Waarmede kan zij haar tijd doorbrengen, als zij de wereld der gedachten niet kent, als hare ziel niet is ontwaakt tot hoogere voorgevoelens? Hoe beklagenswaardig is die kille, gure levensavond, zelfs na een nuttig werkzaam leven. Geen wonder dat er veel knorrige, gemelijke, intrigeerende oude vrouwen worden gevonden, wier eenig vermaak het theater, het kaartspel, lekker eten en het babbelkransje is. Want de ziel blijft altijd afkeerig van het ledig, bij oud of jong; de ziel wil zich met iets bezig houden, het is een molen die altijd wat te malen moet hebben. Als het geene goede, schoone gedachten zijn die haar vervullen, dan moeten het lage en ondeugende denkbeelden en onedele aandoeningen wezen, maar verwerken wil de ziel altijd iets. Wat zij zeide toen zij jong en schoon was, het mocht nog zoo onbeduidend zijn, 't werd met belangstelling aangehoord; doch wie heeft nu geduld om naar het gebeuzel eener oude vrouw te luisteren. Zij is blij als zij eens een hoorder vast kan klampen, die schik in haar gesnap toont te hebben. Zij is veel meer verkindst dan de man, omdat ze al te vaak in kinder-verstandsontwikkeling is blijven steken. De kring schijnt ingekrompen, waarin zij hare gedachten beweegt, omdat de tijdgeest elk veld der gedachten aanmerkelijk verbreed heeft zonder dat zij het gewaar geworden is.
Hoe geheel anders is daar tegenover de heldere levensavond van de vrouw, wier steeds toenemend inwendig leven het verwelken van het vleesch, het afbreken van het aardsche huis trotseert, en bij wie het eeuwige leven reeds blinkt op de bouwvallen van dit sterfelijk bestaan.