| |
| |
| |
XXV. De star gaat onder.
De nacht breidde zijn sluijer wel dekkend uit over Florence, maar het was een nacht zonder rust, zonder verkwikking. De goddeloozen waakten vol wraaklust en wonden zich op in bloeddorstige overleggingen; de godvruchtigen waakten vol kommer en neêrslagtigheid, en putten zich uit in duizend vragen der twijfelmoedigheid en teleurstelling.
In de kleine woning van Rinaldo zijn vele piagnoni vergaderd, en zij komen overeen om vroeg in den morgen tot den prior te gaan en hem verklaring te vragen, want de teleurstelling door het te vergeefs gewachte Godsgerigt had hun hart voor allerlei twijfel open gezet, en zwak als zij waren bij al hun ijvervuur, was hun vertrouwen zeer gedaald en hun geloof diep geschokt. Alleen Rinaldo wankelde niet en poogde iedere bedenking van het wantrouwen te weêrleggen, hoe gaarne hij zelf een ander einde, een heerlijk tooneel als dat op Karmel, had gezien. Waarom het God niet had behaagd het te geven wist hij niet, maar hij hield vast aan de opregtheid en onschuld des priors. Zijn vriend Spica was echter zoo zeer geërgerd door het denkbeeld dat de profeet het sakrament had willen verbranden, dat hij voor alle rede doof was. Vergeefs mogt Rinaldo hem doen opmerken, dat
| |
| |
de prior niet aan verbranden had gedacht, noch van Domenico, noch van het sacrament, maar dat hij geloofde dat beiden de vlammen trotseren zouden. Spica verhief zich niet boven de onberedeneerde drijvers uit de volksheffe, die op een eens opgevangen klank blijven aanhouden zonder rede te verstaan. ‘Onzen Heer had men aan de vuurproef willen onderwerpen en dat was goddeloos!’ bleef zijn gezegde, en honderden dachten als hij....
Ook in andere standen was men niet boven vooroordeel en twijfelmoedigheid verheven. Ieder weet aan Savonarola de schuld van een bespottelijk tooneel, dat geheel het werk en de toeleg der Franciskanen en der arrabbiati was geweest om zoo al niet den prior te dooden, toch zijn aanhang den doodslag toe te brengen - en zijne beste vrienden en warmste vereerders konden een gevoel van mistroostigheid niet verbergen; zij gevoelden dat het voor altijd gedaan was met het gezag des profeten, met de partij der piagnoni, met geheel het werk der vrijheid en der herstelde republiek!... De arrabbiati waren hiervan mede levendig overtuigd, en bij voorraad vierden zij het feest hunner overwinning brooddronken vergaderd in het pallazzo Pitti.
- Morgen dan ons werk voortgezet! - sprak Berlinghieri zich tot den kanunnik Simon Petri wendend.
- En het prediken der Dominikanen voor altijd in Santa Maria del fiore gestuit. Wij zullen den broeder laten geworden tot hij den kansel denkt te beklimmen en dan is het voor altijd uit, want deze Silvestro is even gevaarlijk als Domenico en de prior zelf. Maar wij zullen eerst de kerk vol menschen laten komen en dan de schare in beweging brengen.
- Wij moeten onze kansen echter beter berekenen dan op hemelvaartsdag - herinnerde Cei.
- Geen nood! - verzekerde Manetti - toen hing het volk hem nog aan, maar morgen roept niemand meer: Leve Christus! - en het zal ons niet moeijelijk vallen San Marco
| |
| |
gewapenderhand te overrompelen; geheel de regering is in onze handen; Rome juicht ons toe, het volk is rijp maar er moet nu gehandeld en met volharding toegeslagen worden totdat hij geheel en al in onze magt zal zijn om hem voorbeeldig te kunnen beloonen.
- Animo, Campagnacci! Drinken wij op den goeden uitslag Bacchus sta ons bij! - riep Cei.
- En alle dergelijke heiligen vielen de anderen in. De bekers gingen dien nacht door lustig rond onder het beramen van de ontwerpen voor den aanval.
Intusschen zat Girolamo in nachtelijke stilte in zijne cel en de gedachten vermenigvuldigden zich in hem meer dan ooit. Hij zag terug op de afgelegde baan als de reiziger die aan den oever gereed staat om voor altijd het land dat hij doorwandeld heeft vaarwel te zeggen, want daar was iets in hem dat hem zeide: gij hebt afgedaan!
De morgen kwam aan. Het was palmzoudag. Nog eenmaal wilde hij optreden voor het volk van Florence, dat hij zoo onuitsprekelijk had lief gehad, om het laatst vaarwel hun toe te roepen, nog eenmaal met hen bidden, nog eenmaal den zegen over hen uitspreken en dan - volgen waar God hem leiden zou, dragen wat de Alwijze over hem zou toelaten. Vroeg in den morgen besteeg hij dan den kansel van San Marco; zijne vrienden wachtten hem in de kapel, maar hoe klein was het kuddeken der getrouwen die volhardden in de beproeving! Hoe weinigen waren het die hem bijbleven in de ure des gevaars!...
Girolamo gedacht zijner eerste prediking te Florence en zijne ootmoedige ziel herhaalde met diepen eerbied: Niet ons, niet ons, o Heer! uw naam alleen zij eer! Gij hebt uw werk volbragt! Ik ben een onnutte dienstknecht.... laat mij gaan in vrede! ingaan in de ruste! - die daar blijft voor het volk van God!...
Na dit woord van openlijk afscheid aan Florence onder
| |
| |
hevige aandoeningen gesproken, riep hij de broeders in het refectorie zamen.
- Lieve broeders - ving hij diep bewogen aan - mijn loopbaan spoedt ten einde, mijne taak is volbragt. God heeft mij gezonden als een hagelslag voor deze stad, ik heb geijverd voor den Heer der heirscharen. Hij roept mij van hier; Hem zij alles bevolen; al bezwijken alle getuigen der waarheid, zijn troon zal niet wankelen! Zijn is het rijk en de kracht en de heerlijkheid. Op eene onstuimige holle zee is mijn zwakke kiel door de almagtige leiding Gods gedreven; het was niet in mijne magt het roer te wenden en tot de stille haven weder te keeren, ik moest rusteloos voort; maar nu is het voleindigd. Ik heb der waarheid getuigenis gegeven! Deze lippen mogen verstijven - de waarheid sterft niet, en weldra zal het licht opgaan, waarvan ik u heb voorzegd. Maar Italië mag dat licht niet dragen. Het dooft iedere schijnende kaars, die God in het midden onsteekt. Hij zal het licht van den kandelaar wegrukken, en ginds over de bergen tegen het Noorden, daar zal de zon doorbreken tot op den vollen middag, en Rome moge magteloos al de zwarte wolken harer ongeregtigheid hoog op doen stuiven - dat licht zal schijnen allen die in den huize zijn, en de duistere werken zullen geopenbaard worden. Hoopt dan op God, mijne broeders, al wordt het donker rondom u, en heb licht in u zelven, opdat de duisternis geen magt aan u hebbe. Blijft in de liefde, zoo blijft gij in God, en wanhoopt niet, ook als de goddeloozen zegevieren, ook als zij groeijen en bloeijen voor een tijd; want Gods oordeel is bereid en zijn toorn wordt vergaderd als een schat. Wanhoopt niet, ook al zal alles afgebroken worden wat wij hier hebben gebouwd; want de dag komt, dat onze vijanden hier zich zullen verlustigen, dat zij de klokken, die ons tot onze veelvuldige gebeden voor de afkeerige kinderen van Florence te zamen riepen, van hier weg zullen halen, om er eigen torens mede te sieren - maar wat wij gesticht hebben in
| |
| |
den geest, 't is een gebouw Gods, van levende steenen, die de menschen niet verwoesten kunnen; want van deze steenen bouwt de Heer zijn tempel boven de wolken. De weg ten hemel gaat door de diepte van verdrukking en smart, van verloochening en beproeving. Florence! Florence! Gij die altijd zoo ondankbaar geweest zijt voor uwe geestelijke weldoeners, gij zult ook uwe dwaasheid over mijn hoofd uitgieten; gij zult mij vergelden zoo als de wereld altoos de predikers der geregtigheid heeft vergolden; maar mij overkomt niets vreemds; broeders, het is immers de regel der kinderen Gods: het goede te doen en het kwade te lijden. Volhardt dan in gebeden, en bij het onderzoek der waarheid. O, laat u bovenal door niets van het beoefenen der heilige schriften afbrengen, en het geloof ten einde toe behoudende, zult gij zalig worden....
Een verward gerucht als van eene naderende volksmenigte verdoofde zijne stem en verdeelde de aandacht der ontroerde broeders.
- Weg met den profeet! - wee over San Marco! - galmde het buiten en fra Jacomo stortte het vertrek binnen, roepende:
- Zij komen! zij komen! vader, berg u!
- Ik ben bereid, broeders! - herneemt de prior kalm en staat op om te gaan zien wat er voorvalt, maar in den gang stormen Valori, Nerli, Giovanni Pico en andere jonge edelen en kunstenaars uit de piagnoni hem tegen en brengen fra Silvestro met zich, omringd van Paolo, Rinaldo, Razza en eenige broeders.
- Grendelt de deuren! - roepen zij - sluit alle toegangen af! - en de broeders schieten toe om alle ingangen te versperren.
Men bestormt Silvestro met vragen.
- Op het oogenblik dat ik den kansel dacht te betreden - antwoordt hij - zag ik mij omringd van nobili, die mij voorzeker vermoord zouden hebben, zoo Rinaldo en
| |
| |
Paolo mij niet hadden ontzet, en terstond steun vindende in onze vrienden Binivieni, Soderini, Salviati en Nerli, gelukte het ons het klooster te bereiken, zonder een prooi te worden van de opgeruide menigte. Want het is alsof de hel binnen Florence is losgebroken, en van alle zijden riep men:
- Naar San Marco! roei uit dat boevennest! weg met den profeet!...
- Laat den satan woeden, het is zijne ure! - sprak de prior - maar laat ons den Heere nog eenmaal lofzingen - en hij ging hen voor om naar de kapel terug te keeren. Doch naauwelijks was de psalm aangeheven of een hagelbui van steenen stortte door de vensters neder. De jongelingen die Valori vergezelden trokken hunne zwaarden, en onder de broeders waren er enkelen die eenige oude pieken en hellebaarden opgezocht hadden, maar de prior riep hun toe:
- Steekt de zwaarden op, kinderen! verbergt ze in de schede! en vergiet voor mij geen bloed!... ik ben sinds lang bereid mijn leven als een offer te stellen.
Doch krachtiger galmde nog de stem van Domenico in het:
- Te wapen, broeders! verdedigen wij ons klooster en den prior tot den laatsten man! Hoort, zij naderen, als wild gedierte gierend van bloeddorst om ons te verslinden! Te wapen! te wapen! verdedigt u! - En hij deelde de weinige wapens uit, die de jongelingen met der haast in het klooster gebragt hadden.
De woeste bende die de piagnoni op den voet gevolgd was, wist zeer wel dat er thans in San Marco menig welgewapend en wakker voorvechter werd gevonden, en geweldigen tegenstand ontmoetend, toen zij het klooster dachten te overrompelen, zonden zij een bode tot de signorie met verzoek om bevel te geven, dat alle gewapende burgers het klooster verlaten zouden. De signorie kende de verkleefdheid der piagnoni aan den prior echter te wel om iets van zulk een gebod te hopen, zoo er geene klemmende drangredenen
| |
| |
bijgevoegd werden. Weldra werd den belegerden dan ook verkondigd, dat zoo men zich niet gewillig overgaf er geweld zou gebruikt worden, en dat alle burgers die niet onverwijld het klooster verlieten, als rebellen zouden geacht worden.
- Overgeven! - riep Domenico. - Aan wie en waar toe?... Overgeven! Nimmer!...
- Overgeven aan dit woedend graauw? - sprak Valori. - Ik ga versterking voor u halen; want wij zijn nog voor geen aanval bestand.
- Wij zullen stand houden! riepen Benedetto en Braccio, die zich van het hoofd tot de voeten gewapend hadden. - Totdat gij wederkomt zullen wij hen wel tegenhouden.
- En overwinnen! - voegde de nieuweling Malatesta er bij, naar een zwaren hamer grijpend.
- Zij zullen den prior niet genaken, dan over mijn lijk! - betuigde Jacomo, met de herlevende geestdrift eens krijgsmans een roestig zwaard zwaaijend.
- Ja, eerst moest mijn arm zijn afgehouwen - riep Paolo - voor zij hem bereiken zullen.
Benedetto en Silvestro, de jonge Pico en Nerli weken niet van den prior, als vreesden zij dat eenig leed hem genaken, of hij zich aan gevaar blootstellen mogt; want Savonarola had zich naar de boekerij begeven, daar hij zag dat zijn vermaan tot vrede vruchteloos bleef, en hij den krijg niet aanzien kon. Hij ging voort tot onderwerping en overgave te manen, en scheen niets van hunne verdediging te verwachten.
Valori klom intusschen over den muur van den hof en meende ongemerkt zijn huis te zullen bereiken om verdere schikking ter verdediging en redding des kloosters te maken; maar de arrabbiati hadden San Marco van alle zijden zoo wel afgezet, en loerden als hongerige wolven aan alle hoeken der straten, dat zij hem weldra ontdekten.
- Daar hebben wij den moordenaar van onzen vriend del Nero en van onze broeders! - riep Tornabuoni Ridolfi
| |
| |
toe, en de overige verwanten der veroordeelde snelden aan en vielen Valori op het lijf, onder de akeligste kreten van haat en moordlust. Hij sloeg zich echter met ongewone kracht en behendigheid nog door, tot voor zijne woning. Zijne gade, vol angst en kommer over zijn lot, stond voor het venster. Zij krijgt hem juist in het oog, roept hare knechten te hulp. Een moordende slag met een snoeimes treft haar echtgenoot; de onverlaten schieten toe en bedekken hem met wonden. Een kreet van vertwijfeling ontsnapt nog aan de ongelukkige vrouw, maar het was ook haar laatste snik; want op de eigen plek werd zij doorschoten, om haren vriend in de eeuwigheid te volgen.
De woestelingen dringen nu in het huis, zij koelen nog hunne woede aan een zuigeling, die daar sluimerend nederligt, en snellen van daar naar de huizen van 's priors bijzondere vrienden, om er dood en verwoesting te brengen. Soderini en andere hoofden van de partij der piagnoni en eenige godvreezende kunstenaars lagen het eerst aan de beurt.
Valori's toegezegde hulp bleef dan uit voor San Marco, en de broeders, die niet wisten wat er van hem geworden was, bleven met toenemend verlangen naar hem uitzien hoe meer het gevaar klom. Hoe ontzettend het getier der af- en aanvlietende volksmenigte ook den ganschen dag door mogt daveren, zij moesten voor de poort des kloosters blijven en konden niet verder. Hierover verstoord, vroeg men op nieuw hulp bij de signorie, en weldra verscheen een tweede bode met het bevel dat alle wereldlijke personen San Marco terstond moesten verlaten, op straffe des doods. Doch ook deze bedreiging baatte niet. Niemand wilde het klooster verlaten. Deze volharding bragt den onstuimigen hoop tot het uiterste. De arrabbiati, die het volk in gedurige opwinding hadden gehouden en tot plundering en moordlust aangehitst, stortten zich nu onder het graauw dat hun werktuig was geworden, roepende:
- Zullen wij nog langer wachten! Brengt vuur! Brengt
| |
| |
vuur! of wij zullen met het kanon den weg banen tot deze weêrspannelingen en het broeinest ten gronde toe afbranden!
In een oogenblik zag men voor elke kloosterdeur een groot vuur opflikkeren en akelig weêrkaatsten de wilde vlammen door de vensters der kapel op het hoogaltaar. Savonarola zat nog met zijne vrienden in de bibliotheek in stille afwachting van het lot dat hem verbeidde, maar eensklaps ziet hij verbaasd de broeders aan.
- Wat is dat? - vraagt hij bevreemd.
Een dof gedreun liet onder den grond zich hooren Zware slagen vielen op deuren in het midden van het klooster, en eene verwilderde massa stortte binnen door een onderaardschen gang, die met het naburige klooster gemeenschap had, op hetzelfde oogenblik dat andere woestelingen zich voor de vensters vertoonden, die zij met ladders beklommen hadden. De hoop die langs den onderaarschen weg gekomen was scheen echter boven alles naar de provisiekamer te zoeken, en die gevonden hebbende, lieten zij niet af totdat zij alles wat eet- of drinkbaar was hadden verzwolgen; en nu weêr voort om buit te zoeken. Ongelukkig landden zij in de ziekenzaal aan en vierden nu hunne lage wreedheid tot in de verachtelijkste baldadigheden bot.
De broeders die in een ander gedeelte des kloosters niet begrepen, hoe het mogelijk was dat men had kunnen binnen dringen, schoten verschrikt toe om te zien, waar men zulk een helsch getier maakte. Silvestro greep eene brandende toorts en riep: - Wie volgt mij na? - Oogenblikkelijk voegden zich vele broeders, allen van brandende fakkels voorzien achter hem, en zij traden onverhoeds de geweldenaars te gemoet, die zoo verschrikten voor hunne verschijning, dat zij zich ijlings in de klokketoren gingen verschuilen. Silvestro bezette nu met de zijnen de ziekenzaal en verpleegde zoo goed mogelijk de mishandelde en verschrikte kranken, maar intusschen had het vuur alle buitendeuren verteerd en het gepeupel stroomde binnen, schoon zich met moeite eene
| |
| |
baan brekende door de hinderpalen die hun den weg versperden. Alle wederstand zou nu vruchteloos zijn. Rinaldo en Razza, elk met een bijl gewapend, hadden echter vast besloten het koor zoo lang mogelijk te verdedigen, terwijl Paolo eene lange hellebaard van den kansel zwaaide, zoodat niemand daar naderen durfde. Groot was het aantal der verslagenen door deze drie krachtvolle strijders en eenige broeders geveld, maar de overmagt was te sterk, en bij den hevigen strijd in de kapel gevoerd kon men elkander naauwelijks meer herkennen in den dikken rookdamp waarmede de brand de gewelven vervulde.
- Wij zullen hier verstikken! riep Braccio reeds half beneveld.
Benedetto dit ziende stiet met een lange speer een venster achter het altaar neêr en de rook dunde, doch bij het optrekken van den walm zagen de broeders ook met ontzetting het steeds aangroeijend getal hunner vijanden. De nacht kwam aan en er was geen einde; daar dringt een derde bode van de signorie door de schare heen.
- Steekt de wapenen op! - roept hij, en er komt stilte. De onderhandeling begint; maar men kan tot geene schikking komen. Rinaldo, Paolo en Jacomo hebben intusschen bij de bibliotheek post gevat, om voor den prior te waken. Het is in het holst van den nacht. Domenico kan het met den bode niet eens worden, maar in het midden der heftige woordenwisseling verschijnt eene commissie, die in naam der signorie de broeders Girolamo, Domenico en Silvestro opeischt, met de bedreiging, dat, zoo deze broeders niet onmiddellijk volgen, het geheele klooster terstond in de asch gelegd zal worden. Een dof gemor gaat op onder de broeders. Zij begeven zich naar den prior, dringen digt om hem heen en zien hem vragend in de heldere rustige oogen, die weemoedig het jammerlijk tooneel van bloedstorting en verwoesting doorwandelen. De prior wenkt Domenico.
- Ik ben gereed, broeder. Zijt gij bereid mij te vol- | |
| |
gen? - en Domenico trad moedig hem ter zijde, vergeefs naar Silvestro omziende; doch Jacomo wierp zich aan zijne voeten en smeekte:
- Ga niet, vader! Wij zullen den laatsten druppel bloeds voor u vergieten; blijf, o blijf! Gij stort u in den dood! Geef u zoo niet over.
- De discipel is niet boven den meester, vriend, maak mij het harte niet week, sprak de prior met waardigheid.
- De signorie belooft den broederen veilig geleide, zoowel van hier tot het palazzo di podesta als terug - sprak de commissaris. Maar Jacomo schudde ongeloovig het hoofd en barstte los:
- Vaarwel, vaarwel dan, vader! vaar eeuwig wel!
Savonarola verklaarde nu dat hij met de broeders volgen wilde als hij afscheid zou genomen hebben. Hij riep dan de broeders zaâm, omhelsde hen als tot een laatst vaarwel, liet nog eens den blik in het ronde dwalen, gaf de sleutels over en volgde dan met vasten tred de commissarissen.
- In het voorhof wachtten hem de krijgslieden die hem ter bescherming tegen de woede des volks waren gezonden, met Mazzinghi en Manetti aan het hoofd. Zij bonden den prior de handen zoo smartelijk mogelijk op den rug als een misdadiger en leidden hem heen; de krijgslieden sloten digte gelederen om hem en hij verliet San Marco om daar nimmer weer te keeren. Hetzelfde volk, dat hem eenmaal met psalmen had begroet, verwelkomt hem thans met zoo daemonisch getier en zoo helsche vreugde over hunne zegepraal, dat de broeders die achter bleven zich overtuigd hielden, dat hij het palazzo niet levend bereiken zou, maar reeds als prooi der opgeruide woestelingen was gevallen.
Daar gaat hij heen de vriend en weldoener des volks, de profeet en herder van Florence, als een waar discipel des grooten Meesters diens voetstappen drukkend op den weg des lijdens; gisteren vereerd en geloofd, heden vervloekt en verguisd; tot de wolken verhoogd, tot den afgrond neêrge- | |
| |
stooten; als een heilige vergood, als een uitvaagsel gedoemd, bespot, gemarteld... want de wacht waarmede hij is omgeven, moge het volk van hem weren, zij belet der arrabiati niet, die hem ter zijde gaan, hem met smaadredenen te overladen, hem aan te spuwen en in het aangezigt te slaan, en bij de hem van achteren toegebragte vuistslagen te vragen:
- Profeet! kom, zeg ons nu, wie heeft u geslagen?...
Maar de discipel droeg zijn kruis den Meester achterna en zweeg als Hij!
Aan den ingang van het volkspaleis stonden de nobili reeds onrustig en ongeduldig uit te zien, doch als de joelende schare zoo zegevierend aansnelde, en zij bij het licht der maan de wapenen der krijgslieden zagen blinken, konden zij naauwelijks hunne luidruchtigheid bedwingen, en zij wisten niet of zij het eerst naar binnen of wel naar buiten zouden snellen. Zoo juicht de hel hare prooi te gemoet!
- Daar is hij! hij is er! Diavolo! inferno! - Compagnacci! - klonk het van alle zijden en Cei snelde met het ijzeren kniestuk uit eene wapenrusting op den prior aan en bragt er hem eenige duchtige slagen mede toe; maar Giugnio, veinzende Girolamo tegen hem in bescherming te nemen, greep hem bij de hand en wrong hem een van zijne teedere vingeren uit het lid. Deze ontvangst aan het paleis der signorie bewees genoeg wat de prior van deze nachtelijke vergadering zou te wachten hebben.
De diepe stilte, die eensklaps na 's priors vertrek het woest gedruisch in San Marco had vervangen, riep Silvestro tot onderzoek. Hij verliet de kranken en doorkruiste diep ontroerd de verlaten galerijen van het verwoeste klooster, overal puinhoopen, vernieling, stikdamp, bloed en dood... hier en daar nog een voortetende vlam die bezwaarlijk onder het puin voortteerde, en eene akelige schemering verspreidde waarbij men de lijken en de gekwetsten, die nog wentelden in hun bloed, kon onderkennen; maar nergens meer een strijder, noch vriend, noch vijand.
| |
| |
- Wat is er gebeurd! - roept hij uit en ijlt voort naar de bibliotheek. - Zij is verlaten.
- Naar de cel des priors - zegt een gekwetste met zwakke stem, maar als hij daar nadert, verneemt hij vreemde stemmen. Het is Berlinghieri die de schrijftafel des priors openbreekt met Tornabuoni en Alberti.
- Wat doet gij! - roept Silvestro in verontwaardiging op hen toetredend.
- Pak u voort, ellendige monnik! - graauwt Alberti hem toe, en heft zijn dolk tegen hem op.
- Diavolo! Laat hij ons niet ontkomen! - herneemt Tornabuoni - hij is een van de drie! - en snelde Silvestro na; doch hem in de donkere gangen uit het oog verliezende en over eenig voorwerp struikelende, keerde hij tot zijne vrienden weder.
Juist kwamen de broeders uit de kapel terug, waar zij na het vertrek des priors te zamen gebeden hadden, als zij Silvestro herkenden.
- Is dan alles verloren! Benedetto! - roept hij uit, zich aan den hals zijns vriends werpende. - Is hij dan overgeleverd aan zijne moordenaren! Komt, laat ons met hem sterven! Waar is hij?
- De herder is geslagen en de schapen zullen verstrooid worden! - antwoordt Benedetto, met tranen in de oogen - maar wij hebben ons den grooten Herder der kudde opgedragen, en wil Hij, dat wij als Hij ter slagting worden geleid - zijn wil geschiede!
- Eene groote slagting heeft hier plaats gehad! - spreekt fra Jacomo - de kruisgang stroomt van bloed en er zijn geene handen genoeg om de gekwetsten te verbinden. Paolo is gevallen en Rinaldo zal er wel niet van opkomen.
- En gij? - hervat Silvestro, hem op het bloed wijzende dat uit zijne mouw vloeit.
- O, dat ik het tot den laatsten druppel voor den prior had mogen uitgieten en hem redden, - zucht Jacomo met
| |
| |
wanhopig gebaar - ik heb getracht hem te volgen, maar de arrabbiati dreven mij gewelddadig terug. Ik trachtte mij door te slaan, en bekwam deze wond; welnu laat zij mij den dood doen, ik kan immers niet meer leven! Neen, ik kan niet! ik wil ook niet, want ons klooster is verwoest en onze prior aan de heidenen overgeleverd.
- Maar ik moet hem volgen! - roept Malatesta met vuur - ik wil met hem sterven en niemand zal mij weren.
- Ik ga met u! - spreekt Benedetto.
- Ik zal niet achter blijven - roept Silvestro en zij spoeden voort door de donkere straten, nu eenzaam en stil; want de vlottende schare was naar de piazza podesta afgedreven met de gevangenen, en het scheen dat na het bemagtigen van Savonarola de woede was bekoeld.
Jacomo poogde nog een eind wegs hen na te gaan, maar het bloedverlies deed hem duizelen en hij zonk neêr op den drempel des kloosters, dien hij zoo getrouw had bewaakt zoolang de prior te Florence had gepredikt. Hij lag daar nog in onmagt, toen Benedetto en Malatesta wederkeerden, die men den toestand had ontzegd, maar Silvestro was binnengelaten.
Benedetto en Malatesta hielpen nu de andere broeders in het onverpoosd verplegen der gewonden, zonder onderscheid tusschen vrienden en vijanden te maken, terwijl Berlinghieri en de zijnen hun onderzoek in de papieren des priors voortzetteden; doch niets voor hunne oogmerken vindende verdeelden zij ze onderling, om alles met zich te voeren. Zorgvuldig liet hij nu de hier en daar in het klooster verstrooide wapenen, meest van gedoode en gekwetsten van zijne eigene handlangers, bijeen verzamelen, om ze des anderen daags op eene draagbaar door de stad rond te laten gaan onder het geroep:
- Zie hier hoe vele wapenen men in San Marco heeft gevonden! en de gansche stad juichte over de nederlaag des profeten, zoo als eens de Philistijnen juichten over den val van Simson....
| |
| |
Nog in den nacht werden er renboden naar Rome en Milaan afgezonden om aan de belanghebbende geweldenaars de blijde mare te verkondigen, en de verheugde Franciskanen boden der signorie een dankoffer van 600 liren aan voor de verleende hulp tot het vernietigen van hunnen doodvijand, maar de stadsbeambte die de som moest voortellen kon die taak niet voleindigen zonder der signorie toe te voegen:
- Neem dan dit loon voor het bloed eens regtvaardigen!
Maar de schatmeester streek het geld koelbloedig op.
Rome misgunde echter aan Florence deze schitterende zegepraal; zij gevoelde dat het harer volkomen waardig was zulk een buit te maken, en Alexander, vreezende dat het zwakke volk welligt even snel weêr ten gunste voor den profeet mogt gewonnen worden, als het hem nu vijandig was gemaakt, zond met zijn innigsten dank voor den uitnemenden ijver der doorluchtige signorie, tevens het dringend verzoek, dat Savonarola naar Rome zou opgebragt worden, daar zijne zaak eene geheel kerkelijke mogt heeten, en zijne heiligheid haastte zich zijne geestelijke weldaden over de getrouwe stad, zijne welbeminde dochter, uit te gieten. Leonardo de Medicis, de vicaris des aartsbisschops van Florence, ontving dan eene breve voor het kapittel der kathedrale, die aan de geestelijken volmagt verleende tot het geven van absolutie aan een iegelijk, die ter oorzake van deze aangelegenheid eenige misdaad mogt gepleegd hebben, terwijl nog daarenboven aan heel Florence eene volle indulgentie voor de tweeëntwintig eerste dagen van April verleend werd. En Florence, de laaghartige en ondankbare, neemt die gaven met vreugde aan om volop te mogen zondigen!... het woord van haren boetgezang te honen, het werk van den man Gods te vernietigen in haar midden!
|
|