Groot is hij, die zijn tegenstander weet te waardeeren, verheven is hij, die recht kan laten wedervaren aan zijn wederpartij; hij is een echt edelman. Waar de drie drakenkoppen achter den stoel grijnzen, daar noemt men een andersdenkende onkundig, stompzinnig, ja krankzinnig; daar erkent men geen deugd of waardigheid, geen verdienste; daar spaart men de heiligste gevoelens des harten niet. En waar de drie staarten kronkelen, daar is men, bij verschil van inzicht, kleingeestig, enghartig, moedwillig-verblind.
En komen er nu nog persoonlijke grieven bij; heeft iemand ons ooit, al was het zonder eenig opzet, op de teenen getrapt, heeft men ooit onze inbeelding of ij delheid gekrenkt of haar teleurgesteld, of ons tegengestaan in onze wenschen en plannen, dan roert de draak met te meer woede de staarten, en onze beleediger is voor altijd een domkop, zoo al geen deugniet. Raak hem, prik hem, krab hem, bijt hem; alle vuisten op zijn hoofd, hij is immers van de overzij, onze natuurlijke vijand?
Waar is de lucht zoo zuiver, dat wij onbevangen op eens anders doen en laten nederzien? Het is altoos òf met te groote gestrengheid en veel te hooge eischen, òf met weekhartige toegeeflijkheid, dat wij onzen naaste beoordeelen al naardat hij onze vriend of vijand, onze geestverwant of tegenvoeter is.
Onpartijdig zijn, dat is zonder voorliefde en zonder tegenzin te zijn in het beoordeelen; zonder vooraf vastgestelde opinie; zonder beheerscht te worden door eigene gevoelens of overtuiging en omstandigheden; te