en). * -SMELTERIJ, v. (-en). *-SMET, v. (-ten), roestvlek. *-SMID, m. (...eden). *-VARKEN, *-VERKEN, o. (-s), egel, zeker dier. *-VERKOOPER, m. (-s). *-VIJLSEL, o. gmv. wat bij het vijlen van het ijzer afvalt. *-VITRIOOL, o. gmv. *-VONK, v. (-en), vonk van gloeijend ijzer.*-VRETER, m. (-s), (fig.) voorvechter, vechtersbaas. *-WAREN, v. mv. *-WERK, o. (-en), allerlei ijzeren voorwerpen. *-WINKEL, m. (-s). *-WORDING, v. gmv. *-ZOUT, o. (scheik.). *-ZUUR, o. (scheik.). | |
[† Illuderen]† Illuderen, bw. gel. (ik illudeerde, heb geïlludeerd), honen, bespotten, voor den gek houden; verijdelen; ontwijken. *...MINATEN, m. mv. zekere sekte van dweepers, verlichten. *...MINATIE, v. (...ën), feestelijke verlichting. *...MINEREN, bw. gel. (ik illumineerde, heb geillumineerd), feestelijk verlichten; kleuren, met kleuren afzetten (kaarten). *...SIE, v. (...ën), verblinding, begoocheling; zinsbedrog, hersenschim; maak u geen illusiën, verwacht geen dingen die niet gebeuren kunnen. *...STRATIE, v. (...ën), opheldering, verklaring; glans; plaatwerk; (fig.) persoon die luister over zijn land verspreidt; de buitenlandsche illustratiën, de fransche -, engelsche -, duitsche enz. tijdschriften met platen. *...STRE, bn. voortreffelijk, uitstekend; door- | |
[pagina 523]
| |
luchtig. *...STREREN, bw. gel. (ik illustreerde, heb geïllustreerd), ophelderen, verklaren; glans -, luister (aan iets) bijzetten; verheerlijken; met afbeeldingen voorzien (een boek). | |
[† Immaterieel]† Immateriëel, bn. onstoffelijk, onligchamelijk. *...TRICULEREN, bw. gel. (ik immatriculeerde, heb geïmmatriculeerd), inschrijven, opnemen als lidmaat; zich laten -, als lidmaat opgenomen worden (bij een kerkgenootschap); de geïmmatriculeerden, de lidmaten. *...TURITEIT, v. gmv. onrijpheid; de - in aanmerking genomen, overwegende dat hij (of zij) nog niet oud genoeg is om... | |
[† Immobiel]† Immobiel, bn. (-er, -st), onbewegelijk. *...BILIËN, mv. immobilair eigendom, onroerende -, vaste goederen (landerijen, huizen enz.). *...BILITEIT, v. onbewegelijkheid. *...DERAAT, bn. (...ater, -st), onmatig, overdreven. *...DEST, bn. (-er, -st), niet passend, onwelvoegelijk; niet bescheiden. *...LEREN, bw. gel. (ik immoleerde, heb geimmoleerd), opofferen. *...RAAL, bn. (...aler, -st), onzedelijk. *...RALITEIT, v. onzedelijkheid. | |
[pagina 524]
| |
[† Imperatief]† Imperatief, m. (taalk.) gebiedende wijs. *-, bn. en bijw. (...ver, -st), gebiedend, gelastend, bevelenderwijs. *...RATOR, m. (rom. gesch.) opperbevelhebber eens legers, veldheer; keizer. *...RATORISCH, bn. gebiedend; keizerlijk. *...RATORINE, o. (scheik.) zekere extractiefstof in den meesterwortel. | |
[† Imperiaal]† Imperiaal, bn. keizerlijk; - papier, papier van het grootste formaat; (gesch.) de imperialen of imperialisten, de keizerlijken. *...RIALE, v. (-n), bovendeel van een rijtuig; kinbaardje; keizersbloem. *...RIEUS, bn. (...zer, -st), gebiedend, heerschzuchtig. *...RIUM, o. opperheerschappij, oppermagt; een - in imperio, eene magt in eene magt (b.v. het gezag der Kerk zich mengende in het staatsgezag). | |
[pagina 525]
| |
het volk; te hoog -, te verheven voor het volk. *...POPULARITEIT, v. zijne - is groot, het volk heeft eenen afkeer van hem, - wil niets van hem weten. | |
[† Import]† Import, m. invoer. *-EN, mv. (kooph.) invoerartikelen. *-ABEL, bn. (-er, -st), invoerbaar, geoorloofd in te voeren. *-ANT, bn. (-er, -st), gewigtig, belangrijk, van belang. *-ANTIE, v. gmv. belangrijkheid, gewigt; aanzien, invloed. *-ATIE, v. goederen-invoer. *-EREN, bw. gel. (ik importeerde, heb geïmporteerd), invoeren; van belang zijn; deze zaak importeert mij weinig, ik stel er weinig belang in. *-UNEREN, bw. gel. (ik importuneerde, heb geïmportuneerd), lastig vallen, ongelegen komen. | |
[† Improbabel]† Improbabel, bn. (-er, -st), onwaarschijnlijk. *...BANT, bn. niet bewijzend. *...BATIE, v. (...ën), afkeuring. *...BEREN, bw. gel. (ik improbeerde, heb geïmprobeerd), afkeuren, verwerpen. *...BITEIT, v. oneerlijkheid, slechtheid, goddeloosheid. *...DUCTIEF, bn. niet voortbrengend, niets opleverend. *...FITABEL, bn. onvoordeelig, geen genot of voordeel verschaffende. | |
[† Improvisatie]† Improvisatie, v. (...ën), voor de vuist gemaakt dichtstuk, niet vooraf op schrift gestelde toespraak of redevoering. *...SATOR, m. (-en), dichter -, spreker voor de vuist. *...SATRICE, v. (-s), spreekster -, dichteres voor de vuist. *...SEREN, bw. gel. (ik improviseerde, heb geïmproviseerd), voor de vuist spreken. | |
[pagina 526]
| |
[In]In, vz. - (binnen het) huis; - (binnen) de stad; - (gedurende) den zomer; - (tegen, naar) het einde; zij is goed - de dertig, zij is ver over de dertig jaren oud; - (onder) het spreken; - het zwart gekleed, zwarte kleederen dragende; - (binnen, over) drie dagen; - (tegen) den wind; - het openbaar, publiek; - (op) de straat; - (met) ijzer handelen; - goud werken, gouden voorwerpen vervaardigen. | |
[† In]† In: in abstracto, in het algemeen, op zich zelf beschouwd; in blanco of bianco, wit, onbeschreven, oningevuld; in bonis, bij kas, gegoed; in calculo, in de berekening, in getal; in casu, in casum, in geval, in deze zaak; in causa, in de regtszaak; in concreto, in een bepaald getal, in werkelijkheid; in continenti, dadelijk, op staande voet, onverwijld; in corpore, gezamenlijk; in culpa, strafbaar, schuldig; in curia, op het raadhuis, voor het geregt; in deposito, in bewaring; in dorso, op de keerzijde, op den rug (van wissels enz.); in dubio, in twijfel, te betwijfelen; in duodecimo, boekformaat van 24 bladzijden per vel; in duplo, dubbel, twee; in extenso, volledig, uitvoerig; in facto, door de daad zelve, eigenmagtig; in favorem, ter gunste; in fidem, ter bevestiging, ten waarborg; in flagranti facto of delicto, op heeterdaad; in folio, in het boekformaat van 2 bladen of 4 bladzijden per vel; in honorem, ter eere, uit achting; in ipso termino, op den vastgestelden dag; in loco, op de plaats, ter behoorlijke plaatse; in mandatis, in last, als bevel; in margine, op den rand of kant (van een blad); in natura, in natuur, in den natuurlijken toestand; in nomine, in naam; in nomine Dei, in den name Gods; in nostri casu, in ons (tegenwoordig) geval; in obscuri, in het verborgen, ongemerkt; in octavo, in het boekformaat van 8 bladen of 16 bladzijden per vel; in optima forma, in den besten vorm, volkomen; in originali, in het oorspronkelijke schrift, in handschrift; in pace, in vrede; in parenthesis, tusschen haakjes, tusschen beide; in perpetuum, voor altijd; in petto, in de borst, in den zin; in gereedheid, in voorraad; iets in petto houden of bewaren (tot gelegener tijd); in pleno, in volle vergadering; in pontificalibus, in feesttooi, in priesterlijke ambtskleeding; in praxi, in de uitoefening; in puris naturalibus, geheel naakt; in quantum de jure, voor zoo ver de regten het veroorloven; in salve, in zekerheid; in sedecimo, in het boekformaat van 16 bladen of 32 bladzijden per vel; in solidum, allen voor één en één voor allen (b.v. borg blijven, in de kosten veroordeeld worden); in statu quo, in den tegenwoordigen toestand; in summa, in het geheel, te zamen genomen; in suspenso, in | |
[pagina 527]
| |
twijfel, niet uitgemaakt, hangende; in termino, op den bepaalden dag of termijn; in triplo, in drievoudig afschrift; in usu, gewoon; in gebruik; in vicem, wederkeerig, onderling. | |
[Inademen]Inademen, bw. gel.Ga naar voetnootl) door den neus naar of tot zich halen. *...ADEMING, v. (-en). | |
[† Inadvertentie]† Inadvertentie, v. gmv. onbedachtzaamheid. *...ALIËNABEL, bn. onvervreemdbaar. *...ALTERABEL, bn. onveranderlijk, niet aan bederf onderhevig. *...AMOVIBEL, bn. onafzetbaar; onherroepelijk. *...ANITEIT, v. gmv. nietigheid. *...ANITIE, v. uitputting, afmatting, krachteloosheid; hongerdood. *...APPELLABEL, bn. onbevoegd tot -, niet vatbaar voor hooger beroep. *...ATTENTIE, v. gmv. onoplettendheid, achteloosheid, nalatigheid. *...AUGURATIE, v. (...ën), plegtige bevestiging in eene waardigheid; inwijding; -geschrift. *...AUGUREREN, bw. gel. (ik inaugureerde, heb geïnaugureerd), plegtig bevestigen, inwijden. | |
[Inbakeren]Inbakeren, bw. gel. door bakeren inwinden (een kind enz.). *...BAKERING, v. (-en). *...BAKKEN, ow. gel. door bakken in grootte verminderen, - inkrimpen. *...BAKKING, v. gmv. *...BALSEMEN, bw. gel. met balsem insmeren; een lijk -, toebereiden om het tegen verrotting te bewaren. *...BALSEMING, v. (-en). *...BAND, m. gmv. inbinding, besnoeijing, afkorting. *...BARSTEN, zie INBERSTEN. *...BEELDEN, bw. gel. een beeld van iets indrukken; door beelden indrukken. ZICH -, ww. zich verbeelden, zich iets voorstellen als werkelijk bestaande of gebeurende; (fig.) verwaand zijn, een overdreven gevoel van eigenwaarde hebben; wat beeldt gij u wel in? *...BEELDING, v. (-en), hersenschim; (fig.) vooringenomenheid (met zich zelven), verwaandheid, trotschheid. *...BEITELEN, bw. gel. (beeldh.) inhouwen. *...BELLEN, bw. gel. door bellen doen inkomen; bellen om iem. te roepen; door bellen breken; hij heeft het huis ingebeld. *...BERGEN, bw. ong. bergen, bewaren, wegsluiten. *...BERSTEN, ow. ong. met eene barst -, met geweld indringen; verder barsten. *...BESLAGNEMING, v. (-en), het ouder geregtelijke bewaring stellen. *...BEUREN, bw. gel. geld ontvangen; (iem.) helpen instijgen (in een rijtuig enz.). *..BEURING, v. (-en). *...BEZITNEMING, v. (-en). *...BEZITSTELLING, v. (-en). *...BIJT, o. ontbijt. *...BIJTEN, bw. ong. invreten (zoo als b.v. door sterk water). -, bw. gel. een schip in de haven -, (door het hakken van bijten in het ijs doen binnenkomen). *...BIJTEND, bn. (-er, -st), invretend (van scherpe vochten). *...BIJTING, v. (-en), invreting; het brengen van een schip door het ijs. *...BIKKEN, bw. gel. groeven in eenen steen hakken. *...BINDEN, bw. ong. door middel van eenen band vereenigen, - zamenvoegen; de vellen of bladen van een | |
[pagina 528]
| |
boek tot een geheel binden; (fig.) (de hartstogten) beteugelen; naauwer binden, verminderen, inkrimpen; de zeilen -, minderen; zich -, zich geweld aandoen. *...BINDING, v. (-en). *...BITTER, bn. bitter in den hoogsten graad; (fig.) woedend, toornig. *...BLAAUW, bn. zeer blaauw. *...BLAZEN, bw. ow. ong. door blazen inbrengen, - inkomen; de wind blaast in den schoorsteen; door blazen breken; (fig.) inboezemen, ingeven. *...BLAZER, m. (-s), (fig.) aanhitser. *...BLAZING, v. (-en), (fig.) inboezeming, ophitsing; zekere geneeswijze. *...BLIJ, *...BLIJD, *...BLIJDE, bn. innig verheugd. *...BLIJVEN, ow. ong. in iets blijven, niet uitkomen: mijn nommer is ingebleven (niet uitgetrokken in de loterij). *...BLINKEN, ow. ong. blinkende inschijnen. *...BOEDEL, *...BOÊL, m. (-s), al het huisraad enz. van een gezin. *...BOEGEN, bw. gel. (een schip) in de haven brengen. *...BOEZEMEN, bw. gel. in iemands boezem of gemoed brengen, inprenten, ingeven. *...BOEZEMING, v. (-en). *...BONZEN, bw. gel. iets ergens door slaan of stompen induwen. *...BOOMEN, bw. gel. (een vaartuig) door middel van eenen boom ergens binnen brengen. *...BOORLING, m. (-en), die geboren is in het land of de stad waar hij woont. *...BOORLINGSREGT, o. regt aan eenen vreemdeling toegekend om met de inboorlingen gelijk te staan, naturalisatie. *...BOREN, bw. gel. met eene boor een gat (in iets) maken; (fig.) doordringen. *...BORST, v. gmv. geaardheid, aard, karakter, gemoed. *...BRAAK, v. gmv. het inbreken (in een huis met het doel te stelen enz.). *...BRANDEN, bw. gel. met een heet of gloeijend ijzer indrukken; een merk op het vee -, de ijkletter op maten -. -, ow. door het branden verminderen, de koffijboonen branden niet veel in; brandende indringen, zich verder uitbreiden (van eene vlam). *...BRANDING, v. (-en). *...BREIJEN, (B. *...BREIEN), bw. ow. gel. door breijen inhechten; - verminderen. *...BREKEN, bw. ong. met geweld zich (ergens) ingang verschaffen. *...BREKER, m. (-s), *...BREEKSTER, v. (-s), die zich aan diefstal met braak schuldig maakt. *...BREKING, v. (-en). *...BRENGEN, bw. onr. naar binnen brengen, inleiden; voortbrengen, opleveren, dit brengt mij honderd gulden 's jaars in; storten, bijschieten (om deelgenoot eener handelszaak te zijn); uittrekken (eene post op eene begrooting); geld brengen om in de spaarkas bewaard te worden; verpanden (in eene bank van leening); indienen, inleveren (klagten, bezwaren); aanvoeren, bijbrengen; wat hebt gij hiertegen in te brengen (hierop aan te merken)? *...BRENGER, m. (-s), inleider; bijschieter; die geld in eene spaarkas legt; bank-van-leening-houder (inbrenger in de groote bank). *...BRENGING, v. (-en). *...BRENGSTER, v. (-s). *...BREUK, v. (B.m. en v.) gmv. geweldige breuk; (fig.) schending (van een regt); overtreding (eener wet); - maken op. *...BROKKELEN, *...BROKKEN, bw. gel. kleine stukjes brood of beschuit brokkende in iets (drank of spijs) doen; (fig.) hij heeft er zijn geheel vermogen bij ingebrokkeld (ingeschoten, verloren); wat in de melk te brokken hebben, bemiddeld zijn. *...BROKK(EL)ING, v. (-en). *...BRUIN, bn. zeer bruin. *...BRUISEN, (B. ...ZEN), ow. gel. met geweld ergens binnenkomen. *...BRUISING, (B. ...ZING), v. (-en). *...BUIGEN, bw. ow. ong. naar binnen buigen, - gebogen worden. *...BUIGING, v. (-en). | |
[pagina 529]
| |
bekwaamheid, ongeschiktheid. *...CARCERATIE, v. (...ën), kerkering, opsluiting. *...CARNAAT, zie INKARNAAT. *...CARNATIE, v. (godg.) vleesch.-, menschwording (van Christus). *...CASSEREN, bw. gel. omlijsten; geld innen, - ontvangen. *...CIDENT, o. (-en), *...CIDENTIE, v. (...ën), voorval, bijkomende omstandigheid, tusschenzaak. *...CIDENTIEHOEK, m. (gez.) hoek van inval. *...CIPIËNT, m. (-en), aanvanger, beginner, leerling. *...CIPIËREN, bw. gel. (ik incipiëerde, heb geïncipiëerd), beginnen, aanvangen. *...CISIE, v. (...ën), insnijding, snede. *...CITABILITEIT, v. prikkelbaarheid. *...CITATIE, v. (...ën), aanzetting, ophitsing. *...CITEREN, bw. gel. (ik inciteerde, heb geïnciteerd), aanzetten, aandrijven. *...CLINATIE, v. (...ën), neiging, helling; (fig.) liefde, genegenheid; ik gevoel geene - voor haar. -KAART, v. (-en), (nat.). -KOMPAS, of INCLINATORIUM, o. (nat.) zekere toestel. *...CLINEREN, ow. gel. (ik inclineerde, heb geïnclineerd), neiging tot iets hebben; inclinerenden (gegadigden, belanghebbenden) worden verzocht enz. *...CLUDEREN, bw. gel. (ik includeerde, heb geïncludeerd), insluiten, in zich sluiten, bevatten. *...CLUSIE, v. (...ën), insluiting. *...CLUSIEF, ...SIVE, bijw. met inbegrip van, er mede onder berekend; ingesloten. *...COGNITO, bijw. onder een vreemden naam; hij reist -. -, o. het verbergen van naam of stand; het - bewaren. *...COHAERENTIE, v. gebrek aan zamenhang. *...COMMENSURABEL, bn. onmeetbaar; geene gemeene maat hebbende. *...COMMODEREN, bw. gel. (ik incommodeerde, heb geïncommodeerd), lastig zijn, - vallen, ongelegen komen, hinderen. *...COMPATIBEL, bn. onvereenigbaar, onbestaanbaar (met). *...COMPATIBILITEIT, v. onvereenigbaarheid, onbestaanbaarheid (met). *...COMPENSABEL, bn. niet te vergoeden. *...COMPETENT, bn. onbevoegd, ongeldig; zich - verklaren. *...COMPLEET, bn. onvoltallig. *...COMPRESSIBEL, bn. onzamenpersbaar. *...CONFORM, bn. niet overeenstemmende. *...CONSEQUENT, bn. (-er, -st), zich niet gelijk blijvende. -IE, v. strijdigheid met vroegere beginselen. *...CONSIDERANTIE, v. onbedachtzaamheid. *...CONSISTENTIE, v. onvastheid, gebrek aan zamenhang of verband. *..CONSTITUTIONNEEL, bn. tegen -, in strijd met de grondwet, ongrondwettig. *...CONTESTABEL, bn. onbetwistbaar. *...CONTRIBUABEL, bn. niet schatpligtig, onbelastbaar. *...CONVENIENT, o. -IE, v. ongelegenheid, zwarigheid, ongerief, ongemak. *...CORPORATIE, v. (...ën), inlijving (bij), opneming (in). *...CORPOREREN, bw. gel. (ik incorporeerde, heb geïncorporeerd), inlijven, opnemen (in iets). *...CORRECT, bn. (-er, -st), onnaauwkeurig, gebrekkig. *...COURANT, bn. (-er, -st), niet gangbaar, niet verkoopbaar, zonder aftrek, uit de mode. *...CREDULITEIT, v. gmv. ongeloofelijkheid, twijfelzucht. *...CREMENT, o. (stelk.) het verschil der termen in eene opklimmende reeks. *...CRIMINEREN, bw. gel. (ik incrimineerde, heb geïncrimineerd), beschuldigen. *...CROYABEL, bn. ongeloofelijk; een -, een modegek. *...CRUSTATIE, v. (...ën), schorsachtig overtreksel of omhulsel; invatting van fijne steenen. *...CRUSTERING, v. (-en), omkorsting met eene steenachtige zelfstandigheid. *...CULPATIE, v. (...ën), beschuldiging, aanklagt. *...CULPEREN, bw. gel. beschuldigen, aanklagen, te last leggen, aantijgen. | |
[pagina 530]
| |
*...CUNABELEN, m. mv. eerste beginselen; de eerste boeken na de uitvinding der boekdrukkunst gedruk. *...CURABEL, bn. ongeneeslijk, onheelbaar. | |
[Indachtig]Indachtig, bn. en bijw. aan iets denkende; aan iets - zijn, iem. aan iets - maken. *...DAGEN, bw. gel. eenen afwezige oproepen, (voor de regtbank enz.) dagvaarden. *...DAGING, v. (-en). *...DALEN, bw. gel. naar binnen dalen. *...DAMMEN, bw. gel. met eenen dam of dijk omringen, water door dijken insluiten. *...DAMMING, v. (-en). *...DAUWEN, ow. gel. dauwend vallen (in iets), doordringen (als van den dauw). | |
[† Indebitum]† Indebitum, o. betaling uit vergissing of zonder verpligting. *...DECENT, bn. (-er, -st), onwelvoegelijk, onbetamelijk. zedekwetsend. -IE, v. (...ën), onwelvoegelijkheid, onbetamelijkheid. *...DECLINABEL, bn. (taalk.) onverbuigbaar. *...DELEBIEL, bn. onuitwischbaar. *...DELICAAT, bn. (...ater, -st), onkiesch, niet fijngevoelig, ruw. | |
[Indicatie]Indicatie, v. (...ën), aanwijzing; (regt.) grond van verdenking. *...DICEREN, *...DIQUEREN, bw. gel. (ik indic(qu)eerde, heb geïndic(qu)eerd), aanwijzen, aanduiden. *...DICIÊN, mv. kenteekenen, gronden van vermoeden. *...DICTIE, v. (tijdr.) de romeinsche -, tijdkring van vijftien jaren (de eerste begon in het jaar 313). | |
[pagina 531]
| |
[† Indirect]† Indirect, bn. en bijw. (-er, -st), *-ELIJK, bijw. middellijk, niet regtstreeksch; door omwegen, zijdelingsch; niet regtstreeks, zijdelings; indirecte belastingen, verbruiksbelastingen, accijnsen. *...DISCIPLINE, v. gebrek aan tucht. *...DISCREET, bn. (...eter, -st), onbescheiden, niet geheimhoudend. *...DISCRETIE, v. onbescheidenheid, praatzucht. *...DISPENSABEL, bn. (-er, -st), onmisbaar, volstrekt noodzakelijk. *...DISPONEREN, bw. gel. (ik indisponeerde, heb geïndisponeerd), boos maken, in eene kwade luim brengen. *...DISPONIBEL, bn. onbeschikbaar. *...DISSOLUBEL, bn. onoplosbaar. | |
[† Individu]† Individu, m. en o. (-s), ondeelbaar -, onscheidbaar geheel, ondeelige, enkele; afzonderlijk gedacht of beschouwd wezen; persoon. *-ALITEIT, v. persoonlijkheid, eigenaardigheid. *-EEL, bn. en bijw. afzonderlijk, aan een enkel voorwerp eigen, persoonlijk; ieder van ons - (voor of op zich zelven). | |
[Indouwen]Indouwen, bw. gel. met kracht in (iets) stooten. *...DOUWING, v. (-en). *...DRAAIJEN, (B...IEN), bw. gel. door draaijen in (iets) brengen. *...DRAAIJING, v. (-en). *...DRAGEN, bw. ong. binnen -, in (iets) dragen, dragende binnenbrengen. ↑ *...DRAGT, (B. *...DRACHT), v. geweld, heftigheid. *...DRANG, m. het dringen om ergens in te komen (van eene zaâmgestroomde volksmenigte). *...DRAVEN, bw. en ow. gel. dravende ergens binnenkomen. *...DRIJVEN, bw. ong. met geweld inslaan, - inkloppen; vee in den stal doen gaan; graveren. -, ow. binnendrijven (van een schip). *...DRIJVING, v. (-en). *...DRILLEN, bw. gel. door middel van eenen dril (in steen, ijzer enz.) een gat boren; (fig.) in den wapenhandel oefenen. *...DRILLING, v. (-en). *...DRINGEN, bw. ong. met geweld doen in- of binnengaan; doordringen; iem. -, zorgen dat hij benoemd of bevorderd wordt; zich - (in iem. gunst enz.); hij dringt in alle gezelschappen in, hij verstaat de kunst om zich overal ingang te verschaffen. -, ow. doordringen; sterk water dringt in ijzer en staal. -D, bn. *...DRINGER, m. (-s). *...DRINGSTER, v. (-s). *...DRINGING, v. *...DRINKEN, bw. ong. inzwelgen (drank); intrekken (van hout); dat vloeipapier heeft al den inkt ingedronken. *...DROEVIG, bn. zeer droevig. *...DROOG, bn. zeer droog. -EN, ow. gel. opdroogen, droog worden; door opdroogen inkrimpen. *...DROOGING, v. (-en). *...DROPPELEN, bw. ow. gel. *...DRUIPEN, bw. ow. ong. droppelsgewijs inbrengen, - inloopen. *...DROPPELING, *...DRUIPING, v. (-en). *...DRUISCHEN, ow. gel. met gedruisch invallen. | |
[pagina 532]
| |
[Ineen]Ineen, bijw. in elkander.Ga naar voetnoot1) *-BUIGEN, bw. ong. *-DOEN, bw. onr. *-DOUWEN, bw. gel. *-DUWEN, bw. gel. *-DRAAIJEN, (B. ..IEN), bw. gel. *-DRIJVEN, bw. ong. *-DRINGBAAR, bn. *-DRINGELIJK, bn. *-DRINGEN, bw. ong. *-DRINGING, v. *-DRUKKEN, bw. gel. *-DRUKKING, v. *-GEDRONGEN, bn. kort en dik; een - ventje. *-GROEIJEN, (B. ...IEN), ow. gel. *-KLEMMEN, bw. gel. *-KLINKEN, bw. ong. *-KRIMPEN, ow. ong. *-KRIMPING, v. (-en). *-KRUIPEN, ow. ong. *-KRUIPING, v. (-en). *-LOOPEN, ow. ong. gemeenschap met elk. hebben, naast elk. gelegen zijn (b.v. twee kamers); stollen (van vochten); dik worden (van melk). *-ROLLEN, bw. ow. gel. *-ROLLING, v. (-en). *-PERSEN, bw. gel. *-SCHIETEN, bw. ow. ong. in elk. schieten (van het opkomen der planten); in elk. voegen (planken). *-SCHRIJVEN, bw. ong. digt in elk. schrijven. *-SCHROEIJEN, (B. ...IEN), bw. gel. *-SCHROEVEN, bw. gel. *-SCHUIVEN, bw. ong. *-SLAAN, bw. onr. in elk. slaan; de handen -, (van verbazing, ontsteltenis); (ook fig.) zamen werken, elkander helpen, in overleg handelen. *-SLINGEREN, bw. ow. gel. *-SLUITEN, bw. ow. ong. vast in elk. hechten, - gehecht zijn. *-SLUITING, v. (-en). *-SMELTEN, bw. ow. ong. in elk. smelten; amalgameren, verscheidene soorten metaal door smelting vereenigen; zich oplossen; (muz.) zich verliezen (van toonen); (taalk.) deze twee letters smelten ineen (vormen door de snelheid der uitspraak slechts één geluid). *-SMELTING, v. (-en). *-STAMPEN, bw. gel. *-STEKEN, bw. ong. *-STOOTEN, bw. gel. en ong. *-TOOVEREN, bw. gel. *-VLOEIJEN, (B. ...IEN), ow. gel. *-VLOEIJING, v. (-en). *-VOEGEN, bw. gel. *-VOEGING, v. (-en). *-VOUWEN, bw. gel. *-WASSEN, ow. ong. in elk. groeijen. *-WIKKELEN, bw. gel. *-WRIJVEN, bw. ong. zamenwrijven. *-WRINGEN, bw. ong. wringende in elk. voegen, zamenwringen. *-ZETTEN, bw. gel. in elk. | |
[pagina 533]
| |
zetten; zamenstellen; een uurwerk -. *-ZIJN, ow. onr. goed in elk. gevoegd zijn. *-ZINKEN, ow. ong. *-ZITTEN, ow. ong. | |
[Ineigenen]Ineigenen, bw. gel. zich weder toeëigenen, - eigen maken; - in het bezit stellen van... *...ENTEN, bw. gel. (tuin.) eene ent inzetten; (gen.) pokstof in het bloed brengen (als voorbehoedmiddel tegen de kinderziekte); (fig.) inprenten. *...ENTER, m. (-s). *...ENTING, v. (-en). *...ENTSTER, v. (-s). | |
[† Inevitabel]† Inevitabel, bn. (-er, -st), onvermijdelijk. *...EXACT, bn. (-er, -st), onnaauwkeurig, onjuist, *...EXCUSABEL, bn. (-er, -st), onverschoonbaar. *...EXORABEL, bn. (-er, -st), onverbiddelijk. *...EXPERIENTIE, v. onervarenheid. *...EXPLICABEL, bn. (-er, -st), onuitlegbaar. *...EXPRESSIBEL, bn. (-er, -st), onuitsprekelijk. *...EXPRESSIBLES, v. mv. broek (eert. mode-uitdrukking in Frankrijk). | |
[† Infect]† Infect, bn. (-er, -st), aangestoken, besmet, verpest. *-EREN, bw. gel. (ik infecteerde, heb geïnfecteerd), besmetten, aansteken. *-IE, v. aansteking, besmetting, verpesting. *...FEREREN, bw. gel. (ik infereerde, heb geïnfereerd), inbrengen; opdragen; afleiden (uit). *...FERIEUREN, m. mv. minderen, ondergeschikten. *...FERIORITEIT, v. minderheid (in rang, verdienste of waarde); toestand van ondergeschiktheid; het achterstaan bij anderen. *...FERNAAL, bn. helsch, duivelsch. *...FESTEREN, bw. gel. (ik infesteerde, heb geïnfesteerd), vijandig aanvallen; onveilig maken. *...FICIËREN, bw. zie INFECTEREN. *...FIDEEL, bn. (...eler, -st), ontrouw, trouweloos. *...FIDELITEIT, v. ontrouw, trouweloosheid. *...FINIET, bn. oneindig, onbegrensd. *...FINITEIT, v. oneindigheid, eindeloosheid. *...FINITIVUS, m. (taalk.) onbepaalde wijs. | |
[pagina 534]
| |
TIE, v. (...ën), ontsteking, brand, (ook gen.). *...MEREN, bw. ow. gel. (ik inflammeerde, heb geïnflammeerd), doen ontvlammen; tergen, verbitteren; ontvlammen. | |
[† Inflecteren]† Inflecteren, bw. gel. (ik inflecteerde, heb geïnflecteerd), buigen, ombuigen, veranderen. *...FLEXIBEL, bn. (-er, -st), onbuigzaam, hardnekkig. *...FLEXIE, v. (...ën), buiging, afwijking (der lichtstralen); buiging (der stem); verandering (van toon). *...FLICTIE, v. het opleggen (eener straf). | |
[† Informatie]† Informatie, v. (...ën), inlichting, onderzoek, navorsching; mededeeling, berigt. *...MEREN (ZICH), ww. gel. (ik informeerde mij, heb mij geïnformeerd), onderzoek doen, inlichtingen vragen, berigt inwinnen. *...MES, mv. de sterren die niet tot eenig sterrebeeld kunnen gerekend worden. | |
[Ingaan]Ingaan, ow. onr. binnen gaan, binnen treden; beginnen, aanvangen, zijn leertijd is heden ingegaan; inschieten, deze degen gaat gemakkelijk in en uit; bevatten, inhouden, in dezen emmer gaan twintig kannen water. *-, bw. iem. in het gaan achterhalen, ik heb hem niet kunnen -; aangaan, vragen; (eene overeenkomst) sluiten. *-DE, bn. de in- en uitgaande regten, belasting op den in- en uitvoer; - Paasch, den avond vóór den eersten Paaschdag. *...GAARDER, m. (-s), ontvanger, inner (van gelden). *...GADEREN, bw. gel. verzamelen, bijeenbrengen. *...GADERING, v. (-en). *...GANG, m. (-en), het ingaan, binnengaan; de opening waardoor men binnentreedt; intrede; (fig.) begin, aanvang; hem is ontslag verleend met - van 1 April; dit huis is gehuurd met - van 1 Mei; (fig.) indruk; geloof, mijne woorden vinden bij hem weinig -; deze geruchten vinden nog al -. *...GAREN, bw. gel. zie INGADEREN. | |
[Ingebeeld]IngebeeldGa naar voetnoot1), dw. zie INBEELDEN. *-, bn. slechts in de verbeelding bestaande, hersenschimmig; verwaand; een -e gek. *...GE- | |
[pagina 535]
| |
BOORTIG, bn. inlandsch. *...GEBOREN, bn. aangeboren, ingeschapen. -E, m. en v. (-n), inboorling, inlander. *...GEBRAGT, dw. zie INBRENGEN. -, bn. -e goederen (die tot den bruidschat behooren; ook die daarvan uitgesloten zijn en welke eene vrouw zich als haren bijzonderen eigendom bedingt). *...GEËRFDE, m. en v. (-n), eigenaar -, eigenares van vaste goederen, grondbezitter, -bezitster. | |
[Ingelascht]Ingelascht, dw. zie INLASSCHEN. *-, bn. een -e dag, een tusschengevoegde dag (b.v. 29 Februarij in een schrikkeljaar); (timm.) ineengevoegd. *...GELEGD, dw. zie INLEGGEN. -, bn. - werk, mozaïk; fijn schrijnwerk; werk met verdiepingen; een -e vloer. -, gezouten, gepekeld, -e snijboonen. *...GELEID, dw. zie INLEIDEN. -, bn. voorgesteld (aan een hof enz.). | |
[† Ingenieur]† Ingenieur, m. (-s), bouwkundige, vesting-, krijgs-, waterbouwkundige; burgerlijk of civiel -; - van den waterstaat, (belast met het toezigt over den bouw en het onderhoud van dijken, bruggen enz.) *...NIEUS, bn. (...zer, -st), zinrijk, vindingrijk, vernuftig, geestig uitgedacht. *...NIUM, o. natuurlijke aanleg. *...NUÏTEIT, v. openhartigheid, eenvoudigheid, ongekunsteldheid. | |
[Ingenomen]Ingenomen, dw. zie INNEMEN. *-, bn. - met, bijzonder gesteld (op), verzot (op), bij uitstek houdende (van). *...GESCHAPEN, bn. door schepping ontvangen, aangeboren; - kennis, - denkbeelden; de leugen is hem -. *...GESLOTEN, dw. zie INSLUITEN. -, bn. en bijw. de hier - brief, die hierbij gevoegd is; er onder begrepen. *...GETOGEN, bn. en bijw. (-er, -st), zedig, stemmig, matig; een - leven, leiden, - leven. -HEID, v. | |
[Ingeven]Ingeven, bw. ong. (iem. iets) doen nemen, naar binnen brengen (geneesmiddelen enz.); inleveren, ter inzage overreiken; in den geest brengen, inboezemen, inspireren; de Heilige Schrift is van God -. *...GEVER, m. (-s). *...GEEFSTER, v. (-s). *...GEVING, v. (-en), inboezeming; inspiratie; inspraak (van het geweten). | |
[Ingevolge]Ingevolge, vz. volgens, naar aanleiding van, omdat. *...GEWAND, o. -EN, mv. de inwendige deelen van het ligchaam van mensch en dier; gedarmte, de darmen; (fig.) binnenste (van den mensch, der aarde); (fig.) kroost. -SWORMEN, m. (B.v.) mv. *...GEWEIDE, o. ingewand (van een dier). *...GEWIJDE, m. en v. (-n), die met eene voor anderen geheime zaak bekend is; bedrevene in zeker vak; die op de hoogte is van zekere zaak. *...GEWIKKELD, dw. zie INWIKKELEN. -, bn. en bijw. (-er, -st), verward; niet duidelijk; bedektelijk. *...GEWORTELD, dw. zie INWORTELEN. -, bn. diep zittende; eene -e kwaal. *...GEZETENE, m. (-n), inwoner, (iem. die eene vaste woonplaats heeft in een land of eene stad). | |
[pagina 536]
| |
[Ingieten]Ingieten, bw. ong. eene vloeistof storten in (iets); naar binnen doen stroomen; (fig.) met moeite (iem. iets) leeren, - in het hoofd prenten; (gen.) infuseren. *...GIETING, v. (-en). *...GIJPEN, bw. gel. (ik gijpte in, heb ingegijpt), (zeew.) de zeilen inhalen en toebinden. *...GLIJDEN, ow. eng. glijdende binnenkomen, - invallen. *...GLIJDING, v. (-en). *...GLIPPEN, bw. ow. gel. naar binnen glippen, heimelijk insluipen. *...GLIPPING, v. (-en). *...GOED, bn. zeer goed. *...GLOED, m. gmv. hevige gloed. *...GOOIJEN, (B. ...IEN), bw. gel. met kracht (iets) werpen in, werpende of gooijende breken; de glazen -; (fig.) zijne eigene glazen -, zijne eigene zaak bederven. *...GORDEN, bw. gel. zie INGIJPEN. | |
[Ingreep]Ingreep, v. (...epen), het ingrijpen; gewelddadige aanmatiging (van gezag enz.); inbreuk (op een regt, eene wet enz.). *...GRIFFELEN, *...GRIFFEN, bw. gel. met eene griffel insnijden; inenten. *...GRIJPEN, bw. ong. in iets grijpen, de hand steken (in iets); inbreuk maken (op de regten van iem.); deze raderen grijpen (vallen) met hunne tanden goed in. *...GROEIJEN, (B. ...IEN), ow. ong. doorgroeijen; magerder worden zoodat een te wijd kleedingstuk later zal passen. *...GROEN, bn. zeer groen. *...GROEVEN, bw. gel. met groeven insnijden, uitgroeven. *...GULPEN, *...GOLPEN, bw. gel. met groote teugen drinken. | |
[Inhalen]Inhalen, bw. gel. door halen indragen, - inbrengen, - zich verschaffen; tot -, naar zich halen, binnentrekken; geld -, bijeenbrengen; zijne woorden -, intrekken -, herroepen wat men gezegd heeft; iem. in het loopen of gaan -, door snel loopen iem. die vooruit is bereiken; sneller loopen dan een ander; (fig.) ik zal hem wel -, zorgen dat ik even ver kom als hij (in het onderwijs enz.); men moet zien hem in te halen (te achterhalen); het verlorene -, zich schadeloos stellen, schadeloos gesteld worden; herkrijgen wat men verloren heeft; eenen vorst plegtiglijk - (ontvangen); (zeew.) de zeilen -, naar beneden trekken. *...HALER, m. (-s), (zeew.). *...HALIG, bn. (-er, -st), schraapzuchtig, vrekkig. - HEID, v. gmv. schraapzucht. *...HALING, v. het inhalen (in alle bet.). | |
[pagina 537]
| |
[Inhandelen]Inhandelen, bw. gel. door ruiling verkrijgen; (fig.) in den handel verliezen. *...HANGEN, bw. ong. in iets hangen, hangende vasthechten. *...HEBBEN, bw. onr. in zijne magt hebben; in zich bevatten; inhouden; beteekenen; (fig.) dat heeft niets in, dat heeft weinig of niets te beduiden. *...HECHTEN, bw. gel. hechten in (iets). *...HEEMSCH, bn. inlandsch. *...HEET, bn. zeer heet. *...HEIJEN, (B. ...IEN), bw. gel. inslaan (palen in den grond door middel van een heiwerktuig). *..HEILIGEN, bw. gel. inwijden, inzegenen. | |
[Inhoud]Inhoud, m. gmv. alles wat in een boek, geschrift enz. begrepen is, de brief was van dezen -; ruimte (van een schip, vat enz.), dit schip heeft tweehonderd ton -; (wisk.) grootte van een werkstuk, ruimte eener vlakte, capaciteit. *-EN, bw. onr. in zijne ligchamelijke ruimte bevatten; in zich hebben; vermeld staan (in eenen brief enz.); (fig.) matigen, bedwingen, temperen; afhouden, terughouden (bij eene betaling). ZICH -, ww. *-ING, v. (-en), beteugeling. *-SMAAT, v. (...aten), voor drooge en natte waren, (b.v. vat, mud, kan enz.). | |
[Inhouten]Inhouten, o. mv. (zeew.) ribben van een schip; (fig.) § hij is goed van -, hij is goed gebouwd, heeft een sterk ligchaamsgestel, is een stevige klant. *...HOUWEN, bw. gel. zie INHAKKEN. *...HULDIGEN, bw. gel. hulde bewijzen aan eenen vorst bij de aanvaarding zijner regering, hem den eed van getrouwheid zweren; bevestigen (in een ambt), inwijden; erkennen (als opperheer enz.). *...HULDIGING, v. (-en). | |
[† Iniquiteit]† Iniquiteit, v. onbillijkheid, hardheid. *...TIA, mv. eerste beginselen. *...TIAAL-LETTERS, of INITIALEN, mv. aanvangletters, groote beginletters; (ook) de eerste of voor-letters van iemands naam, zonder dezen voluit te schrijven). *...TIATIE, v. inwijding. *...TIATIEF, o. inleiding, opening; het - nemen, het eerst een voorstel tot iets doen, het eerst eene zaak op touw zetten; het regt van -, regt om voorstellen enz. te doen. *...TIÊREN, bw. gel. (ik initiëerde, heb geïnitiëerd), inleiden, inwijden; hij is van de zaak geïnitiëerd, hij weet er alles van. | |
[pagina 538]
| |
leediging, scheldwoord, hoon. *...JURIËREN, bw. gel. (ik injuriëerde, heb geïnjuriëerd), beleedigen, honen, schelden. *...JURIEUS, bn. beleedigend, eerroovend, smadelijk. | |
[Inkeep]Inkeep, v. (B.m.) (...epen), inkerving, insnijding. *...KEER, m. gmv. berouw; tot - komen. -, huisvesting, intrek, ik zal bij u mijnen - nemen. *...KEEREN, ow. gel. berouw gevoelen; (bij iemand) zijnen intrek nemen. *...KELDEREN, bw. gel. in den kelder doen. *...KELDERING, v. *...KEPEN, bw. gel. (ik keepte in, heb ingekeept), eene keep maken (in hout). *...KEPING, v. (-en). -EN, (zeew.) *...KERVEN, bw. ow. gel. eene kerf snijden (in iets); ingekerfde bladeren; zich kerven; bersten; die zijde kerft geheel in. *...KERVING, v. (-en). | |
[Inkijk]Inkijk, m. hier is veel -, men kan van buiten alles zien wat binnen gebeurt. *-EN, bw. ow. ong. naar binnen zien. *...KIPPEN, bw. gel. zie INKEPEN. *...KLAMPEN, bw. gel. door klampen in (iets) hechten. *...KLAMPING, v. (-en). *...KLAREN, bw. gel. aangifte doen van de ingevoerde voorwerpen en er de inkomende regten van betalen; ingeklaarde schepen. *...KLEEDEN, bw. gel. geheel kleeden; eenen monnik, eene non -, door het plegtig aandoen van het ordesgewaad in de orde opnemen; (fig.) voordragen, voorstellen; opsieren, bedekken; eene zaak goed -. *...KLEEDING, v. (-en), aanneming van het geestelijk gewaad in een klooster; (fig.) wijze van voordragt, - van voorstelling. *...KLEPPEN, bw. gel. door kleppen indagen. *...KLIMMEN, ow. ong. klimmende inkomen. *...KLINKEN, bw. ow. ong. met -, door klinken inslaan; met geweld inslaan (zoodat het klinkt); met geweld en gedruisch doordringen. *...KLOPPEN, bw. ow. gel. door kloppen indrijven; door kloppen dunner worden, - breken. *...KNAGEN, bw. gel. knagende bijten, ineten. *...KNAGING, v. *...KNARSEN, *...KNERSEN, ow. gel. knarsende -, knersende indringen. *...KNOOPEN, bw. gel. door knoopen inbinden; (fig.) bedwingen, intoomen; inprenten; dringend aanbevelen. *....KNOOPING, v. (-en). *...KOKEN, bw. ow. gel. door koken indrijven; onder het koken verminderen, verkoken. *...KOMEN, ow. onr. binnenkomen; intrekken; (bijb.) bekennen (eene vrouw); (zeew.) inzeilen, binnenloopen; ingebragt worden; -de regten, regten van invoer. -, o. gmv. het binnenkomen, het ingaan; inkomsten, rente, baat. *...KOMST, v. (-en), zie INKOMEN; (eert.) blijde -, plegtige intogt (van vorsten enz.). *...KOOP, m. (-en), het inkoopen (van iets om het weder te verkoopen); het ingekochte; inkoopprijs; regt dat men zich koopt om in een gesticht opgenomen te worden. *...KOOPEN, bw. onr. koopen om te verkoopen; zich -, eene zekere som betalen om ergens (in een genootschap, in een gesticht) opgenomen te worden. *...KOOPER, m. (-s). *...KOOP(S)PRIJS, m. (...zen). *...KOOPSTER, v. (-s). | |
[pagina 539]
| |
*...KORTEN, bw. gel. door intrekken korter maken; verminderen; (fig.) beteugelen, in bedwang houden. *...KORTING, v. (-en). *...KORVEN, bw. gel. (ik korfde in, heb ingekorfd), in korven doen; (fig.) de maag vullen. *...KOSTELIJK, bijw. zeer kostelijk. *...KOUD, bn. zeer koud, scherp koud. *...KRAAIJEN, (B. ...IEN), bw. gel. door gekraai inroepen *...KRABBEN, bw. gel. met de nagels (iets ergens) inwerken. *...KRIJGEN, bw. ong. binnen krijgen; (fig.) ontvangen, innen (geld). *...KRIMPEN, bw. ow. ong. door krimpen digter maken of worden; naauwer -, korter worden (van stoffen); (gen.) zamentrekken; (zeew.) slapper worden (van den wind); tegen den wind -, tegen den wind houden, den wind afknijpen, oploeven, hoog zeilen; (fig.) minder vrijmoedig worden. ZICH -, ww. (fig.) zijne vertering -, zijne uitgaven verminderen. *...KRIMPING, v. (-en). *...KROPPEN, bw. gel. in den krop douwen; (fig.) verduren (eene beleediging enz.); zie VERKROPPEN. *...KROPPING, v. *...KRUIJEN, (B. ...IEN), bw. gel. en ong. kruijende in- of binnenbrengen; (fig.) invoeren. *...KRUIPEN, ow. bw. ong. kruipende in- of binnenkomen; (fig.) ongemerkt toenemen (van kwaad). *...KRUIPING, v. (-en). *...KRUIPSEL, o. (-en, -s), misbruik. | |
[Inkt]Inkt, m. gmv. vloeistof waarmede men schrijft; schrijf-, druk-, merk-, copiëer-, enz.; oostindische inkt, soort zeer bestendige inkt; sympathetische -, vloeistof waarmede men letters schrijft die niet dadelijk zigtbaar zijn, maar eerst door zekere werking merkbaar worden. *-BAK, m. (-ken). *-BAKJE, (B. -N), o. (-s). *-BAL, m. (-len), boekdrukkersgereedschap. *-BOOM, m. (-en), zek. amerikaansche boom. *-FLESCH, v. (...sschen). *-FLESCHJE, (B. -N), o. (-s). *-KAN, v. (-nen). *-KOKER, m. (-s), schrijfgereedschap. *-KOOPER, m. (-s). *-KRUIK, v. (-en). *-LAP, m. (-pen). *-LAPJE, (B. -N), o. (-s). *-POEDER, o. *-POT, m. (-ten). *-SCHOPJE, (B. -N), o. (-s), boekdrukkersgereedschap. *-VISCH, m. (...sschen), zeekat, koppootig weekdier. *-VLAK, v. (-ken). | |
[Inkuilen]Inkuilen, bw. gel. in eenen kuil doen of stoppen. *...KUILING, v. (-en). *...KUIPEN, bw. gel. in een vat doen en dit sluiten. *...KUIPING, v. (-en). *...KWAKKEN, bw. gel. met geweld ingooijen, insmijten. *...KWARTIEREN, bw. ow. gel. (ik kwartierde in, heb of ben ingekwartierd), militairen bij burgers inlegeren; bij burgers ingelegerd zijn. *...KWARTIERING, v. huisvesting van militairen bij burgers; zulke gehuisveste militairen; biljet van -; - hebben. | |
[Inlaag, Inlage]Inlaag, Inlage, v. (...lagen), het inleggen; iets wat ingelegd wordt; geldsom tot zeker doel ingelegd; ingeslotene brief. *...LADEN, bw. gel. in een schip laden, bevrachten. *...LADER, m. (-s). *...LADING, v. (-en). *...LANDER, m. (-s), inboorling des lands. *...LANDSCH, bn. van -, uit -, in het land zelf; -e oorlog, -e nijverheid, -e woelingen; -e vrouw, - meisje. *...LAPPEN, bw. gel. met lappen ineenvoegen; (fig.) § inzwelgen. *...LASSCHEN, bw. gel. met lasschen inzetten, tusschenvoegen; invoegen (een dag bij de maand Februarij, in een schrikkeljaar); (timm). ineenvoegen. *...LASSCHING, v. (-en). *...LATEN, bw. ong. binnen laten; opnemen; in iets laten, iets niet er uit nemen; zich met iem. -, in gesprek treden, betrekkingen aanknoopen; zich met | |
[pagina 540]
| |
iemands zaken - (bemoeijen). -, o. *...LATING, v. (-en), verlof om binnen te komen; bemoeijing; deelneming. *...LAVEREN, bw. gel. (zeew.) laverende inkomen. *...LEELIJK, bn. zeer leelijk. *...LEG, m. gmv. geld dat ingelegd wordt (b.v. in eene loterij, in een gezelschapsspel, in den handel enz.). *...LEGEREN, bw. gel. troepen in garnizoen leggen; (ook) militairen bij burgers doen huisvesten (b.v. als dwangmiddel tot betaling der achterstallige belasting enz.). *..LEGERING, v. (-en). *...LEGGELD, o. (-en), zie INLEG. *...LEGGEN, bw. gel. en ong. leggen in, bewaren in; insluiten (eenen brief); pekelen, inzouten, inmaken (vleesch enz.); toebereiden (eetwaren om ze lang goed te houden); augurkjes -, snijboonen -; konfijten (vruchten); opdoen (voorraad, b.v. wijn enz.); (schrijnw.) met stukjes inlijmen, deze tafel is fraai ingelegd; enger maken (kleedingstukken); te zamen brengen (geld enz.), ieder moet Æ’2 - om dit geschenk te koopen; geld in de loterij leggen; eene wijngaardrank in de aarde leggen om haar nieuwe wortels te doen schieten; eer met iets - (behalen); tegen iem. -, zich met woorden tegen iem. verzetten; ingelegd goed, konfituren; ingelegd werk, mozaïk. -, o. *...LEGGER, m. (-s). *...LEGGING, v. (-en). *...LEGSEL, o. wat in zout gelegd is; ingelegd (schrijn-)werk; zie verder BELEGSEL. *...LEGSTER, v. (-s). *...LEIDEN, bw. gel. binnenleiden, naar binnen brengen. -D, bn. *..LEIDER, m. (-s). *...LEIDING, v. (-en), het binnenleiden; (fig.) aanvang, begin, voorafspraak (van een boekwerk, van eene verhandeling). *...LEIDSTER, v. (-s). *...LEKKEN, ow. gel. lekkende indruipen. *...LEVERAAR, m. (-s), -STER, v. (-s), bezorger, bezorgster; aanbieder, aanbiedster. *...LEVEREN, bw. gel. bezorgen, verschaffen, aanbieden; inzenden (eene klagt, een verzoekschrift, bezwaren, aanbiedingen, voorstellen enz.). *...LEVERING, v. (-en). *...LEZEN, bw. ong. inzamelen, inoogsten (vruchten). *...LEZING, v. (-en). *...LICHTEN, bw. gel. met licht ergens indringen, licht ergens brengen; (fig.) eene zaak voor iem. duidelijk maken, iem. over iets opheldering geven. -, ow. licht geven naar binnen. *...LICHTER, m. (-s). *...LICHTING, v. (-en). *...LIGGEN, ow. ong. gelegen zijn in, besloten zijn in. -D, bn. de -e brief; - krijgsvolk (dat in bezetting ligt). *...LIJMEN, bw. gel. door lijmen in iets vastmaken. *...LIJMING, v. (-en). *...LIJSTEN, bw. gel. (iets) in eene lijst vatten, - zetten; (fig.) in het geslachtregister opnemen; op eene lijst plaatsen. *...LIJSTING, v. (-en). *...LIJVEN, bw. gel. in -, bij iets opnemen, iets met iets anders vereenigen; als lid van een genootschap aannemen; plaatsen (krijgsvolk bij regementen); grondgebied van den eenen staat bij dat van een anderen voegen; in een register opschrijven. *...LIJVING, v. (-en). *...LOKKEN, bw. gel. lokkende naar binnen brengen, - doen inkomen. *...LOKKING, v. (-en). *...LOODSEN, (B. *...LOOTSEN), bw. gel. binnenloodsen, in de haven brengen (een schip). *...LOODSING, v. (-en). *...LOOGEN, bw. gel. in de loog zetten. *...LOOGING, v. (-en). *...LOOP, m. het inloopen. *...LOOPEN, bw. ow. ong. inhalen met loopen; inkomen, loopende binnenkomen; tegen iem. -, loopende tegen elk. stooten; tegen elk. -, in meening lijnregt van elk. verschillen; (letterz.) dat schrift loopt in, neemt minder ruimte in dan men gedacht heeft. *...LOSSEN, | |
[pagina 541]
| |
bw. gel. door lossen (weder) in zijn bezit krijgen; vrijkoopen; betalen wat op een pand geleend is. -, o. *...LOSSING, v. (-en). *...LUIDEN, *...LUIJEN, (B. ...IEN), bw. gel. door klokgelui aankondigen (de kermis enz.); iem. -, de klokken ter eere van iem. luiden; iem. leten -, door klokgelui indagen; (fig.) iem. - (misleiden). *...LUIDING, v. (-en). *...LUISTEREN, bw. gel. (iem. iets) in het oor luisteren. *...LUISTERING, v. (-en). | |
[Inmaaksel]Inmaaksel, o. ingemaakte vruchten, konfituren. *...MAKEN, bw. gel. konfijten, zouten, pekelen; (fig.) een in(of uit)gemaakte guit, een aartsschelm. *...MAKING, v. (-en). *...MANEN, bw. gel. door manen invorderen (eene schuld). *...MANER, m. (-s). *...MAANSTER, v. (-s). *...MANING, v. (-en.). *...MENGEN, bw. gel. door mengen in- of bijdoen; zich -, zich (met iets) inlaten, zich (in iets) bemoeijen. *...MENGING, v. (-en). *...MENGSEL, o. (-en, -s), hetgeen ingemengd is. *...MENNEN, bw. gel. mennende (ergens) in- of binnenvoeren. *....MENNING, v. (-en). *...METEN, bw. ow. ong. door meten inkrijgen; onder of door het meten verminderen; (fig.) ik zal hem dat -, gelijk met gelijk vergelden. *...METING, v. (-en). *...METSELEN, bw. gel. door metselen invoegen; met metselwerk omringen; opsluiten (eenen misdadiger). *...MIDDELS, bijw. middelerwijl, in den tusschentijd, in afwachting van. *...MIJNEN, bw. gel. zijnen eigendom (bij openbare veiling) inkoopen. *...MIJNING, v. (-en). *...MOFFELEN, bw. gel. goed inwikkelen, warm toedekken; bedektelijk naar binnen brengen, - in iets doen. *...MOFFELING, v. (-en). *...MONDEN, bw. gel. de uiterste einden van iets in elkander steken of voegen. | |
[Innaaijen]Innaaijen, (B. *...IEN), bw. gel. door naaijen vereenigen; eenen lap in een kleed zetten; door middel van naaijen bergen of insluiten; hij had zijn geld in den band zijner broek genaaid; door naaijen enger maken; (boekb.) de bladen van een boek losjes vasthechten zonder er eenen band om te zetten. *...NAAIJER, m. (-s). *...NAAISTER, v. (-s). *...NAAIJING, v. (-en). *...NAGELEN, bw. gel. met nagelen indrijven, vastmaken. *...NAGELING, v. (-en). *...NAME, v. het innemen. *...NEMEN, bw. ong. door opnemen in- of naar binnen brengen, neem het (wasch) goed in, want het regent; opdoen (voorraad), het schip moet zijnen watervoorraad nog -; onder dak ontvangen (krijgsvolk); geneesmiddelen gebruiken; goeden raad - (inwinnen); (zeew.) intrekken, inkorten (de zeilen); bezetten, beslaan (eene ruimte), die tent neemt de helft van het plein in; zich meester maken (van), veroveren, bemagtigen, de vijand heeft die stad ingenomen; iemands genegenheid winnen, hij wist haar voor zich in te nemen; voor of tegen iem. -, iem. ter gunste of ten nadeele van een ander stemmen; ingenomen zijn met, verzot zijn op. *...NEMEND, bn. (-er, -st), bevallig, aanvallig, genegenheid opwekkende; voorkomend. *...NEMENDHEID, v. gmv. *...NEMER, m. (-s). *...NEEMSTER, v. (-s). *...NEMING, v. (-en). | |
[pagina 542]
| |
[† Innocent]† Innocent, bn. (-er, -st), eenvoudig, onschuldig; onnoozel, met beperkte of verzwakte geestvermogens. *-IE, v. gmv. onschuld; eenvoudigheid; onnoozelheid; zwakheid van geestvermogens. *...VATIE, v. (...ën), nieuwigheid. *....VEREN, bw. gel. (ik innoveerde, heb geinnoveerd), nieuwigheden invoeren. | |
[Inpakken]Inpakken, bw. gel. in eenen pak doen, - inwikkelen, - binden, verscheidene voorwerpen tot eenen pak maken. *...PAKKER, m. (-s). *...PAKSTER, v. (-s). *...PAKKING, v. (-en). *...PALMEN, bw. gel. allengs naar zich toehalen; zich eene schuld bij kleine gedeelten laten afbetalen; (zeew.) een touw -. *...PALMING, v. (-en). *...PASSEN, bw. ow. gel. meten of iets ergens in sluit; goed in iets sluiten (het eene voorwerp in het andere). *...PENNEN, bw. gel. enten; vleesch door houten pennen bijeenhouden. *...PEPEREN, bw. gel. met peper bestrooijen; (fig.) betaald zetten; dat zal ik hem geducht -, hiervoor zal ik hem geducht laten boeten. *...PEPERING, v. (-en). *...PERSEN, bw. gel. door middel van persing inbrengen, persende zamendrukken; dat meisje is zeer ingeperst (draagt een naauwsluitend corset). *...PERSING, v. (-en). *...PIJPEN, bw. gel. pijpende inblazen; (fig.) door vleitaal overreden. *...PLAATSEN, bw. gel. in iets plaatsen of zetten. *...PLAATSING, v. (-en). *...PLANTEN, bw. gel. inpoten, in den grond zetten; (fig.) inprenten, op het hart drukken. *...PLANTING, v. (-en). *...PLENGEN, bw. gel. plengende in -, naar binnen gieten. *...PLENGING, v. (-en). *...PLOEGEN, bw. gel. (timm.) ingroeven. *...PLOFFEN, bw. ow. gel. snel in (iets) werpen, - vallen. *...PLOOIJEN, (B. ...IEN), bw. gel. door plooijen naauwer of korter maken. *...PLUKKEN, bw. gel. plukkende aftrekken, - inhalen, (ook zeew.). *...POMPEN, bw. gel. door middel van eene pomp inbrengen; (fig.) met moeite inprenten, - iets leeren aan iem. *...POMPING, v. (-en). *...POTEN, bw gel. inplanten. *...PRANGEN, bw. gel. met geweld indrukken. *...PRA) TEN, bw. gel. door praten in iemands gedachten brengen, (iem. ietswijs maken. *...PRATING, v. *...PREKEN, bw. gel. inpraten. *...PRENTEN, bw. gel. door herhaalde leering diep indrukken. *...PRENTING, v. (-en). *...PRESSEN, bw. gel. met alle kracht inbrengen. *...PRESSING, v. (-en). *...PRIKKEN, bw. gel. met eene scherpe punt insteken. *...PROPPEN, bw. gel. proppende inprangen, met eene prop sterk induwen. *...PUILEN, ow. gel. inzakken. *...PUTTEN, bw. (met emmers) putten of instorten. | |
[pagina 543]
| |
[Inregenen]Inregenen, onp.w. ow. gel. door regenen invallen; het heeft hier ingeregend, de regen is hier doorgedrongen. *...REKENEN, bw. gel. vuur met asch bedekken; (fig.) (iem.) vastzetten, in verzekerde bewaring brengen; hij is voor goed ingerekend, het is met hem gedaan. *...RENNEN, bw. ow. gel. rennende binnen- of inhalen, - inkomen. *...REVEN, bw. gel. (zeew.). *...RID, (B. ...RIT), m. het inkomen te paard. *...RIGTEN, (B. *...RICHTEN), bw. gel. in orde brengen, -zetten; (fig.) schikken, regelen. *...RIGTING, v. (-en), schikking, regeling; organisatie; regterlijke -, regeling der regtsmagt. -, instelling, gebouw of gesticht tot openbaar gebruik; - voor onderwijs. *...RIJDEN, bw. ow. ong. te paard of in en rijtuig inhalen; rijdende (iets) benadeelen, door rijden doen buigen; rijdende in -, binnenkomen. *...RIJGEN, bw. ong. in eene rij vereenigen (koralen enz.); met eene rijgsnoer intrekken; door rijgen zamenpersen. *...RIJGING, v. *...RIJTEN, bw. ow. ong. inscheuren. *...ROEIJEN, (B. ...IEN), bw. ow. gel. roeijende inhalen, - inkomen. *...ROEIJING, v. *...ROEPEN, bw. ong. tot zich -, naar binnen roepen; indagen; inluiden. *...ROEPER, m. (-s). *...ROEPING, v. (-en). *...ROEREN, bw. gel. roerende inmengen. *...ROESTEN, ow. gel. door den roest ingevreten worden; door roesten vastklemmen. *...ROESTING, v. *...ROLLEN, bw. ow. gel. tot eene rol maken, - inwinden; rollende dunner maken, - inbrengen, - komen. *...ROND, o. (-en), ronde opening van binnen. *...ROSSEN, ow. gel. rossende of rennende inkomen. † *...ROTULEREN, bw. gel. nommeren en zamenhechten (akten). *...RUILEN, bw. gel. door ruilhandel verkrijgen. *...RUILING, v. (-en). *...RUIMEN, bw. plaats -, ruimte maken, aan iem. eene plaats -; (fig.) toelaten, toestemmen. *...RUIMING, v. ontruiming; afstand; vergunning. *...RUKKEN, ow. bw. gel. met geweld binnenkomen; de troepen zijn weder ingerukt (in de kazerne teruggekeerd); (zeew.) de stukken (geschut) scheepwaarts -. *...RUKKING, v. (-en). | |
[Inschellen]Inschellen, bw. gel. doormiddel van eene schel inroepen; door hard schellen breken; het huis -, zeer hard en lang schellen. *...SCHENKEN, bw. ong. schenkende ingieten. *...SCHENKING, v. *...SCHENKER, m. (-s). *...SCHEPEN, bw. gel. aan boord van een schip laden. ZICH -, ww. zich aan boord begeven. *...SCHEPING, v. (-en). *...SCHEPPEN, bw. gel. scheppende indoen. -, ong. door de natuur ingeven; dit is hem als ingeschapen. *...SCHERPEN, bw. gel. in het gemoed prenten, nadrukkelijk aanbevelen, met klem gelasten. *...SCHERPING, v. (-en). *...SCHEUREN, bw. ow. gel. eene scheur maken; scheuren, vaneengaan. *...SCHIETEN, bw. ong. indoen (b.v. brood in eenen oven); in-, tusschenvoegen; door schieten verbrijzelen, de glazen werden ingeschoten; verliezen, er het leven bij -; er van het zijne bij -. -, ow. ingaan; vooruitkomen; invallen, in het geheugen komen; daar schiet mij iets in of te binnen. *...SCHIJNEN, ow. ong. naar binnen schijnen. *...SCHIJNING, v. *...SCHIKKELIJK, bn. en bijw. (-er, -st), toegevend. -HEID, v. *...SCHIKKEN, ow. bw. gel. schikkende inkomen, inschuiven; toegeven. *...SCHIKKING, v. (-en). *...SCHOKKEN, bw. gel. gulzig eten. *...SCHOOIJEN, (B. ...IEN), bw. gel. bedelende verkrijgen. *...SCHOON, | |
[pagina 544]
| |
bn. zeer schoon. *...SCHOPPEN, bw. gel. schoppende inbrengen, - doen vooruitkomen; (fig.) iem. voorthelpen; breken. *...SCHRAPEN, bw. gel. gieriglijk inhalen, schraapzuchtig zich toeëigenen. *...SCHRAPER, m. (-s). *...SCHRAAPSTER, v. (-s). *...SCHRAPING, v. (-en), vrekkigheid, knevelarij. *...SCHRIJDEN, ow. ong. met groote schreden inkomen. *...SCHRIJDING, v. *...SCHRIJVEN, bw. ong. schrijven in (een boek, register enz.), op-, aanteekenen; inteekenen (op een werk enz.); (van aannemers) opgave voor welken prijs zeker werk zal gemaakt worden. *...SCHRIJVER, m. (-s). *...SCHRIJFSTER, v. (-s). *...SCHRIJVING, v. (-en), aan-, op-, inteekening; deelneming (aan eene leening enz.). -SBILJET, o. (-ten), (bij eene aanneming) waarop de gegadigde de som heeft vermeld voor welke hij het werk wil uitvoeren of de levering doen; aanbesteding bij -. *...SCHROBBEN, bw. gel. schrobbende doen inkomen. *...SCHROEVEN, bw. gel. in iets vastschroeven, digtschroeven. *...SCHROEVING, v. (-en). *...SCHROKKEN, bw. gel. gulzig inslokken. *...SCHUDDEN, bw. gel. door schudden doen invallen. *...SCHUIVEN, bw. ong. schuivende inbrengen. *...SCHUIVING, v. (-en). *...SCHULD, v. (-en), invorderbare geldschuld, actief. *...SCHULDENAAR, m. (-s). -STER, v. (-s). | |
[† Insecuriteit]† Insecuriteit, v. onzekerheid. *...SEPARABEL, bn. onafscheidelijk. *...SERAAT, o. (...aten), het ingelaschte; bijlage, naschrift; dagbladberigt. *...SEREREN, bw. gel. inlasschen; opnemen (in een dagblad). *...SERTIE, v. (...ën), inlassching, tusschenvoeging. *...SERTUM, o. zie INSERAAT. | |
[† Insidieus]† Insidieus, bn. (...zer, -st), arglistig, verraderlijk, met listen en lagen te werk gaande. *...SIGNIËN, mv. ken-, onderscheidingsteekenen; de - eener ridderorde. *...SIMULATIE, v. (...ën), niet geheel gegronde beschuldiging. *...SINUATIE, v. (...ën), geregtelijke aanzegging, - kennisgeving; het indringen; bedekte aantijging. *...SINUEREN, bw. gel. (ik insinueerde, heb geïnsinueerd), geregtelijk beteekenen; bedektelijk aantijgen. ZICH -, ww. zich in iemands gunst dringen. *...SISTEREN, ow. - op, aandringen op, staan op. | |
[Inslaan]Inslaan, bw. ow. onr. door slaan indrijven (eenen paal, eenen spijker enz.); door inslaan breken; een vat den bodem -; de glazen -; voorraad opdoen (b.v. bier enz.); (fig.) den bodem -, eene zaak doen mislukken, een einde aan iets maken; omslaan, inleggen (kleedingstukken die te wijd of te lang zijn); vouwen - (maken); eenen draad - (onder het breijen); eenen weg - (nemen, volgen); § schielijk en veel eten of drinken; de bliksem is hier ingeslagen (neêrgevallen). *-, o. (in al de opgegeven beteekenissen); (ook) het - der haringen in vaten; het - (openloopen) van eene deur. | |
[pagina 545]
| |
raad; (wev.) inweefsel; omslag, overnaaisel; (fig.) schering en -, hoofdbestanddeelen (van iets). *-BOEK, o. (-en), (kooph.) boek der inkoopen. *-CEDEL, v. (-s), bewijs van impost, accijnsbiljet. *-DRAAD, m. (...aden), (wev.). *-SPOEL, v. (-en), wevers-schietspoel. | |
[Inslapen]Inslapen, ow. ong. aanvangen te slapen, in slaap vallen; (fig.) sterven. *...SLEPEN, bw. gel. slepende in -, naar binnen trekken. *...SLIJPEN, bw. ong. slijpende in-, op- of bij iets brengen of zetten; zijn naam is in het glas geslepen. *...SLIKKEN, bw. gel. slikkende naar binnen brengen; (fig.) zijne woorden weder -, terug nemen wat men gezegd heeft. *...SLIKKING, v. (-en). *...SLINGEREN, bw. gel. slingerende inwerpen. *...SLIPPEN, ow. gel. zacht en ongemerkt binnensluipen. *...SLOKKEN, bw. gel. gretig verslinden, snel eten of drinken; (fig.) zich onregtmatig iets toeëigenen. *...SLORPEN, *...SLURPEN, bw. gel. slorpende nuttigen; een versch ei -. *...SLORPING, *...SLURPING, v. (-en). *...SLUIMEREN, ow. gel. beginnen te sluimeren. *...SLUIMERING, v. *...SLUIPEN, ow. ong. sluipende inkomen; ongemerkt indringen. *...SLUIPING, v. (-en). *...SLUITEN, bw. ong. achter-, onder een slot bewaren; leggen (eenen brief in een anderen); afsluiten, ontoegankelijk maken; de vijand heeft de vesting aan alle kanten ingesloten; iets tusschen twee sluitredenen plaatsen; begrijpen, bevatten, behelzen, inhouden, dit sluit zooveel in zich als enz. -, ow. goed in elk. passen (van twee voorwerpen). *...SLUITING, v. (-en). -STEEKEN, o. teksthaakjes []; parenthesis (). *...SMAKKEN, bw. gel. met geweld -, kracht of drift iets inwerpen; door gooijen of werpen breken. *...SMELTEN, bw. ow. ong. door smelten inmengen; (fig.) verliezen; door het smelten in zwaarte verminderen. *...SMELTING, v. (-en). *...SMEREN, (B. ...EEREN), bw. gel. smerende inwrijven, bestrijken (met vet, olie, zalf enz.). *...SMIJTEN, bw. ong. inwerpen, doen breken, stuk gooijen. *...SNAKKEN, bw. gel. met gretigheid inslikken. *...SNAPPEN, ow. gel. insluipen, schielijk inloopen. *...SNIJDEN, bw. ong. eene snede in iets maken; door middel van insnijding graveren; (heelk.) koppen zetten, kerven (de huid). *...SNIJDING, v. (-en). *...SNIJDMES, o. heelmeesterswerktuig. *...SNIJDSEL, o. (-s), het ingesnedene. *...SNORREN, ow. gel. snorrende inkomen, met gesnor invliegen. *...SNUIVEN, bw. ong. door snuiven in den neus optrekken. | |
[Insoppen]Insoppen, bw. gel. in sop doopen, met sop aanmaken. *...SPANNEN, bw. ow. gel. voor den wagen spannen; (fig.) al zijne krachten -, zijn best doen; met iem. -, zamenspannen. *...SPANNING, v. (-en). *...SPAREN, bw. gel. uitzuinigen. *...SPATTEN, bw. gel. spattende doordringen; (fig.) onstuimig inkomen. † *...SPECTEREN, *...SPICIËREN, bw. gel. (ik inspecteerde of inspiciëerde, heb geïnspecteerd of geïnspiciëerd), bezigtigen, opzigt hebben over, onderzoeken. † *...SPEC- | |
[pagina 546]
| |
TEUR, m. (-en, -s), opzigter. † *...SPECTIE, v. (...ën), onderzoek, toezigt, opzigt; wapenschouwing, monstering. *...SPIJKEREN, bw. gel. door middel van spijkers inslaan. † *...SPIRATIE, v. (...ën), bezieling, ingeving. † *...SPIREREN, bw. gel. (ik inspireerde, heb geïnspireerd), ingeven, inblazen, inboezemen. *...SPITTEN, bw. gel. door spitten indringen. *...SPOEGEN, bw. gel. in (iets) spuwen. *...SPOELEN, ow. bw. gel. aanspoelen, aandrijven; door spoelen inbrengen. *...SPONDEN, bw. gel. inkepen, invoegen. *...SPONDING, v. (-en). *...SPRAAK, v. gmv. ingeving; stem van binnen, inwendig gevoel, de - van het geweten, van het bloed; tegenspraak, verzet. *...SPREKEN, bw. ow. ong. door spreken (iets) veroorzaken, te weeg brengen; moed -; in de rede vallen, tusschen spreken. *...SPRINGEN, ow. bw. ong. met eenen sprong inkomen; springende breken; achteruitwijken; (letterz.) insnijden (de alineaas). *...SPUITEN, bw. ong. spuitende inbrengen. *...SPUITING, v. (-en). *...SPUWEN, *...SPUGEN, bw. gel. ong. onr. in (iets) spuwen, spuwende breken. *...STAAN, ow. onr. borg zijn; ik sta voor hem in. *...STAL, m. (-len), huis als stal gebezigd; (fig.) vuil -, onordelijk huishouden. † *...STALLATIE, v. (...ën), plegtige bevestiging in een ambt. *...STALLEN, bw. gel. den winkel sluiten, de te koop gestelde goederen naar binnen nemen; (fig.) stal maar in! houd maar op! *...STALLEREN, bw. gel. (ik installeerde, heb geïnstalleerd), (iem.) in een ambt of eene waardigheid plegtig bevestigen. *...STALLIG, bn. in een kwaden naam gebragt; iets of iem. - maken. *...STAMPEN, bw. gel. door stampen instooten, - inbuigen en breken; (fig.) inprenten, met moeite (iets aan iem.) leeren. *...STAMPING, v. (en). *...STANTELIJK, bijw. dringend, met aandrang, nadrukkelijk. | |
[Insteigeren]Insteigeren, ow. gel. steigerend inkomen. *...STEKEN, bw. ong. in eene opening steken; eenen draad - (in het oog eener naald); een boek - (innaaijen); iem. iets - (ingeven), hem tot iets overhalen; (zeew.) de kabels -; iets in eene verkooping steken; ingestoken goed. ZICH-, ww. zich (in iets) mengen. *...STEKER, m. (-s). *...STEEKSTER, v. (-s). *...STEKING, v. (-en). *...STELLEN, bw. gel. vaststellen, invoeren, oprigten, tot stand brengen, stichten; aanvangen, beginnen; voorstellen; de gezondheid van iem. -, eenen toast uitbrengen op; (regt). opstellen, in schrift brengen; dit spel stelt zich fraai in (begint mooi). *...STELLER, m. (-s), oprigter, stichter. *...STELLING, v. (-en), het instellen; op-, inrigting; vaststelling; stichting, gesticht; - van liefdadigheid; begin, aanvang (van een proces). *...STEMMEN, ow. bw. gel. met iem. -, van hetzelfde gevoelen zijn; inwilligen. *...STEMMING, v. (-en). *...STENDIGLIJK, bw. met aandrang, nadrukkelijk. | |
[pagina 547]
| |
[† Institueren]† Institueren, ow. gel. (ik institueerde, heb geïnstitueerd), instellen, stichten, oprigten. *...TUTEUR m. (-s), insteller; leermeester, onderwijzer, schoolhouder. *...TUTIE, v. (...ën), staats-, burgerlijke instelling. *...TRICE, v. (-s), onderwijzeres, schoolhouderes. *...TUUT, o. (...uten), instelling, opvoedings-, opleidingsgesticht; school. | |
[Instommelen]Instommelen, ow. gel. met gestommel inkomen. *...STOOTEN, bw. ow. gel. en ong. naar binnen dringen - duwen; door stooten breken; hij heeft het glasruit ingestooten; stootende aanloopen, - invallen; met den degen op den vijand -. *...STOOTING, v. (-en). *...STOPPEN, bw. gel. stoppende induwen; op-, volstoppen. *...STOPPING, v. (-en). *...STORMEN, ow. gel. met geweld indringen. *...STORTEN, bw. ow. gel. stortende indoen, - doen invallen, ingieten; (fig.) inboezemen, ingeven; krakende en brekende ineenvallen, neêrstorten (van huizen, torens enz.); op nieuw ziek worden na aan de betere hand te zijn geweest; met geweld instroomen (b.v. van de zee). *...STORTING, v. (-en). *...STOUWEN, ow. gel. induwen, sterk indrukken, inpakken (de lading in een schip). *...STOUWING, v. (-en). *...STREVEN, ow. gel. pogingen doen om in te komen. *...STRIJKEN, bw. ong. strijkende inbrengen, indoen; haastig -, snel inkomen; (mets.) de voegen vullen (met kalk). *...STROOIJEN, (B. ...IEN), bw. gel. strooijende indoen. *...STROOMEN, ow. gel. stroomende inkomen. | |
[† Instructie]† Instructie, v. (...ën), onderwijs, onderrigting; aanwijzing van hetgeen gedaan moet worden; (regt.) voorbereidend onderzoek; instructiën, lastbrief. *...TIEF, bn. (...ver, -st), leerrijk, onderrigtend. *...STRUCTEUR, m. (-s), *...TOR, m. (-en), leermeester, onderrigter; exercitiemeester. | |
[† Instrument]† Instrument, o. (-en), werktuig; muziekspeeltuig; (heelk.) toestel, gereedschap; (regt.) geschrift, stuk, dokument, oorkonde, bewijsschrift; § (fig.) deugniet. *-AAL, bn. door middel van (muziek-) speeltuigen voortgebragt; - concert; instrumentale muziek. *-ENKAS, v. (-sen), kist of doos ter bewaring van de speeltuigen. *-EREN, bw. gel. (ik instrumenteerde, heb geïnstrumenteerd), de uitvoering van een muziekstuk leeren; (regt.) akten opmaken. *-IST, m. (-en), (muz.) instrumentbespeler. *-KOKER, m. (-s), passerdoos; (heelk.) doos met chirurgische werktuigen. *-KOOPER, m. (-s). *-MAKER, m. (-s). | |
[pagina 548]
| |
[Intanden]Intanden, bw. gel. tanden in (iets)maken. *...TANDING, v. (-en), het grijpen of vatten der raderen in elk. (b.v. van horologiën). *...TAPPEN, bw. gel. tappende indoen; inschenken. *...TEEKENAAR, m. (-s, ...aren), -STER, v. (-s), die door inschrijving aan iets deel neemt (zich verbindt tot het nemen van een boek- of plaatwerk enz.). *...TEEKENEN, bw. gel. op een werk -. zie INSCHRIJVEN. *...TEEKENING, v. (-en). -LIJST, of INTEEKENLIJST, v. (-en), lijst waarop de namen der inteekenaren geplaatst worden. -BILJET, of INTEEKENBILJET, o. (-ten), bewijs van inteekening. | |
[† Integraal]† Integraal, bn. op zich zelf bestaande, geheel. *-REKENING, v. rekenwijze die door vergelijking der oneindig kleine deelen de eindige grootheden weder voortbrengt, waaruit de eerste ontstonden. *...GRALEN, mv. werkelijke schuld (nederlandsche staatsschuld). *...GREREN, bw. gel. (ik integreerde, heb geïntegreerd), eene eindige veranderlijke grootheid uit hare gegevene oneindig kleine deelen berekenen; volledig maken; -d deel, deel dat wezenlijk tot het geheel behoort. *...GRITEIT, v. ongeschonden toestand, volledigheid; regtschapenheid, onomkoopbaarheid. *...GUMENTUM, v. (...ta), hulsel, bekleedsel. | |
[† Intendant]† Intendant, m. (-en), eerste opziener, hoofdopzigter, bestuurder; - van het paleis; - van den hofschouwburg. *...DEREN, ow. gel. (ik intendeerde, heb geïntendeerd), op iets letten, iets in het oog hebben, beoogen, bedoelen. *...SIE, v. gmv. inspanning. *...SITEIT, v. gmv. innerlijke kracht, sterkte; werkzame kracht; hevigheid (der koude, der warmte). *...TIE, v. (...ën), oogmerk, bedoeling; voornemen. *...TIONNEREN, bw. gel. bedoelen; geïntentionneerd (voornemens) zijn. | |
[pagina 549]
| |
ïntercaleerd), inlasschen, tusschenvoegen. *-CEDEREN, bw. gel. tuschenbeide komen, als bemiddelaar optreden. *-CELLULAIR, bn. -e stof, (nat., ontl.), tusschencelstof, verbindingsstof. *-CEPTEREN, bw. gel. onderscheppen, opvangen. *-CEPTIE, v. (...ën), onderschepping, opvanging. *-CESSIE, v. bemiddeling, voorspraak, tusschenkomst. *-DICT, o. (regt.) verbod, ontzegging (van regten); groote pauselijke kerkban; een priester onder -. *-DICTIE, v. (...ën), verbod, ontzegging. | |
[† Interessant]† Interessant, bn. en bijw. (-er, -st), aantrekkend, belangwekkend, bekoorlijk, behagelijk, onderhoudend. *...SEREN, bw. gel. (ik interesseerde, heb geïnteresseerd), tot deelnemer maken; de deelneming (van iem.) opwekken; zich voor iem. -, iemands partij kiezen, zich voor iem. in de bres stellen. | |
[† Interlineair]† Interlineair, bn. tusschen de regels geschreven of gedrukt. *...LINIE, v. (...ën), (letterz.) ruimte tusschen twee regels. *...LOCUTIE, v. (...ën), of *...LOCUTOIR, o. (-en), (regt.) tusschenspraak; een interlocutoir vonnis, beslissing in eene bijzaak van het proces. *...LOCUTOR, m. iem. die zich in een gesprek mengt; twee -en, twee personen die zamen spreken. *...LUDIUM, o. (...ia), tusschenspel. *...MEDIAIR, o. tusschenkomst, bemiddeling. *...MEDIUM, o. tijd tusschen twee vervaldagen of termijnen. *...MEZZO, o. (-os), tusschenspel, tusschenvoorstelling. *...MISSIE, v. (...ën), het uitblijven, nalaten; tusschentijd. *...MITTEREND, bn. uitblijvend; tusschenpoozend; eene -e koorts. *...NATIONAAL, bn. tusschen de natiën of volkeren bestaande, - heerschende, - aangenomen, - gebruikelijk; eene internationale tentoonstelling, waartoe uit alle landen voorwerpen zijn ingezonden; het - verkeer. *...NODIA, mv. (plant.) leden van den stengel. *...NUNTIUS, m. (-sen), pauselijke vertegenwoordiger in een vreemden staat; gezant van Oostenrijk bij de Porte. *...PELLATIE, v. (...ën), tusschenrede, afbreking; (regt.) opeisching, bestrijding van een bezit; aanvraag om inlichting (in eene vertegenwoordigende vergadering tot een of meer leden van het bewind). *...PELLEREN, bw. gel. (ik interpelleerde, heb geïnterpelleerd), in de rede vallen; opheldering of inlichting vragen. | |
[† Interpolatie]† Interpolatie, v. (...ën), inlassching (van woorden, volzinnen enz.) in een handschrift; (wisk.) tusschenvoeging van een gegeven aantal grootheden tusschen twee gegevene. *...POLEREN, bn. gel. (ik interpoleerde, heb geïnterpoleerd), inlasschen, tusschenvoegen. *...PONEREN, bw. gel. tusschen plaatsen; zich als bemiddelaar aanbieden. *...POSITIE, v. tusschenkomst, bemiddeling. *...PRETATIE, v. (...ën), | |
[pagina 550]
| |
uitlegging, verklaring; wets -. *...PRETEREN, bw. gel. (ik interpreteerde, heb geïnterpreteerd), uitleggen, verklaren; vertolken. *...PUNCTIE, v. het plaatsen der schei- en zinteekens. *...REGNUM, o. tusschenregering. *...ROGATIE, v. ondervraging. -F, bn. en bijw. vragenderwijze. *...ROGEREN, bw. gel. vragen, af-, uit-, ondervragen, verhooien. *...RUPTIE, v. (...ën), afbreking, stoornis. *...SECTIE, v. (...ën), doorsnijding, kruising; snijdingspunt, snijpunt. *...VAL, m. (-len), tusschenruimte, tusschentijd; gaping, opening; (muz.) afstand tusschen twee toonen, toonverhouding. *...VENIËREN, ow. gel. tusschenbeide treden, - komen, bemiddelen. *...VENTIE, v. tusschenkomst, bemiddeling. | |
[Intrappen]Intrappen, bw. gel. door trappen in een kleiner bestek brengen; met de voeten intreden (aarde, zand enz.); trappende breken; trappende in- of binnenbrengen. *...TREDE, v. gmv. plegtige inkomst. *...TREDEN, bw. ong. stuk treden; zie INTRAPPEN; hij is zijn twintigste jaar ingetreden, zijn twintigste levensjaar heeft een aanvang genomen. *...TREK, m. gmv. ingang; verblijf; bij iem. zijnen - nemen, zijn verblijf vestigen. *...TREKKEN, bw. ow. ong. trekkende inhalen, naar binnen trekken; naar zich halen; doortrekken (met eenig vocht); afschaffen, herroepen, krachteloos verklaren (eene wet, eene verordening, een besluit); terug nemen (wat gesproken is); inkomen; naauwer maken, - worden; krimpen (van hout). *...TREKKING, v. (-en), herroeping, afschaffing; inzuiging (van eenig vocht); zamentrekking, inkrimping; (zeew.) engte van den spiegel van een schip. | |
[pagina 551]
| |
[† Intrigant]† Intrigant, bn. en bijw. (-er, -st), indringend, vol listen en streken, arglistig. *-, m. (-en), indringer, arglistig mensch. *...GUE, *...GE, v. (-s), verwikkeling; knoop (van een tooneelstuk enz.); kuiperij, listige streek; hij gaat met -s om, hij maakt gebruik van slinksche streken, - omwegen, - draaijerijen. *...GEREN, bw. gel. (ik intrigeerde, heb geïntrigeerd), met slinksche streken omgaan, verstrikken. | |
[Inval]Inval, m. (-len), het invallen, instorten; plotselinge nadering-, onverwachte komst des vijands (in een land enz.); plotseling opkomende gedachte, denkbeeld; kuur; geestig gezegde; (meetk. en gez.) hoek van -, punt waar eene lijn of een ligchaam op eene vlakte valt; (fig.) de zoete -, huis of plaats voor ieder open waar men gastvrij onthaald wordt. *-LEN, ow. ong. vallende inkomen; instorten, stukvallen; eenen inval doen (in een land); plotseling verschijnen (in eene woning); inzinken; inzakken; binnenloopen, binnenschieten (van schepen in eene haven); in de rede vallen; indringen (van de zonnestralen); eenen inval krijgen; dit is mij zoo even ingevallen, deze gedachte is zoo even bij mij opgekomen. -, bw. door vallen breken. *-LEND, bn. plotseling tussshenkomend, † incidenteel. | |
[† Invaleur]† Invaleur, v. gmv. onwaarde, waardeloosheid. *...LIDE, bn. onvermogend, krachteloos, onbruikbaar. *...LIDEN, m. mv. oude soldaten niet meer in staat dienst te doen; hôtel der -, invalidenhuis. *...VARIABEL, bn. (-er, st) onveranderlijk. *...VASIE, v. (...ën), vijandelijke inval, overval. | |
[pagina 552]
| |
binnenhalen; inkomen met een schip; inrijden; betrekken (een huis); ten hemel. *-, zie AANVAREN. *...VATEN, bw. gel. (ik vaatte in, heb ingevaat), in vaten doen. *...VATTEN, bw. gel. in iets doen vast zitten, vasthouden; behelzen, inhouden, bevatten; zetten (edele steenen in metalen), monteren. *...VATTING, v. (-en). | |
[† Inventaris]† Inventaris, m. (sen), lijst van voorwerpen (aanwezig in een huis, op een schip enz.); zulk eene lijst door een bevoegd beambte opgemaakt; boedelbeschrijving; onder benefice van -, onder voorregt van boedelbeschrijving. *-EREN, bw. gel. (ik inventariseerde, heb geïnventariseerd), eenen inventaris opmaken. | |
[Invlammen]Invlammen, bw. gel. inbranden, door middel eener vlam met goud- en zilverdraden beleggen, damasquineren. *...VLECHTEN, bw. ong. door vlechten inbrengen; (fig.) sierlijk tusschenvoegen, iets in iets anders opnemen. *...VLEIJEN (ZICH), (B. ...IEN), ww. gel. door vleijen zich in iemands gunst weten te dringen. *...VLIEGEN, ow. bw. ong. vliegende in- of binnenkomen; met veel snelheid naderen; zich (tegen iem.) verzetten; (iem.) aanvallen; door vliegen breken, de duif heeft die ruit ingevlogen. *...VLIETEN, ow. ong. vlietende inkomen. *...VLIJEN, bw. gel. vlijende indoen, -invoegen; inlasschen. | |
[Invloeijen]Invloeijen, (B. ...IEN), ow. gel. vloeijende inkomen, naar binnen vloeijen; opnemen, invoegen, een woord laten - (in een gesprek enz.). *...VLOEIJING, v. (-en), plaats van zamenvloeijing van twee rivieren, inloop; zamenvloed. *...VLUGTEN, (B. *...VLUCHTEN), ow. gel. vlugtende inkomen, naar binnen vlugten. | |
[pagina 553]
| |
*-N, bw. gel. voegende invullen, inlasschen, opnemen (in iets); (timm.) inschieten, invatten, inzetten. *...VOEGING, v. (-en). | |
[Invoer]Invoer, m. gmv. (of -en), het invoeren; wat ingevoerd wordt; de in- en uitvoer. *-ARTIKELEN, o. mv. handelsartikelen die van elders worden aangebragt. *-DER, m. (-s), die invoert; inleider, binnenleider; ontwerper, uitvinder, stichter. *-EN, bw. gel. (ik voerde in, heb ingevoerd), met een rij- of vaartuig in- of binnen brengen; inleiden; inbrengen, in gebruik doen komen; oprigten, stichten, tot stand brengen, instellen, eene nieuwe wet -, eene spreekwijze -, een gebruik -; sprekende - (doen optreden); handelende - (voorstellen). *-HANDEL, m. gmv. handel in van elders aangebragte artikelen. *-ING, v. het invoeren. *-MARKT, v. (-en), markt voor de van elders aangebragte artikelen. *-REGT, o. (-en), belasting op den invoer. *-WAARDE, v. gmv. bedrag in geld der ingevoerde artikelen. | |
[Involgen]Involgen, bw. gel. door volgen inhalen; opvolgen, nakomen, naleven, gehoorzamen, inwilligen, toegeven. *...VOLGING, v. † *...VOLVEREN, bw. gel. (ik involveerde, heb geïnvolveerd), in-, verwikkelen, insluiten. *...VORDERAAR, m. (-s), -STER, v. (-s), hij of zij die met de inning van geld belast is; eischer, eischeres. *...VORDEREN, bw. gel. betaling eischen; innen (belastingen enz.). *...VORDERING, v. (-en). *...VOUWEN, bw. gel. binnenwaarts vouwen. *...VRETEN, bw. ong. met geweld ineten; doorvreten, de roest vreet het ijzer in. -, ow. indringen, zich uitbreiden; de kanker vreet geweldig in; (scheik.) inbijten. -D, bn. (gen.) een - gezwel. *...VRETING, v. *...VRIJVEN, bw. ong. zie INWRIJVEN. *...VULLEN, bw. gel. eene ledige ruimte vullen; schrijven op eene in een geschrift opengelatene plaats; aanvullen; (mets.) instrijken; inlasschen. *...VULLING, v. (-en). -SDAG, m. (-en), (tijdr.). | |
[Inwaaijen]Inwaaijen, (B. ...IEN), ow. en bw. gel. en ong. door waaijen binnenwaarts komen, door den wind inkomen of ingebragt worden; door den wind omvergeworpen worden; door waaijen breken. *...WAARDE, v. gmv. innerlijke waarde. *...WAARTS, bijw. -CH, bn. binnenwaarts, -ch. *...WACHTEN, bw. gel. wachten op (iets); ik zal uw antwoord -. *...WACHTING, v. gmv. *...WASSEN, ow. ong. wassende of groeijende in iets vastraken. *...WATEREN, ow. gel. van doordringend of indringend water doortrokken worden; doorzijgen. -, bw. vaatwerk (tot digttrekken) met water vullen. *...WATERING, v. (-en). *...WEEFSEL, o. inslag (der wevers); tusschenrede. *...WEEKEN, bw. gel. iets in eene vloeistof leggen om het week te maken, in de week leggen. *...WEEKING, v. *...WELLEN, ow. inzakken door water onder den grond. *...WENDEN, bw. gel. (zeew.). *...WENDIG, bn. en bijw. (-er, -st), innerlijk, van binnen; het -e. *...WENTELEN, bw. ow. gel. wentelende inkomen, -inbrengen. *...WERKEN, bw. gel. (iets) door bewerking in (iets anders) brengen; in het gemoed doen blijven; met moeite iets inbrengen. *...WERKING, v. (-en), (ook mets.) het metselen van eenen muur op zoodanige wijze dat hij van boven schuin bijloopt. *...WERPEN, bw. ong. naar binnen werpen; door werpen inbrengen, - breken; met geweld inbrengen; onverwachts doen ontstaan; inboezemen, in- | |
[pagina 554]
| |
geven (eene gedachte enz.). *...WERPING, v. (-en), het inwerpen; inboezeming. *...WERPSEL, o. (-s), het ingeworpene; (fig.) tegenwerping, bedenking. *...WEVEN, bw. gel. door weven inwerken, doorweven; (fig.) inlasschen, invoegen. *...WEVING, v. gmv. *...WEZEN, ow. onr. zich in (iets) bevinden, in (iets) zijn. *...WIJDEN, *...WIJEN, bw. gel. plegtig bestemmen (een gebouw enz.) tot zeker gebruik; met plegtigheid voor het eerst gebruik maken (van eene woning enz.); heiligen (tot zekere dienst, eene kerk enz.); inzegenen; plegtig instellen; opleiden, bekend maken met de verborgenheden eener orde. *...WIJDING, *...WIJING, v. (-en). -SFEEST, o. (-en). -SREDE, v. (-nen). *...WIJK, v. (-en), inham, kreek, kleine baai. *...WIJKEN, ow. ong. in eene plaats de wijk nemen; inbuigen, invallen, instorten. *...WIJKING, v. (-en). *...WIKKELEN, bw. gel. in eenen omslag doen, omwinden; (fig.) (iem. in iets) betrekken. ZICH -, ww. zich (met iets) inlaten. *...WIKKELING, v. (-en). *...WILLEN, ow. gel. willen in- of binnengaan. *...WILLIGEN, bw. gel. toestemming (tot iets) geven. *...WILLIGING, v. (-en), toestemming, vergunning, † concessie. *...WINDEN, bw. ong. in een windsel doen, inwikkelen; (zeew.) het ankertouw -. *...WINDSEL, o. (-s), doek (of iets anders) waarin iets gewikkeld wordt. *...WINNEN, bw. ong. herwinnen, het verlorene terugwinnen; inhalen (verzuimden tijd); (letterz.) door minder spatie tusschen woorden en regels te zetten meer schrift plaatsen; trachten te verwerven, trachten te vernemen; ik zal informatiën -. *...WINNING, v. gmv. *...WIPPEN, bw. gel. door of met eene wip inbrengen. -, ow. met een ligten sprong inkomen. *...WOEKEREN, bw. ow. gel. door woeker winnen, - verkrijgen; (fig.) door gewoonte in zwang komen, zich uitbreiden, veld winnen. *...WOEKERING, v. *...WOELEN, bw. gel. met touw omwinden, in (garen band of touw) wikkelen. *...WONEN, ow. gel. in zekere plaats wonen; bij iem. gehuisvest zijn; (godg.) de -de genade (zoo als men bij den heiligen doop ontvangt); eene -de (aanklevende) zonde. *...WONER, m. (-s). *...WONING, v. kost en -, voeding en huisvesting. *...WOONSTER, v. (-s). *...WORTELEN, ow. gel. wortels in de aarde schieten; wortel vatten (ook fig.); het kwaad is reeds ingeworteld; een ingewortelde (verouderde) haat. *...WORTELING, v. gmv. *...WRIJVEN, bw. ong. met wrijven in of op (iets) brengen; wrijvende (met iets) bestrijken; (fig.) ik zal het hem wel - (betaald zetten). *...WRIJVING, v. (-en). *...WRINGEN, bw. ong. wringende indraaijen. | |
[Inzaaijen]Inzaaijen, (B. ...IEN), bw. gel. door zaaijen instrooijen, bezaaijen; nog eens zaaijen. *...ZAAIJING, v. *...ZAAT, *...ZATE, v. inzet, hoogste bod op goederen (bij de eerste veiling). *...ZAGE, v. gmv. het inzien; onderzoeking; ter -, ter visie. *...ZAGEN, bw. gel. beginnen te zagen; met eene zaag eene snede of kerf (in hout) maken; (boekb.) den rug van een boek -. *...ZAGING, v. (-en). *...ZAKKEN, ow. gel. door zakking instorten, invallen. *...ZAKKING, v. (-en). *...ZAMELAAR, m. (-s), -STER, v. (-s), hij of zij die bijeen- of te zamenbrengt of haalt, die inoogst. *...ZAMELEN, bw. gel. bijeenbrengen; inoogsten. *...ZAMELING, v. (-en), eene - van liefdegiften, collecte; de - (inning) | |
[pagina 555]
| |
der belastingen. *...ZEEPEN, bw. gel. met zeep -, met zeepsop besmeren. *...ZEEPING, v. (-en). *...ZEGENEN, bw. gel. door zegenen inwijden. *...ZEGENING, v. (-en). *...ZEILEN, bw. ow. gel. zeilende in- of achterhalen; naar binnen zeilen, zeilende inkomen. *...ZEILING, v. mv. *...ZENDEN, bw. ong. naar binnen zenden; toezenden, doen toekomen; een verzoekschrift -. *...ZENDING, v. gmv. *...ZENDER, m. (-s). *...ZENDSTER, v. (-s). | |
[Inzet]Inzet, m. (-ten), eerste bod bij eene openbare veiling; inleg (bij het spel); de geheele -, de pot. *-TEN, bw. gel. in eene plaats zetten; tusschen invoegen, het eerste bod doen; geld inleggen (in eene loterij, een spel enz.); vaststellen, invoeren (eene wet); verordenen (eene bepaling); (heelk.) een verzwikt of gebroken lid herstellen; (diamanten) in goud of zilver zetten; invatten, inlijsten; (timm.) inschieten (eenen balk); (zeew.) masten, bemasten (een schip); iemands gezondheid - (instellen). *...ZETTER, m. (-s). *...ZETSTER, v. (-s). *...ZETTING, v. *...ZETSEL, o. (-s), wat ingezet is, ingezette lap. | |
[Inzieden]Inzieden, ow. ong. door inkoken verminderen. *...ZIEDSEL, o. (-s), afkooksel. *...ZIEN, bw. onr. zien in (of op) iets, doorzien; bespeuren, ontwaren; kennen, weten, voorgevoelen, doordringen, onderzoeken; verschoonen, vergeven, verontschuldigen; wachten, talmen opschorten, uitstellen. -, o. gmv. gevoelen, meening; naar mijn -, mijns -s, onzes -s; inschikkelijkheid, gij moet - met hem hebben. *...ZIGT, (B. *...ZICHT), o. (-en), bedoeling, oogmerk, voornemen; inschikkelijkheid; toegeeflijkheid; opzigt, onderzoek, inspectie. *...ZIJN, ow. onr. zie INWEZEN. *...ZIJPELEN, *...ZIJPEN, ow. gel. zijpelende -, droppelsgewijze binnen- of indringen. *...ZIJPELING, *...ZIJPING, v. *...ZINKEN, ow. ong. door zinken invallen. *...ZITTEN, ow. ong. in (iets) gezeten zijn; (fig.) er goed (of warm) -, zeer bemiddeld zijn, goed kunnen leven. *...ZOET, bn. zeer zoet. | |
[Inzout]Inzout, bn. zeer zout. *-EN, bw. gel. in het zout leggen; vleesch -, visch -. *-ER, m. (-s). *-ING, v. *-STER, v. (-s). *...ZUIGEN, bw. ong. zuigende intrekken, door zuigen inkrijgen; de spons zuigt het water in, neemt het water in zich op; (fig.) doortrokken zijn van, hij heeft deze begrippen daar ingezogen, dit heb ik met de moedermelk ingezogen. *...ZUIGING, v. *...ZUIPEN, bw. ong. zuipende inzwelgen, inslurpen. *...ZULTEN, bw. gel. in zout of zuur inleggen, pekelen. *...ZULTING, v. *...ZWACHTELEN, bw. gel. in eenen zwachtel (langen band) wikkelen. *...ZWACHTELING, v. (-en). *...ZWART, bn. zeer zwart. *...ZWELGEN, bw. ong. naar binnen -, in de keel brengen, gulzig eten of drinken; inslikken, verslinden. *...ZWELGER, (-s). *...ZWELGING, v. *...ZWELGSTER, v. (-s). *...ZWEMMEN, ow. bw. ong. zwemmende inkomen, - inhalen. *...ZWEREN, (B. ...EEREN) ow. ong. door zweren invreten; etteren (van eene wond). *...ZWEVEN, ow. gel. zwevende in- of binnenkomen. *...ZWIEREN, ow. gel. zwierende -, waggelende inkomen. | |
[pagina 556]
| |
[† Irraisonnabel]† Irraisonnabel, bn. onverstandig; onbillijk. *...RATIONAAL, bn. (rek.) een - (wortelloos) getal. *...RATIONEEL, bn. strijdig met de rede, niet juist berekenbaar. *...RECUSABEL, bn. onverwerpelijk, niet te wraken. *...REFUTABEL, bn. onwederlegbaar. *...REGULIER, bn. onregelmatig; de -e (ongeregelde) troepen (in tegenstelling van het leger). *...RELEVANT, bn. onoplosbaar; onbeduidend, gering. *...RELIGIEUS, bn. ongodsdienstig. *...REMEDIABEL, bn. onherstelbaar, niet te verhelpen. *...REPARABEL, bn. onherstelbaar. *...RESISTIBEL, bn. onwederstaanbaar. *...RESOLUUT, bn. besluiteloos, weifelend, aarzelend. *...REVOCABEL, bn. onherroepelijk. | |
[† Iso-barometrisch]† Iso-barometrisch, bn. (nat.) -e lijnen, zekere lijnen op de wereldkaart getrokken. *...CHIMENEN, mv. lijnen die op de kaart plaatsen op hetzelfde halfrond verbinden welke gelijke gemiddelde winterkoude hebben. *...CHRONISCH, bn. gelijktijdig, op gelijke tijdstippen terugkeerende (b.v. van de schommelingen eens slingers). *...DYNAMISCH, bn. (nat.) -e lijnen, die op de wereldkaart de plaatsen vereenigen waarop de sterkte van de magneetkracht der aarde even groot is. *...GEOTHERMEN, mv. zie CHTHONISOTHERMEN. *...GONEN, mv. lijnen op de wereldkaart, die de plaatsen vereenigen waar | |
[pagina 557]
| |
de afwijking der magneetnaald van den geographischen middagcirkel het grootst is. *...KLINISCH, bn. (nat.) de -e lijnen, die op de wereldkaart de plaatsen vereenigen waar de helling eener in het zwaartepunt opgehangen magneetnaald even groot is. *...LATIE, v. afzondering. *...LEERBANK, v. (-en), (nat.) bankje op glazen pooten (gebruikt bij de electrische proeven). *...LEREN, bw. gel. (ik isoleerde, heb geïsoleerd), afzonderen; op zich zelf (zelven, zelve) plaatsen, - beschouwen; (nat.) een ligchaam in zulk eenen toestand brengen dat het de daaraan medegedeelde electriciteit niet door geleiding kan verliezen. *...MERISCH, bn. gelijk verdeeld, gelijkdeelig; -e ligchamen, die bij volkomen gelijke chemische zamenstelling toch verschillende uitwendige eigenschappen hebben. *...MORPHISCH, bn. van dezelfde gedaante. *...PERIMETRISCH, bn. -e figuren, die een gelijken omtrek hebben. *...RACHIÊN, mv. lijnen ter verbinding van de punten der aarde die op denzelfden tijd hoogwater hebben. *...THEREN, *...THERMEN, mv. lijnen die op eene kaart de plaatsen op hetzelfde halfrond verbinden die gelijke gemiddelde zomerhitte hebben. | |
|