| |
| |
| |
Genoegen.
Wat is het toch eigenlijk, dat zekere aantrekkelijke iets, dat wij genoegen noemen? Het is moeielijk te omschrijven, omdat de opvatting van genoegen zoo verbazend uiteenloopend is. Wat voor den een genoegen is, is voor den ander soms een kwelling. 't Genoegen wordt dus bepaald door den bijzonderen smaak van hem of haar, die het geniet. Maar het moet toch ook wel in het algemeen menschelijke gevoel van welbehagen zijn grond en eenheid vinden. Genoegen schijnt mij de huiselijke naam, het dagelijksche kleed van geluk.
Genoegen smaken, dat is immers nog meer dan tevreden zijn? ‘Tevreden zijn’ is als het negatieve stillezijn; ‘genoegen hebben’ het meer positieve van ons gevoel van welbehagen. Wij kunnen zeer tevreden zijn in ieder lot, zelfs bij ontbering, maar dat is nog geen genoegen smaken.
Het genoegen, dat is het geurig gebak of het lachend ooft boven het dagelijksch brood; het is een aandoening
| |
| |
die ons verblijdt en opwekt, ons streelt en goed doet, ons zekere bevrediging schenkt te midden van ons onrustig jagen, ons eenige voldoening geeft bij de onvoldaanheid van ons pogen, een oogenblik van verlustiging en verademing.
Wij allen meenen recht op eenig genoegen te hebben; elk zoekt er zijn deel van te If rijgen. Maar de meeste menschen zijn zich niet klaar bewust wat het beste en duurzaamste genoegen wezen mag, iets dat voor elk toegankelijk eń tegen alle wisselvalligheid bestand is.
En geen wonder. Van onze vroegste jeugd af heeft men ons met genoegens omringd, ja overladen; in verschillende mate en onder allerlei vorm heeft men ze ons aangebracht, zonder dat wij eriets voor behoefden te doen. En al die geneugten zijn voorbijgegaan, om nooit terug te keeren. Neen, nooit zooals wij ze eenmaal smaakten. Want al keerde hetzelfde genoegen onder denzelfden vorm later terug, wij zelve waren intusschen veranderd en er was altijd in de omstandigheden iets verkeerds, dat den indruk geheel wijzigde, dien het genoegen op ons maakte.
Gelukkig beseffen wij dat niet, wanneer wij als kinderen ons hart ophalen aan eenig genot. Wij zien niet vooruit en niet achterwaarts. Het heden is het onze, en wij kennen het wantrouwen niet, dat de teleurgestelde hoop ons op later leeftijd in het hart stort. Zorgeloos geven wij ons aan het blij vooruitzicht over van het naderende genoegen; wij genieten ook dien voorsmaak reeds met volle teugen als een geur, die ons reeds uit de verte van het gindsche bloembed tegenwaait, en
| |
| |
de bloemen, die wij nog niet in werkelijkheid zien, kleurt onze gretige verbeelding met zoo glanzende verven, dat de werkelijkheid doorgaans minder blijkt te zijn dan de voorspiegeling geweest is. Maar toch heeft alles wat wij in de jeugd voor het eerst genieten het onvergelijkelijk bekoorlijke waas der nieuwheid, de frischheid van het eerst ontdekken. Neen, zoo keeren de genoegens nooit weder! - Laat de jeugd dan vrij van goederharte genieten.
Doch wees voorzichtig; wees niet te kwistig met de genoegens, pleeg er geen overdaad mede, en loop vooral den leeftijd niet vooruit. Want daar is niets dat het verdere leven met zijne toenemende moeite en strijd armer en doodscher zal maken, dan het overmatig genot in de kindsheid. Daar is niets troosteloozer dan eene oververzadigde jeugd, die niets nieuws meer ontdekt, die alles reeds heeft beproefd en gezien en gesmaakt.
Daar is een soort van natuurlijke en eenvoudige genoegens, die geschikt zijn om ons heel het leven door te vergezellen; maar de zoo opzettelijk toebereide genoegens daarentegen, die ons buitenshuis en van anderen moeten worden aangebracht, en die wij vermaak noemen, zijn van veel lager gehalte en hebben een groote schaduwzijde.
Immers daar zijn er, die op veel smart en op veel berouw uitloopen, b.v. al de genoegens, die onze gezondheid bedreigen of die onze beurs uitputten en ten laatste zorg en kommer baren.
Genoegens mogen nooit ons dagwerk worden. Zij moeten toespijs, versnapering blijven. 't Pikante van de tegenstelling met het alledaagsche moet ze iets bekoor- | |
| |
lijks blijven geven, want genoegens zijn als de gekruide lekkernijen: te veel er van op eens maakt ongezond en neemt den eetlust weg voor het beste voedsel. Genoegen moet genieten blijven en nimmer een genoeg hebben, een voldaan zijn worden. Daar bestaat geen genot, dat niet bij te snelle of veelvuldige herhaling den prikkel en den glans der aantrekkelijkheid verliest, en waarvoor de vatbaarheid in ons niet eindelijk verdooft.
Daarom moet de matigheid onze genoegens temperen en beperken, opdat zij niet te ras door den sleurgang der gewoonte alle bekoring mochten verliezen en ons verveling brengen voor opwekking, walging voor wezenlijke ontspanning en lieflijke verpoozing.
Slaan wij het oog op de zaken die voor velen het genoegen uitmaken, dan ontwaren wij daarin niet alleen groote verscheidenheid, maar zelfs eene verwonderlijke tegenstrijdigheid. De een stelt zijn genoegen in te schitteren door opschik, de ander door schoonheid, de derde door talent of kennis. Een vierde daarentegen vindt het in zich schuil te houden, zich te verbergen, zich te onttrekken aan alle openbaarheid, om niet gestoord te worden in zijn eigenaardigheden en liefhebberijen. Hoe velen zien wij er niet, die alles overhebben voor de glorie van hun huis, aan wie geen offer te zwaar valt om hunne kennissen schitterend te onthalen, en op alle plaatsen van vermaak gezien te worden. Zij moeten niets overslaan; zij jagen naar het vermaak als naar een schat; zij achten het een verlies, als hun een feest, een bal, een optocht ontsnapt. Anderen stellen niets boven de tafelweelde, uitgezochte spij- | |
| |
zen, fijne dranken; de lekkere bete zou hen nog als Ezau hun edelste voorrecht doen verkoopen.
Maar slaat ze op de plaatsen der openbare vermakelijkheden, bij concert of opera, in feestzaal of voorstellingen gade - treffend is het dan op te merken, hoe weinigen er zich wezenlijk vermaken; hoe de verveling, eene onbestemde verstrooiing, een onverschillige afwachting of gemelijke onrust op de meeste gezichten te lezen staat. Verreweg de meesten drijven lijdelijk in den stroom mede; zij laten zich vermaken, zij ondergaan het, alles wat de tijd meebrengt. Maar zij zien bijna niet eens naar wat er te zien gegeven wordt, luisteren niet naar wat er gehoord moet worden, proeven niet wat er te smaken valt. En toch trekken die scharen der genotzoekenden ons voorbij of ze werkelijk genoegen gingen smaken, al brengen zij, als zij wederkeeren, niet dan vermoeienis mede. Maar ze zijn toch uit geweest, en zij zullen morgen weer uitgaan, want t'huis vinden zij het nog onbehaaglijker; - en onvoldaan gaan zij overmorgen en altoos weer heen om het genoegen na te jagen, dat hen hoe langer zoo meer blijkt te ontvlieden.
Ook zijn er lieden, wier hoogste genoegen het is hun gemak te houden; voor wie de ledigheid, het niets doen, de uitnemendste van alle genietingen is. Van tijd tot tijd waken dezen soms eens op uit hun doffe lusteloosheid; zij zetten zich in beweging, zij gaan reizen, dat wil zeggen, zij laten zich rond voeren in gemakkelijke rijtuigen. Nu en dan bekruipt hen ook nog wel lust om door te jagen of te visschen het leven tusschen affaire, societeit en bierhuis af te wisselen!...
| |
| |
Waarlijk, wij moeten oprechter met onszelven omgaan en het maar rondweg bekennen, hoe zelden wij ons vermaken, hoe weinig waar genoegen er gesmaakt wordt dáár, waar alles er op ingericht is om ons zoogenaamd ‘te amuseeren.’
Genoeglijk is men zeldzaam op publieke plaatsen, genoeglijk is het bijna nooit op de kostbare gastmalen, waar men zich niet vertrouwelijk kan onderhouden, genoeglijk zelden in de schitterende feestzaal, waar men alleen verschijnt om gezien te worden. O, de menschen konden zooveel hooger genot met minder onkosten smaken, als zij het anders aanleggen wilden!
Neen, het genoegen dat ons hart verblijdt, ons de ware, zuivere vergenoegdheid, het stil harmonisch welbehagen aanbrengt, het edele menschelijk genot, treft men niet aan onder den vorm, dien wij vermaak noemen. Het vermaak vermaakt niet eindeloos, niet duurzaam, en eischt daarom aanhoudende afwisseling en versterking van prikkel. Onze genotzucht is een dorst, die toeneemt naarmate wij uit den beker der vreugde drinken.
Daar zijn andere genoegens in het leven, die een duurzaam genot opleveren, als wij er namelijk de vatbaarheid niet voor verloren hebben door overmaat van het schijngenot. Wij kunnen de genoegens in tweeërlei richting vinden, langs geestelijken en langs zedelijken weg; genoegens van het verstand en van het hart. Deze zijn verheven boven alle wisselvalligheid van ons lot en boven die teleurstellende beletselen, die den genotzuchtige te vaak zijn voldoening komen betwisten.
Stellen wij ons genoegen in het verrijken van onzen geest, in het uitbreiden van den kring onzer kundighe- | |
| |
den en in het verhelderen onzer denkbeelden, dan ligt een grenzenloos verschiet vóór ons, en op die onafzienbare baan is oververzadiging of verveling ondenkbaar. Daar blijft het genot altijd versch. Ieder nieuwe gedachte brengt een eigenaardige bekoorlijkheid met zich, ieder zich verhelderend en voltooiend denkbeeld levert ons een heerlijke voldoening.
Tot de schoonste genoegens behooren ook die, welke wij smaken door de overwinning van hinderpalen, die, de inspanning van al onze vermogens eischende, tevens de krachten van onzen geest oefenen. Een stoffelijke verovering kan den overwinnaar geen grooter voldoening schenken, dan de stille volharding, het vlijtig geduld ons aanbrengt, als wij ons eenig gebied van den geest, een veld van het denken ontsloten hebben.
Wij allen zijn bedeeld met eenige krachten. Ook de eenvoudigste mensch is de drager van kostbare vermogens, als hij maar de moeite neemt ze te leeren kennen en te ontwikkelen.
De hoogste zaligheid wordt ons geschetst als een gevoel van overwinning.
In het verheven visioen van den heiligen ziener op Patmos klinkt ook voor ons nog telkenmale: die overwint, ik zal hem geven de kroon des levens!
In elke overwinning ligt een heerlijk genot. Zelfs is de inspanning, de worsteling, een genot voor allen, die hun bestaan wenschen te verhoogen door ontwikkeling en uitbreiding van alle krachten. Wij kunnen iedere zwakheid, iedere machteloosheid, elk beletsel, iedere hinderpaal in zekeren zin te boven komen, en het ge- | |
| |
voel van toenemende kracht is een van de heerlijkste voldoeningen, die het menschenleven bieden kan.
Vooruitkomen met hetgeen gij drijft, dat is rijker worden. Gij spant u in om eenig instrument vaardiger te bespelen, om fraaier te teekenen, om langer te wandelen, om beter houding, vaster gang of vaster hand te krijgen, een zuiverder stem of fijner uitspraak te erlangen, om eenig naaldwerk netter en vlugger te leeren doen of eenig huiswerk handiger en doelmatiger te verrichten - en gij slaagt bij dagelijksche inspanning en volharding. En dat slagen, zelfs in het schijnbaar nietige, is het edelste, schoonste, reinste menschelijke levensgenot, dat de aarde te bieden heeft. Het is voor oud en jong, voor rijk en arm, voor den vergetene en eenzame zoowel als voor den aanzienlijke en hooggeplaatste te verwerven.
Deze genoegens kosten geen geld: zij kosten alleen onze volharding, inspanning, wilskracht, en zij brengen elk mensch in iederen stand zijn bestemming nader.
En de tweede soort der genoegens, die ik als onvergankelijk durf aanprijzen, zijn nog gemakkelijker te bereiken. Zij zijn nog van algemeener toepassing en onder alle omstandigheden toegankelijk. Het zijn de genoegens, die wij putten uit de bron der toewijding aan anderen. Voor niemand is ooit de gelegenheid afgesneden om in zijn huis of in zijn kring een ander eenig genoegen te bereiden, hem iets aan te doen, waardoor hij verrast of verblijd wordt. Nu eens zal het zijn een brief te schrijven, de behulpzame hand te bieden, een woord van troost of bemoediging en opwekking of goedkeuring uit
| |
| |
te spreken. O, wie daarin zijn genoegen begint te zoeken, om al zijne huisgenooten niet alleen geen ongenoegen aan te doen, maar rechtstreeks genoegen te verschaffen, die heeft een rijke bron van genot ontdekt, een waar diamantveld betreden, waarop hij wel eens in het zweet zijns aanschijns zal moeten werken, maar waar hij stellig schatten vinden en uitdeelen zal. Het is vrij wat gemakkelijker iemand naar een concert of comedie mede te nemen, dan zich zelf eenig bedwang op te leggen, of door zwijgen of spreken zich zelf te verloochenen voor vrienden of betrekkingen. Het is lichter iets moois voor iemand te koopen, dan door toegevendheid en inschikkelijkheid onaangenaamheden te vermijden en scherpe woorden terug te houden, die eens anders stemming bederven of zijn gevoel krenken.
Genoegen geven, dat is, harmonie onderhouden en aankweeken of herstellen in elken kring; - aangename gezindheden, liefelijke aandoeningen, zachte en weldadige indrukken wekken, dat is waar genoegen verschaffen aan ons zelven en aan anderen.
De goddelijke Voorzienigheid heeft het menschelijk leven zóó geregeld, dat ook de armsten hun deel aan de levensvreugd kunnen hebben. Als wij maar beseffen, hoe de boom der ware genoegens in ons eigen hart en in onzen huiselijken kring gekweekt moet worden, dan zal hij ook aan niemand hier op aarde zijn vriendelijke bloesems, zijn zoetste vruchten onthouden.
|
|