antwoordde de moeder, ‘als er gebeden en gelezen en gezongen wordt, en als er van den goeden God en van den hemel wordt gesproken; gij zoudt u vervelen.’
‘O neen, mama, ik verveel mij nooit als u ons daarvan vertelt; en zitten wij dan niet stil als muisjes?’
‘Ja, dat doet ge, maar gij zoudt toch niet begrijpen wat daar in de kerk gesproken wordt; en daarom moet ge wachten tot gij grooter en vooral verstandiger zijt geworden. Ik verlang ook zelf hartelijk mijne meisjes aan mijne zijde te hebben; dat zal veel aangenamer voor mij zijn dan altoos alleen te gaan.’
Onwillekeurig ontsnapte haar een zucht en vlogen hare blikken naar den dokter, dien zij door de half open staande deur, in zijn armstoel geleund, dood op zijn gemak zag zitten rooken met een tijdschrift in de hand.
Of de kleine Anna moeders oogen volgde, of het kinderhart sympathetisch het leed van de moeder voelde, maar plotseling vliegt het kind weêr de moeder in de armen. Men kan het haar duidelijk aanzien dat haar daar iets vreemds in de gedachte kwam, want met een hoogen blos vroeg zij, ter sluiks naar den dokter kijkende:
‘Maar papa dan? waarom gaat hij niet met u mede?’
‘Wel neen,’ zei de tweede snapster, ‘mannen gaan immers nooit naar de kerk; die mogen ook niet.’
‘Is dat waar, mama? Waarom mogen de mannen niet naar de kerk? Wil onze lieve Heer dat niet hebben? Houdt onze lieve Heer niet van de papa's, mama?’
Met al deze vragen dreven de kleine kleuters mama niet weinig in de engte, en zij antwoordde bedremmeld:
‘O ja wel, lieve kinderen, ja wel; maar de papa's...