dat men zeker weet dat hij u aanklampt, wie u ook vergezelt, al schikt het u nog zoo slecht hem te woord te staan. Als gij zijn bezoek niet kunt ontgaan, dan begint ge dadelijk op te pakken, alsof ge huiszoeking hadt te vreezen, want ge weet zeker dat hij onverhoeds zal binnendringen, zijn oog niet zonder te lezen op uwe brieven zal vestigen, dat hij al uwe papieren zal omkeeren als gij maar omkijkt, dat hij zich ongevraagd met al uwe zaken zal bemoeien, en dat ge onderhanden zult worden genomen, alsof ge zijn vragenboek waart.
Zulke onbeschaamde lieden winnen de harten niet, ja zij verliezen zelfs die, welke door de banden der natuur aan hun bestaan gehecht waren. Het is onmogelijk de zelfzucht te beminnen.
Hoe noodzakelijk is het dus voor ons geluk, dat wij ons reeds in onze vroege jeugd gewennen om op anderen acht te geven, te bedenken wat des anderen is.
Wij leeren het eerst de bescheidenheid te beoefenen door eerbied en ontzag voor onze ouders en allen die over ons gesteld zijn. Hoe meer eerbied en ontzag een kind voor zijne ouders en andere volwassenen wordt ingeboezemd, zooveel te gemakkelijker zal hij tot die zelfbeheersching komen, die de grond is van alle ware bescheidenheid.
Eerst moeten wij de bescheidenheid leeren beoefenen ten opzichte van onze meerderen, onze ouders en opvoeders, aan wie wij zooveel verschuldigd zijn, en die wijzer en sterker zijn dan wij, ons in alles beschermden, stierden en steunden. Daarna moeten wij de be-