| |
| |
| |
De godsdienstoefening in de grot.
- Uw stoel en het spinnewiel wachten ons buiten, en de goede geit heeft reeds menigmaal de stem verheven om ons te roepen;’ sprak alette de varlet, hare moeder den arm biedende, om haar naar een geliefkoosd plekje te geleiden, waar zij gewoonlijk de verfrisschende koelte van den zomeravond genoten. Doch of alette ook op vrolijken toon bleef spreken, zij zag maar al te wel, dat zij ditmaal de droeve wolk niet verdrijven kon, die langer dan gewoonlijk de vriendelijke trekken der beminde moeder verduisterde; want schier werktuigelijk zette deze zich aan het spinnewiel, en liet het wieltje snorren, alsof zij er haar brood mede verdienen moest, zonder op alette acht te slaan, die zich aan hare voeten had neêrgevlijd, en haar geitje met een nieuw lint versierde.
- Moederlief!’ sprak zij eindelijk, als zij stille tranen langs de wangen der moeder zag vloeijen: ‘moederlief! gij hebt mij beloofd, mij heden een lesje in het spinnen te zullen geven?.....
- Dat is ook waar, alette! het was mij of dit oude spinnewiel mij eensklaps in de verloopene dagen verplaatste,
| |
[pagina t.o. 57]
[p. t.o. 57] | |
| |
| |
toen mijne moeder er bij nederzat, om mij te leeren spinnen; - het was mij als zag ik haar op dien eigen achtermiddag, toen de oude marguerite met de kleine alphonsb bij ons binnen trad. - Alphonse, die van toen aan mijn getrouwe vriend werd, aan wiens zijde ik de genoegelijkste dagen mijns levens sleet..... Alphonse! wiens weduwe ik thans ben..... Alette! het is heden tien jaren, dat uw vader stierf.....’
- Lieve moeder! vertel mij die geschiedenissen toch nog eens,’ vroeg alette; niet omdat zij die niet meer kende, maar omdat zij het zoo gaarne hoorde; en vooral ook, dewijl zij hoopte, dat hare moeder door de herinnering uit die oude dagen de smart van heden vergeten zou.
- Ja, mijn kind! ik wil u gaarne uit de vroegere dagen verhalen,’ antwoordde de moeder; ‘de druk dier tijden zal mij troosten, over het leed dat mij thans neêrbuigt; want hoewel het waar is, dat mijn lot treurig mag heeten, als weduwe, die van al hare kinderen slechts u alleen mogt overhouden; ofschoon de tijden vol onrust en kommer zijn (zij sprak in het begin dezer eeuw); ik behoef u toch zop hopeloos niet achter te laten, wanneer ik sterf, als voor eene halve eeuw zoo menige moeder, die gewelddadig van hare kinderen werd losgescheurd, - gelijk bij voorbeeld uwe grootouders uw' vader moesten verlaten. Uw grootvader was geboortig uit Languedoc, en een van de steunpilaren der Protestanten, die de woeste streken van de Cevennes bewoonden en onder lodewijk XV zoo wreed vervolgd werden. Jong, sterk, vol ijver en geloof was hij de man, aan wien men de hagchelijkste ondernemingen, de belangrijkste zendingen opdroeg. Zijn naam was de aanmoediging der zwakken, de beschaming der vreesachtigen, de vreugd zij- | |
| |
ner verwanten en vrienden; en werd hij bij een te volvoeren ontwerp genoemd, dan hield ieder zich overtuigd, dat het met voorzigtigheid beraamd, met volharding en kloekmoedigheid volvoerd zou worden. Wat hem nu echter tot den vriend en raadsman der zijnen maakte, verwierf hem ter andere zijde den bitteren haat zijner vijanden. Hoe menigmaal had zijne waakzaamheid een' snooden aanslag ontdekt; hoe vaak had zijne schranderheid een' aanval verijdeld! - doch één voorval was er vooral, dat het hart eens bevelhebbers over de troepen, die deze oorden teisterden, met wrok en wraakzucht tegen hem had vervuld.
Er waren verscheidene maanden verloopen, dat de onderdrukte gemeenten geene gemeenschappelijke godsdienstoefeningen meer hadden kunnen houden: naauwelijks vereenigden zich eenige vrienden in een huis, of in de opene lucht tot het gebed en tot onderlinge, opwekkende zamenspreking, of de hen overal bespiedende soldaten sprongen te voorschijn; voerden soms den spreker geboeid mede, of doodden en mishandelden de weêrloozen op het wreedst. De vervolgden nogtans gevoelden eene dringende behoefte aan geestelijke opwekking en vertroosting, en zagen verlangend uit, of het den Heer mogt behagen, hen eens weder de gelegenheid te schenken, de woorden des levens te hooren verkondigen. Wij, die vaak met zooveel onverschilligheid naar onze bedehuizen opgaan, wij moesten meer bedenken wat heerlijk voorregt wij genieten, en dankbaarder zijn voor zulk een' zegen!
In die dagen was het uwen grootvader de varlet gelukt, eene zeer uitgestrekte grot, in de meest woeste streek van het gebergte te vinden, die hem bijzonder geschikt voorkwam, om er in veiligheid eene langgewenschte godsdienst- | |
| |
oefening te houden. Hij beijverde zich om de toegangen wel te leeren kennen; ten einde wachten te kunnen uitzetten op de gewigtigste punten, en zijnen broeders in de verdrukking het ontvlugten gemakkelijk te maken, in geval van overrompeling. Eenige rappe en getrouwe jonge lieden vergezelden hem op zijne nachtelijke omzwervingen, en leerden de gelegenheid naauwkeurig kennen; den leeraar werd berigt dat alles gereed was, en op den daartoe vastgestelden dag stroomden van alle oorden de heilbegeerige hoorders toe. Men kon het hun aanzien, dat zielsbehoefte hen drong, toen zij moedig de moeijelijke bergpaden bestegen en door steilten noch afgronden af te schrikken waren.
Op het bestemde uur bevond zich dan ook eene talrijke schaar in de ruime grot, wier ingang in een eng dal tusschen steile rotswanden was verborgen. Enkele lichtstralen konden slechts tot dit, door de natuur gevormde bedehuis doordringen; het plekje dat er door werd verhelderd, was voor den leeraar bestemd. Het was een feest voor de droeve vervolgden, eene krachtdadige vertroosting en versterking voor hunnen geest. De varlet had den leeraar, langs een' hem alleen bekenden weg, naar de plaats der bijeenkomst geleid; doch moest zich het genot van hem te hooren ontzeggen; want zoodra hij hem in het midden der broederen had gebragt, keerde hij terug, om zelf een gewigtig punt te bezetten, van waar hij iedere aannadering van vijandelijken aard bespieden kon.
Het moeten heerlijke godsdienstoefeningen geweest zijn, in die diepe stilte der woeste natuur, als het verslagen harte verzuchtigingen en gebeden opzond tot Hem, die in het verborgen ziet! maar die zalige uren mogten niet vele zijn; want nog was de godsdienstoefening niet ter helfte, of de
| |
| |
varlet gaf een teeken, dat door zijne makkers, die van afstand tot afstand wacht hielden, werd medegedeeld, en weldra ging het van mond tot mond de digte rijen door: ‘verraad! verraad!’ -
De leeraar zegende daarop de vervolgde gemeente in den naam des Heeren, en vermaande hen tot lijdzaamheid en zachtmoedigheid, toen de varlet de grot binnen trad, den leeraar bij den arm greep, en haastig met zich voerde. Naauwelijks waren zij verdwenen, of een dertigtal soldaten bezetteden alle uitgangen, en deden de grot van musketschoten weêrgalmen, waar zoo even de lofzang geklonken had van de vreedzame bergbewoners, die hunnen God, naar de overtuiging hunner harten, wenschten te dienen, en daarom zoo wreed werden vervolgd, als hadden zij in hun gebergte de snoodste gruwelen gepleegd.
De laaghartige soldaten waren verwoed, toen zij ontdekten, dat de grot geheel ontruimd was, die zij nog met protestanten gevuld waanden, en vervolgden nu de weêrloozen, die nog onder het bereik van hunne schoten waren. Doch hoe steeg hunne woede ten top, toen zij den leeraar - het doel van hunne onderneming - aan de zijde van de varlet op eene steilte ontdekten, waar hij niet alleen buiten het bereik van hunne kogels was, maar waar ook niemand hem volgen kon; want men begreep niet hoe het mogelijk was, dat eenig sterveling den rotswand aan gene zijde van eene vreeselijk diepe klove bereiken kon. Vooral de kolonel was buiten zich zelven van spijt. Hij zwoer zich drievoudig te zullen wreken over deze teleurstelling. De priesters toch hadden eene aanzienlijke som gelds toegezegd aan hem, die den leeraar dood of levend zou leveren - en nu was die prooi hem ontsnapt. De
| |
| |
varlet was de man, die hem deze buit ontvoerd had - aan de varlet moest wraak worden geoefend.
Eenige soldaten hadden vernomen dat hij verloofd was, en weldra hadden zij ook de bruid ontdekt. Dit nieuws verheugde den wreeden kolonel bijzonder; want hij meende nu een geschikt middel te hebben gevonden, om zijne tegenpartij te straffen. Daar het ontvoeren van bruiden echter iets zeer gewoons was voor deze ongelukkigen, werd de varlets verloofde zoo wèl bewaakt door hare vrienden en verwanten, dat er van die zijde niets te winnen zou zijn. Nogtans, de kolonel hield haar in het oog, en vernam naauwkeurig naar den tijd, die tot de voltrekking des huwelijks was vastgesteld. Toen hij zich overtuigd hield dag en uur te weten, nam hij den schijn aan, als moest hij met zijne troepen onverwacht naar elders opbreken. Zij trokken ook inderdaad af; maar in den nacht vóór den trouwdag, verstaken zich eenige manschappen in de nabijheid van het huis, waarin de bruid zich bevond. Zij omsingelden het voor zonsopgang, om de bewoners in den slaap te verrassen, braken de deur open; maar vonden het huis ledig!..... De varlet had zijne bruid eenige dagen vroeger naar een ander dorp gebragt, waar hun huwelijk reeds was voltrokken.
Nu kende de woede des kolonels geene perken; na deze vernieuwde teleurstelling koelde hij zijne verbittering onbeteugeld aan elk, die slechts onder zijn bereik kwam. Ieder, die aan de verstoorde godsdienstoefening had deel genomen, moest gestraft worden. Den ongelukkigen werden ongehoorde geldboeten opgelegd, die gansche dorpen tot de diepste armoede bragten; krachtvolle jongelingen werden naar de galeijen gesleept, grijsaards op schavotten omgebragt, bruiden
| |
| |
en jonge vrouwen binnen doodsche kloostercellen opgesloten, terwijl anderen in akelige kerkers moesten versmachten. Ja; niemand die des ochtends de zijnen verliet, durfde zich verzekerd houden, hen des avonds allen weder te vinden! - Hoewel de varlet nog altoos had weten te ontkomen, bleef zijn leven toch eene aaneenschakeling van gevaren. Nimmer durfde hij zijne gade verlaten, zonder haar in de bescherming van vrienden of verwanten gesteld te hebben; nogtans sleten zij genoegelijke dagen, waarin de liefde in den huiselijken kring rijkelijk vergoedde en verzoette, wat er overigens te lijden bleef; en als de varlet in zijne stille woning zich verlustigde in de blijde spelen van zijn' schoonen blonden zoon, kon hij voor een poosje al de smart vergeten, die hem om de vervolging zijner geloofsgenooten drukte.
Eindelijk evenwel scheen er een einde aan hunne vrees te zullen komen. - Niet dat de koning acht had geslagen op de tallooze smeekschriften, die deze edele onderdanen hem toezonden uit hunne verdrukking; hij verwaardigde zich niet eens die in te zien, en hoewel men hen vervolgde in zijnen naam, wist hij niet wat onregt hun geschiedde; - maar er had eene verwisseling van troepen plaats, en de nieuw aangekomene stonden onder een' bevelhebber, die minder ruw en ongevoelig scheen.
De bewoners der Cevennes wisten echter niet, dat hij meer dan zijn voorganger, onder den invloed der geestelijken stond, en daarenboven door geldelijke aangelegenheden aan zijn' voorganger verbonden was. Deze beloofde hem de kwijtschelding eener aanzienlijke schuld; zoo hij hem de varlet of zijne vrouw in handen wist te stellen; hetgeen hem te ligter vallen zou, daar men van hem niets kwaads vreesde.
| |
| |
De nieuwe kolonel achtte zich gelukkig tegen zulk eene geringe moeite zich van eene lastige schuld te kunnen ontdoen, en de koop was spoedig gesloten.
De gewoonte van in gevaren te leven, maakt er ten laatste zoo gemeenzaam mede, dat men de waakzaamheid begint te vergeten. Dit was ook het geval met de bewoners van de Cevennes; vooral toen de nieuwe bevelhebber door zachtere maatregelen zich eenig vertrouwen verwierf. Zelfs de varlet begon zich vrijer te gevoelen, en was minder op zijne hoede. Hoe verheugde zich de kolonel in het vooruitzigt van zijne gewisse overwinning op de argeloozen.
Van geen gevaar bewust, keerde de varlet op zekeren avond met zijn' kleinen alphonse aan de hand, naar zijne woning terug. Het verwonderde hem eenigzins, dat zijne getrouwe gade hem niet te gemoet kwam; maar hij trad binnen, en begaf zich onverwijld naar het vertrek, waar hij meende haar te zullen vinden; - doch zij was daar niet;- hij riep, hij zocht - vergeefs; - de bedienden waren op het veld, en toen zij thuis kwamen, wist niemand hem eenig narigt te geven. Oogenblikkelijk begaf hij zich naar hare moeder, doch ook deze had haar niet gezien. Hij liet het kind bij zijne verwanten en snelde van huis tot huis; te vergeefs! niemand wist iets aangaande dit plotseling verdwijnen. De varlet was de man niet, om het hierbij te laten; hij riep de wakkerste zijner vrienden te zamen; men wapende zich, en toog heen, om in het gebergte te zoeken; maar de zon stond des anderen daags reeds hoog aan den hemel, en nog was niemand met eenig voldoend berigt tot de angstige moeder der vermiste wedergekeerd. Tegen den avond ontmoette de varlet echter eenige jagers, die verzekerden, dat zij des vorigen daags ruiters in het gebergte
| |
| |
hadden gezien, die haastig voortspoedden met een' in een' mantel gewikkelden persoon, dien zij niet hadden kunnen herkennen.
- Mijne arme rosette is dan ontvoerd!’ riep de varlet, terwijl hij verbleekte van schrik; ‘ik zal haar opsporen, en niet rusten, vóór ik haar wederbreng. - Zeg aan hare moeder,’ gelastte hij vervolgens aan een vertrouwd vriend, ‘dat zij wake voor ons kind, tot ik wederkom;’ en nu begaf hij zich naar den kolonel. - Hij werd echter niet tot hem toegelaten; er waren voorwendsels genoeg om hem af te wijzen, en eenige dagen later brak de kolonel op naar eene andere streek. Daarna wendde de varlet zich tot overheden en geestelijken, doch kreeg nergens gehoor; al zijn pogen bleef vruchteloos.
Na langdurige omzwerving keerde hij tot zijne verlatene haardstede terug; maar hij had den moed niet, het huis nu alleen te betrekken, waarin hij de zaligste uren zijns levens met zijne rosette had gesleten, en hij nam met zijn zoontje voortaan zijn' intrek bij de moeder zijner gade, die met hem treuren en weeklagen kon over deze wreede scheiding. Met haar zich in herinneringen te verdiepen, in gissingen uit te putten, was nu zijn eenig vermaak, en gaf hem soms verlichting en troost.
- Wat zou rosettes lot zijn geworden?’ vroegen zij elkander. ‘Zou zij zuchten tusschen enge kloosterwanden, gekweld door de pogingen, om haar geloof te doen wankelen en hare godsvrucht te verzaken? Welligt zal men haar de vrijheid belooven, en het wederkeeren tot haar' echtgenoot, zoo zij afstand doet van hare heilige overtuigingen: zou zij dan standvastig blijven?’ - En na zulke vragen, waarop het antwoord uit moest blijven, restte hun niets
| |
| |
dan zich te vereenigen in vurige gebeden voor de ongelukkige en haar Gode aan te bevelen, Wiens oog aan alle plaatsen ziet.
Zoo was er ongeveer een jaar in kommer en smart verloopen, toen de varlet, in het gebergte jagende, een' priester ontmoette. Het ongewone van zulk eene verschijning in deze streken, die onder een' vreeselijken ban lagen, wekte zijne aandacht. De priester naderde, en knoopte een gesprek aan, waarin hij betoogde, hoeveel belangstelling en liefde hij nog altoos voor de afvallige kinderen der moederkerk bleef koesteren; vooral sedert hem gebleken was, dat er toch nog gedurig enkele boetvaardigen van wederkeerden. ‘O!’ zeide hij tot de varlet, die hem doorborend aanstaarde: ‘zoo deze wederkeerenden hunne stemmen konden verheffen tot hunne hardnekkige vrienden, zij zouden menig harte winnen.’
Met verachting en wantrouwen staarde de varlet in het sluwe oog van den priester. Hij vond gelijkenis tusschen dit gelaat en dat des vorigen kolonels; hij hield hem dus voor een' verwant, en zoo was het inderdaad. Het was hem of er plotseling een lichtstraal op al het duistere van rosettes verdwijnen viel, en hij besloot, den priester in het oog te houden. Zou hij welligt een medepligtige wezen - zou hij iets weten? De geestelijke was een klein man; de varlet voelde de kracht in zich, om hem door het geweld van zijne vuist tot bekentenissen te dwingen. Het oord was eenzaam, de gelegenheid volkomen gunstig - eene groote verzoeking, voor waar! vooral voor een zoo lang getergd gemoed als dat van de varlet. Een zonderling gevoel greep hem aan, een wrevel en lust tot wraak; maar hij sloeg de oogen ten hemel, in de ure der verzoe- | |
| |
king, en het was hem alsof hij den lijdenden Meester zag, die hem wenkte tot geduldig lijden, zoo als Hij geleden heeft. Zoo overwon hij den opwellenden hartstogt en sloeg een' minder eenzamen weg in, om de verzoeking te ontwijken. Zoo kalm mogelijk antwoordde hij: ‘gij kent ongetwijfeld eenige van deze wedergekeerden?’
- Ik ken ze niet persoonlijk; maar nog onlangs verhaalde een mijner vrienden mij, hoe soms vrouwen man en kind verlieten, om den drang des harten te voldoen, en in den schoot der moederkerk weder te keeren.’
- Gij lastert, priester!’ borst de varlet los, en onwillekeurig spande zich zijne vuist; doch de hevige gemoedsbeweging, waarmede hij deze woorden uitsprak, bewees den priester, dat hij niet misgetast, maar zijn' man gevonden had. Met eene wreede zegepraal ging hij dus voort:
- Ik spreek waarheid - ik zou u de gelukkige kunnen noemen, die slechts één' wensch overig heeft: de verootmoediging van hen, die haar eens dierbaar waren. - Zij heet ros.....’
- Houd op!’ riep de varlet schier buiten zich zelven; maar de geestelijke vervolgde:
- Zij heet, meen ik, rosette de var.....de val.....’
Zijn toehoorder behoefde niet meer; dien naam te hooren, was al te veel. De varlet liet de eerst gebalde vuist magteloos nederzakken. Zijn hoofd zonk op zijne hijgende borst, en schier werktuigelijk herhaalde hij:
- Rosette! - rosette? - in der priesteren magt!’ - Maar eensklaps het hoofd weêr opheffende, riep hij uit:
- Vrees niet voor degenen die het ligchaam wel kunnen dooden; doch de ziel niet schaden kunnen. Neen, priester! sluit haar vrij op in uwe kloostercellen; hare ziel, haar
| |
| |
vrije geest zal niet gebonden zijn; zij zal staan in de vrijheid, waarmede christus haar heeft vrijgemaakt, en al zie ik haar niet weder op deze aarde, ik zal haar daar wederzien, waar geen priesterdwang ons scheiden kan.’
- Ik merk dan, dat ik de varlet heb mogen ontmoeten,’ hernam de priester met ongestoorde kalmte: ‘gij zijt de man, dien ik zoek; ik heb een' brief, dien ik u zelf wilde ter hand stellen. Zie mij zoo verbaasd niet aan; ik kom niet als uw vijand, maar als uw vriend;’ en nu haalde hij den brief te voorschijn. ‘Kent gij dat schrift?’
De varlet verbleekte, toen hij een blik op het adres sloeg; want hij zag onmiskenbaar de hand van zijne gade.
Zijn kniën beefden; hij zette zich op een stuk rots neder en opende den brief. De priester bespiedde iedere aandoening, iedere beweging: nu eens zag hij den lezer verbleeken, dan vloog een hoog rood over zijn gelaat; totdat hij ijlings opsprong en het papier van zich wierp, als ware het eene giftige adder geweest.
- Bedrog, priester! bedrog! - Dit schrift is valsch!’
- Valsch?’ herhaalde de geestelijke, terwijl hij het papier opnam en hem voor oogen hield.
- Valsch!’ antwoordde de varlet: ‘want rosette heeft mij niet verlaten; maar is mij ontvoerd. Rosette heeft haar heilig geloof niet verzaakt; eer ware zij er voor gestorven!..... neen; zij zou mij nooit tot ontrouw aanzetten, maar mij vermanen, om volstandig te blijven tot het einde; - doch ik ken de booze wegen der geestelijkheid.....’
- Ondankbare! is dat het loon voor al de moeite, die ik mij gaf, om u in deze wildernis te gaan zoeken; moet ik dan aan rosette melden, dat gij verhard zijt in onbekeerlijkheid, dat gij haar verzaakt - dat gij....?’
| |
| |
- Doe wat gij kunt; weet alleen, dat ik nimmer uwe lage bedoelingen dienen zal.’
- Spreek zoo stout niet, onboetvaardige! Weet gij hoeveel ik voor u vermag? Deze taal zou genoegzaam kunnen zijn, om rosette voor altoos van u te verwijderen: nog aarzelt zij; doch uwe onbekeerlijkheid vernemende, legt zij de heilige kloostergelofte af, en de kerk vestigt eene klove tusschen u beiden - eene onoverkomelijke klove..... voor eeuwig.....’
- Voor eeuwig?’ herhaalde de varlet, met verachting op den priester ziende; ‘voor den korten levenstijd, meent gij, die haastig wegspoedt.’
- Mijn vriend! stort u niet ligtzinnig in het verderf - weeg het wel: - Wilt gij in uwe hardnekkigheid uwe beminnelijke gade verzaken of - uw oproer tegen de kerk opgeven, en als een boetvaardige zoon tot haar wederkeeren?’
- Priester! ik veracht u.’
- Gij volhardt dan? - gij bekommert u niet meer over uwe gade?.....’
- Ik volhard in den naam van God!’ - dit zeggende, wendde hij zich om en verliet den priester, die hem echter op eenigen afstand volgde, en niet uit het oog verloor. Hij begaf zich onmiddellijk naar zijne moeder, om haar verdubbelde zorgen voor alphonse aan te bevelen; want hij vreesde, dat misschien nieuwe priesterlist hem ook nog zijn' zoon ontvoeren mogt.
Hoe stout hij ook tot den geestelijke had gesproken, het zien van den brief, welks opschrift vooral onbetwistbaar aan dat van rosette gelijk was, wekte duizend bange denkbeelden in zijne ziel. - Had zij het werkelijk geschreven, dan bleef het nog eene vraag, of zij het vrijwil- | |
| |
lig had gedaan. Wie weet door welke wreede middelen men haar had gedwongen?..... Was het nabootsing van hare hand, dan moest zij toch geschreven hebben. Dit ééne wist hij nu: zij leefde; - maar waar? dit was in den brief niet gemeld; - maar hoe? - behelsde het schrift waarheid, dan was zij eene afvallige!..... Nog liever geloofde hij haar eene voor haar geloof gefolterde martelares, dan eene afvallige: maar hoe pijnde ook dit hem het harte. Kende de priester hare verblijfplaats, en zou hij door niets te bewegen zijn, hem dat oord te noemen? Ach! hij wist dat er slechts één prijs zou zijn: de verloochening van zijne Christelijke vrijheid, het weder aannemen van een juk, dat hij verfoeide - en dat kon hij niet. Vele geschiedenissen van vrienden en bekenden hadden hem geleerd, dat elke toenadering tot de vijanden, slechts te meer in hunne strikken voert, en hij besloot geen geloof te slaan aan de lage bedriegerijen des priesters, en zich zijne rosette steeds te denken, als volhardende in den gebede, totdat de Heer haar in zijn rijk zou opnemen.
Dezelfde rol, die de priester bij de varlet vervulde, werd door eene abdis voor de arme rosette gespeeld, die werkelijk in de magt der geestelijken was; want de snoode kolonel had haar door eenige vermomde lieden laten opligten, en naar een afgelegen klooster doen voeren. Ook haar werden valsche brieven van haren echtgenoot voorgelegd, doch met geen ander gevolg; beiden bleven volharden in hunne heilige overtuigingen en in hun vertrouwen op elkander.
Sedert deze noodlottige ontmoeting was de varlet als met vernieuwden ijver voor het heil zijner verdrukte broeders werkzaam, en daardoor des te meer gevreesd bij zijne vijanden. De geestelijke, beleedigd en verbitterd door zijne onwrikbare
| |
| |
standvastigheid, meende, dat het voorbeeld van zulk een' man eene te magtige aansporing voor de vervolgden was, en het dus een groot voordeel voor de zaak der geestelijkheid wezen zou, hem uit den weg te ruimen.
Van dit oogenblik aan werden zijne gangen naauwkeurig bespied, en was zijne veiligheid aanhoudend bedreigd. De varlet echter scheen alle voorzigtigheid vergeten te hebben, en begaf zich op zekeren morgen naar eene afgelegen bergstreek op de jagt. Daar hij langer dan gewoonlijk vertoefde, begon zijne goede moeder marguerite ongerust te worden, en deelde haren kommer aan eenige van zijne vrienden mede, die terstond besloten hem te gemoet te gaan, en, zoo zij hem niet op zijn' terugtogt ontmoetten, hem op te sporen.
Na lang vergeefs te hebben omgedoold, troffen zij een paar herders aan, die hun met diepe verslagenheid mededeelden, dat zij de varlet geboeid tusschen eenige krijgslieden hadden gezien. Toen zij kwamen toeschieten, had hij hun gewenkt te vlugten, en daar zij jong en ongewapend waren, hadden zij hunnen vriend toch niet kunnen ontzetten.
Men durfde dit berigt naauwelijks uitspreken voor de arme moeder, die reeds hare dochter betreurde; maar zij was op alles voorbereid. Toen de jongelingen met verslagen houding binnen traden, sloeg zij de oogen ten hemel, van waar hare sterkte komen moest, en vraagde daarna kalm: ‘welke tijding brengt gij?’ - Doch toen zij vernam dat men hem levend had gegrepen, scheen haar moed te bezwijken, en na een oogenblik van verstomming riep zij uit: ‘dat is erger dan de dood; die eene ontboeijing is - och! hij is naar de galeijen gevoerd! - dat is zwaarder dan de dood.’
| |
| |
Te vergeefs bleef de kleine alfhonse des anderen daags naar vader vragen; - vader keerde niet weder, maar was tot slavenarbeid veroordeeld! -
Menigmaal had de varlet van een' bloedverwant in Zwitserland gesproken, en soms had hij den wensch geuit, dáár voor zijne moeder en zijn' zoon eene veilige verblijfplaats te gaan zoeken; maar de liefde tot zijne vervolgde broeders en de hoop om rosette nog eenmaal weder te zien, hadden hem dit plan steeds doen verschuiven.
Toch had hij het zijnen vertrouwdsten vrienden medegedeeld, die het thans aan de oude marguerite herinnerden, vooral om de veiligheid van alphonse; want het stond te vreezen, dat men ook het kind zou opligten om nieuwe kunstgrepen te volvoeren tot kwelling van de ongelukkige ouders.
Er waren juist in die dagen eenige lieden, die zich naar Genève moesten begeven, en zij sloegen marguerite voor, hen met haren kleinzoon derwaarts te vergezellen. Zij kon dan, eenmaal in veiligheid zijnde, gemakkelijk naar den neef van de varlet komen. Langen tijd tot beraad was er niet, en het besluit werd spoedig genomen en volvoerd; doch, daar onze reizigers door slecht weder genoodzaakt waren zich meer en langer onderweg op te houden, dan zij berekend hadden, en daar zij allen, door de onbillijke geldboeten uitgeput, zeer arm waren, geraakten zij in groote verlegenheid. Marguerite had telkens zooveel van haar reisgeld ten algemeenen beste afgestaan, dat zij, te Genève gekomen, naauwelijks iets over had voor de verdere reis. Een barmhartig mensch stond haar echter toe, met den kleinen alphonse, die toen nog een teeder knaapje was, op zijnen wagen te zitten; doch zoodra hij zijn huis bereikt had,
| |
| |
moesten de arme zwervers te voet verder zien te komen. In de dorpen, die zij doortrokken, moest marguerite nu het een, dan het ander verkoopen van het weinige, dat zij bezaten, om zich het noodigste tot levensonderhoud te verschaffen; en daar de voetreis voor eene oude vrouw en een jong kind hoogst moeijelijk was, vorderden zij elken dag zoo weinig, dat marguerite dikwijls moedeloos begon te worden, en wel wenschte, dat zij in hare stille woning de gevaren slechts had afgewacht. Ook alphonse had menig treurig oogenblik, en iederen avond riep hij uit: ‘Och! ik geloof niet dat wij ooit bij den goeden neef aankomen, waarvan vader altoos vertelde.’
Toen zij echter na veel omdoolen ten laatste het dal bereikten, waar de neef moest wonen, begon hij regt vrolijk in het rond te zien, en liep weêr eens zoo snel. Aan ieder vraagde hij, of hij de varlet ook kende, maar niemand van degenen die zij ontmoetten, scheen hem te begrijpen, of den naam te kennen. Nu bleef hij plotseling stil staan, sloeg de oogen ten hemel en bad overluid: ‘Och, goede God! zult Gij ons nu geheel en al verlaten? mijne grootmoeder kan niet meer gaan, en ik heb honger en dorst.’ Hij kon niet verder spreken; want zijne tranen overweldigden hem, en hij weende lang aan de kniën-zijner bevende grootmoeder die hem trachtte te troosten en aan te moedigen. Alphonse nam zijn pakje weêr op en wandelde met grootmoeder, op haar stokje leunend, verder. Na een kwartier uur gaans, kregen zij eene landelijke woning in het oog, die een bijzonder vriendelijk aanzien had.
- Och mogt de goede neef daar wonen!’ riep alphonse, en te gelijk zag hij iemand de deur uitkomen. De man, die buiten trad, werd terstond getroffen door deze zonder- | |
| |
linge reizigers; hij noodigde hen wat te rusten, en marguerite trad met alphonse binnen. - Ach, wat waren zij vermoeid en uitgeput!
Gij weet het, alette! de vermoeide zwervers waren in het huis van hunnen neef de varlet, die niemand anders was, dan mijn vader. Ik zat bij mijne moeder aan dit spinnewiel. Spoedig was alphonse, die van mijn' leeftijd was mijn speelmakker en broeder, en mijne ouders hadden den blonden knaap met zijne krullende zijachtige lokken en helderblaauwe oogen, zoo lief, alsof hij hun eigen zoon was geweest. Hoewel mijn vader als een eenvoudig landman leefde, was hij noch onbemiddeld, noch onbeschaafd; en daar hij geen' zoon had, wilde hij gaarne iets ten koste leggen aan de opvoeding van zijn' pleegzoon, die goeden aanleg scheen te hebben. Alphonse leerde veel, en wies op tot een' krachtig jongeling. Hoewel hij de lust mijner ouders was geworden, wilde mijn vader niet, dat hij altoos bij ons zou blijven; maar zond hem tot zijne verdere vorming naar een' vriend in Holland. Hier leerde hij den handel, en vond gelegenheid om voordeelig geplaatst te worden; mijn vader weêrhield hem niet. Eer hij echter vertrok vroeg hij mijne hand, en mijne ouders zeiden hem die toe.
Na eenige jaren keerde hij weder; doch niet om in ons midden te blijven - alleen om zijne verloofde te huwen. Toen zeide ik mijn lief dal voor altoos vaarwel, om met uw' vader te trekken, die de liefde van mijn hart bezat en alles aanwendde, om mij gelukkig te maken. Twintig jaren leefden wij genoegelijk, en nu is hij reeds tien jaren van ons heen!..... Nooit heeft hij iets naders van zijne ouders kunnen te weten komen. - Vermoedelijk is zijn vader onder den harden arbeid op de galeijen bezweken, en heeft
| |
| |
zijne moeder hare dagen binnen klooster- of kerkermuren moeten eindigen. Marguerite heeft het verlies harer kinderen niet lang overleefd. Zij ontsliep zacht in onze woning, waar zij slechts een jaar in stilte mogt slijten.
En nu, mijne dochter! laat mijn verhaal u opwekken, om de godsdienstvrijheid te waarderen, waarin wij thans leven. Niemand zal ons vervolgen, omdat wij alleen naar goddelijke instellingen willen leven en alleen de leer des Bijbels willen gelooven tot zaligheid; maar laat die Bijbel ons dan ook dierbaar zijn, om wier bezit en vrij onderzoek zoo velen goed en leven hebben opgeofferd; laat die Bijbel ons nu ook ten rigtsnoer zijn voor al onze daden; opdat het blijke, dat wij hem niet vergeefs bezitten. Onder de regering van lodewijk XV, in 1760, werd het Nieuwe Testament nog, als een schadelijk boek, opentlijk verbrand.....; mogt onzen wandel bewijzen, hoe dat boek op onze harten werken kan!
Alette drukte hare moeder de hand, als beloofde zij haar, met vernieuwden ijver hare godsdienstige voorregten te zullen gebruiken; en wij wenschen, dat dit verhaal op onze lezers ook alzoo werken mag.
|
|