Het is zoo, niet altijd laat de drang der omstandigheden ons tijd van lang en breed beraad of grondig onderzoek. Als er iemand uit het water gehaald moet worden, is het oogenblik niet daar om over de reddingstoestellen te philosopheeren; de drenkeling moet gered worden, dat is duidelijk. Intusschen is hij er niet mede gebaat dat twee ijveraars, die volstrekt niet kunnen zwemmen, zich onbedacht naast hem in de gracht storten. Het is voor den drenkeling evenmin wenschelijk dat men hem een dreg toewerpt, alsof men een visch aan den haak slaat. De redding is wel de hoofdzaak, maar de wijze waarop die bewerkstelligd wordt is niet onverschillig.
Onverstandige ijvergeest, vooral in zaken van godsdienst, valt meest in vurige gemoederen. Zij willen zoo gaarne het goede bevorderen, de waarheid verbreiden, het onrecht keeren, de dwaling en de leugen bestrijden. Maar doorgaans halen zij de slachtoffers, die zij voor drenkeling aanzien, niet op den wal, maar maken de verwarring hoe langer hoe grooter.
Zulke ijveraars hebben doorgaans een zwak van voorthelpen, opdringen. Maar opdringen overtuigt niet; beschuldigen, verwijten nog minder. Het hardnekkig vervolgen en najagen over heg en struik van hetgeen wij dwaling of verkeerdheid achten, wekt meest verbittering en verwijdering, en verbetert of verheldert zelden. Het verstand laat zich niet bij verrassing nemen; het oordeel moge voor een oogenblik als overrompeld worden, als het tot rust en klaarheid komt, overziet het de positie en slaat den vijand met dubbele hardnekkigheid af.