| |
| |
| |
XXIII. Hemelvaartsdag.
Fra Jacomo zat in de kleine cel aan de poort des kloosters, en achteloos liet hij den rozenkrans door de vingers glijden, terwijl zijne lippen zich bewogen bij het spreken der ave's en paternosters, maar zijne gedachten zwierven verre henen en zijn oog staarde zoo droef dat er wel groote kommer in zijne ziel moest zijn.
Eenige slagen aan de deur roepen hem uit zijne mijmering; Rinaldo is daar.
- Zal de prior morgen prediken? - vraagt hij met beduidenis.
- O, gewis, hij zal zich op den hemelvaartsdag weêr in de kathedrale laten hooren.
- Maar daar gaat een gerucht onder het volk, dat er een aanslag tegen hem voorbereid wordt...
- Alle instrument dat tegen hem gerigt wordt zal mislukken! - spreekt Jacomo met vuur.
- Gij weet wel, dat ik niet van de vreesachtigen ben; maar ik bid u, laat mij tot den prior gaan.
- Onmogelijk, dringende bemoeijingen houden hem rusteloos bezig.
- Ga dan bij de eerste gelegenheid van mijnentwege tot hem, en smeek hem dat hij morgen niet optrede, want vele
| |
| |
burgers hebben iets op het spoor en zullen hunne wapenen niet vergeten als zij ter preek komen, maar een boos opzet der goddeloozen af te weren is soms niet in onze magt....
- Ik denk dat de prior er zich niet in het allerminst om bekreunen zal.
- Gij moet aandringen - voeg er bij, dat zelfs leden der signorie hem heimelijk vermanen om op zijne hoede te zijn - en ik ben thans meer beducht dan ooit, omdat er zoovelen onder het volk zijn die afvallig zijn geworden door de verleiding der verwenschte arrabbiati. Smeek den prior dan op zijne hoede te zijn.
- 't Is wel, ik wil ten spoedigste tot hem gaan.
Jacomo vond Savonarola in het midden zijner vertrouwste vrienden; fra Domenico zat aan zijne zijde, zij bespraken de belangen des kloosters en overlegden de te nemen maatregelen. Fra Jacomo deelde met opgewondenheid mede wat hij vernomen had, en ieder staarde op het gelaat des priors, om te zien hoe hij dit gerucht verstaan zou. Terwijl hij nog bezig is de vermoedens te toetsen, wordt er een brief aan het klooster afgegeven van den kanunnik Benivieni, die alleen deze woorden vervat: ‘Hoed u op den dag van morgen, blijf in het klooster, en laat een ander voor u preken... Vrede en heil.’
- Wat dunkt de broeders? - vraagt Savonarola, hen allen vorschend aanziende.
- Gij vreest! - riep Domenico onstuimig.
- Ik vrees niet, broeder - hernam Savonarola rustig - maar ik vraag.
- Gij zult immers gaan? - valt Domenico in.
- Is dit niet een wenk van God? - vraagt Silvestro bescheiden.
- Uw kostbaar leven is ons zoo dierbaar! - spreekt Benedetto weemoedig.
- Des Heeren engel legert zich om die Hem vreezen! - roept Jacomo met kracht.
| |
| |
- En hij rukt ze uit! - voltooit Domenico. - Gun den satan de vreugde niet van ons terug te zien deinzen op zijne dreiging. Ga, en treed den goddeloozen ten trots te voorschijn. Ga in de mogendheid des Heeren!...
- Zoo was ook mijne keuze, vrienden; ik sidder niet voor den aanslag der boozen; ik weet, dat mijn bondgenoot magtiger is dan de hunnen. Maar laat ons waken en bidden.
Terwijl dus in San Marco de gebeden werden vermenigvuldigd in nachtelijke stilheid, wordt te middernacht eene kleine deur in het koor der kathedrale geopend door den kanunnik Simon Petri, en verscheidene in mantels gedoken mannen volgen hem, die hen met eene kleine lantaarn voorgaat.
- Wij hadden dat werk toch nog wel wat kunnen verschuiven, Cei! - hooren wij Mazzinghi zeggen - ik had waarlijk lust tot slapen.
- Animo, amico! - de piagnoni zijn al te wakker, en staan steeds drie uren voor de kerk eer de deuren geopend worden.
- En waar hebt gij het reukwerk? - vroeg Gingnio.
- Dat zullen mijne knechten wel ter behoorlijker plaatse aanbrengen; maar tegen dat wij vertrekken, anders zouden wij er zelve te veel van genieten, en ik verzeker u dat er morgen geen wierook van noode zal zijn. Al de verbrande reukwerken der carnavals-piramide zullen om wraak komen roepen; want mijn oude ezel was reeds verscheidene dagen dood en begraven.
- Maar laat het kreng zoo welriekend zijn als het wil, ik vind den maatregel te kinderachtig, Cei. Ik heb meer op met mijn vergiftigd stilet - sprak Manetti.
- Ah, gij begrijpt dat het mij enkel te doen is om opschudding te verwekken onder de aandachtigen. Men zal onstuimig die pestlucht willen vlieden, en wij dringen door als er ruimte komt.
| |
| |
- Maar hoe, als de stompzinnige piagnoni eens niet prikkelbaar van reukzenuwen zijn en stand houden?...
- Ehi! Daar zou Manetti niet aan gedacht hebben - hervatte Cei, en wees op een crucifix dat hij tegen dat van het altaar verruilde.
- Ik heb het zoo wel bewerkt! - zeide Manetti met voldoening - dat één kus genoeg zou zijn om hem te dooden, en gij weet, hij kust het zoo menigmaal; ziet gij, hij zal het verschil niet merken. Hebt gij de spijkers, Cei?
- Zijn die nu niet overbodig, wij zullen te veel gerucht maken! vreesde Cei.
- Geen nood, lafaard! Laat ons alles vereenigen om in eens zeker te zijn van onze overwinning.
En nu trokken de nobili aan het werk om den preekstoel geheel met scherpe spijkers te beslaan. Toen dit geschied was, liet Cei de huid van zijn opgegraven ezel tegen den kansel spijkeren, en de stukken van het walgelijk overschot alom onder de banken leggen, zoodat de gansche kerk met den hatelijksten reuk vervuld werd. De lustige gezellen vermaakten zich zeer in hunne blijde vooruitzigten, en verborgen zich bij de waardige kanunniken, vast overtuigd, dat de aanbrekende dag, de laatste van Savonarola, hun doodvijand, zijn moest.
Blijmoedig begroetten de bergbewoners, die naar Florence spoedden, den morgen. Vol vromen zin en godgewijde gedachten voor de poorten der stad verzameld, ontmoetten zij elkander met het onder de piagnoni beminde: leve Christus! - waarop de aangesprokene antwoordde: in eeuwigheid! - De stad binnentredende ontblooten allen het hoofd en hieven al gaande een psalm aan tot voor de kerk, en zoodra werden de deuren niet geopend, of de menigte stroomde toe en drong binnen. Maar naauwelijks is men even binnen den tempel, of men houdt stand; een walgelijke walm slaat allen tegen.
| |
| |
- Hoe is des Heeren tempel verontreinigd! - roepen eenige forsche stemmen.
- Daar moet een graf geopend zijn - zeggen enkelen! die de plaatselijke bijzonderheden niet kennen.
- Hier wordt niet begraven - hervatten eenige stedelingen - dan alleen de kanunniken, en hoelang is het geleden dat de laatste is bijgezet!...
Velen keeren terug en zoeken de buitenlucht, anderen dringen door en willen de oorzaak opsporen. Hoe meer men kansel en altaar nadert, des te sterker wordt de afgrijselijke lucht.
- Men wil ons een kwaden trek spelen! - is de algemeene uitroep.
- De arrabbiati hebben het heiligdom ontreinigd! - klinkt het van alle zijden.
- Mannen, broeders! Treedt toe! Reinigen wij den tempel - roept Rinaldo uit en rukt met verontwaardiging de ezelshuid van den kansel. - Komt hier bij, broeders! en ziet welke Judas handen hier alles vernagelden! Kom aan, wij hebben nog twee uren voor de predikatie aanvangt, haalt uwe hamers, makkers, en slaan wij deze spijkers om.
Weldra dreunden de forsche slagen van Spica's vuist in den kansel, en alle spijkers waren omgebogen of weggenomen, alle stukken van het afschuwelijke kreng verwijderd, en de piagnoni zoo digt om den kansel geschaard, dat geen der arrabbiati het wagen zou dien te naderen. Ook bezetteden zij nu geheel den weg des priors, zoodat hij, door de digte gelederen zijner vrienden omsloten, veilig den kansel bereiken kan.
De woede der compagnacci was ten top, als hunne uitgezette wachten hun het berigt van het geheel mislukken hunner onderneming meldden, en zij voorzagen zich van wapenen, vast besloten heden het uiterste te wagen. Zij mengden zich nu onder het volk en drongen mede de kerk binnen, waar Savonarola met onverslapten ijver de stem had verheven, om te getuigen van de kracht des geloofs.
| |
| |
‘Omdat het geloof op de goddelijke almagt steunt - sprak hij - waarvoor niets onmogelijk is, en het geloof ons met zoo innige liefde aan God verbindt, dat wij één met Hem worden, zoo zal hij, die dit waarachtige geloof bezit, de dingen dezer wereld even weinig vreezen als hij ze liefhebben zal. Wij moeten ons dan in onze beproeving met dit geloof wapenen, geliefde broeders! want, gelijk ik u dikwijls voorzegd heb, is de tijd der bezoeking gekomen, waarin het openbaar zal worden, wie waarlijk geloof heeft en wie niet. Daartoe laat God groote tegenspreking toe, opdat zij die slechts geloof veinzen zich zelven verraden zouden. Dezen morgen dacht ik waarlijk dat het mij ook gegund zou worden, nog heden ten hemel te gaan; maar ik zie deze hoop verijdeld, en gij gelooft misschien, dat ik vrees heb gevoed? Weet gij dan niet, dat het geloof de vrees verbant? Wie geloof heeft kan staan, waar geen wereldling staan kan en waar geen dolken en zwaarden meer raken. Gij meendet dat ik dezen morgen den kansel niet beklimmen zou, en ziet ik kwam, en ik zal komen zoo vaak God er mij heen leidt, en niemand zal in staat zijn het te beletten, want ik heb besloten mijn leven voor de kudde te stellen.
Zoo dank ik U dan, o Heer! dat Gij mij niet alleen door natuurlijk inzigt de zekerheid van uw bestaan hebt gegeven als grond van al wat is en zijn zal, maar meer nog dank ik U het bovenaardsche licht des geloofs, waardoor ik weet hoe Gij U openbaart als Vader, Zoon en Geest. Heer, mijn God, Gij weet dat ik op U heb gehoopt! Niet op wereldsche schatten, niet op vrienden, niet op de burgers, niet op de grooten, niet op de wapens en de krijgsheiren - maar op U en op U alleen! Op uw eeuwig erbarmen, op uwe grenzelooze liefde! waarop ik eeuwig wil hopen. - Heer, red mij uit de handen van de vijanden der waarheid! Heer, verlos mij! dat is: maak mijne ziel vrij, vol vertrouwen opdat ik de waarheid belijde, of men mij vleijen en veel beloven, dan of men mij dreigen en vervolgen mogt. Mijne
| |
| |
beschuldigers zeggen dat ik een volksverleider en bedrieger ben, maar Gij, Heere, die de Geesten weegt, weet dat dit onregt verre van mij is. Is niet de gansche hemel mijn getuige, dat ik alles wat ik over Italië, over de kerk en over deze stad heb verkondigd, niet eigendunkelijk heb gesproken maar van U voorgelicht en op uw bevel? Gij zelf zijt mijn getuige, o God, hoe valsch deze betigting is, alsof ik schatten ophoopte en maar streefde naar menschenroem en ijdele eer. Maak u op, Heer, en openbaar den kinderen der menschen het gebod uwer liefde, dat zij vrede hebben met elkander. Amen.
Nog een woord tot u, eenvoudige vrienden, die geloofd hebt wat ik voorspeld heb, en die weet tegen welke dubbele magt van menschelijke wijsheid en menschelijke boosheid wij te kampen hebben. O, laat het u niet ontstellen mijne vrienden, als gij die boosheid zult zien wassen; want zij wast hoe meer zich het leven der vromen openbaart en de waarheid beleden wordt. Zoo wordt in de beproeving de godvruchtige steeds godvruchtiger, maar de goddelooze neemt toe in goddeloosheid, zoodat wij met de Openbaring kunnen zeggen: De tijd is nabij! Die onregt doe dat hij verder onregt doe, die vuil is dat hij nog vuiler worde, en die regtvaardig is dat hij regtvaardiger worde, en die heilig is dat hij nog meer geheiligd worde. Maar ook aan u een woord, weêrspannigen! Doch vooraf bid ik U, o Heer, stort uwen toorn niet over hen uit, maar indien het mogelijk is, neig hun hart tot bekeering en vergeef hun de ongeregtheid, want in hunne blindheid en onkunde weten zij niet wat zij doen! - Hoort mijne woorden, o ondankbaren! en weet, dat gij niet krijg voert tegen dezen monnik, maar tegen Christus, die een regtvaardig en magtig regter is. Ik wedersta u niet, als een vijand die uw onheil zoekt. O neen, ik ben bereid mijn leven uit te storten voor uwe zielen. Ik vermaande steeds tot liefde en eendragt, maar gij voert krijg,
| |
| |
gij ontsteekt tweedragt en nogtans wijt gij het mij! - Het zondig leven is de oorzaak van den strijd! Bekeert u, en er zal vrede onder ons wonen! Gij zoekt de prediking der waarheid te verhinderen, om onbekommerd naar uwe ongeregtige zeden te kunnen leven. Doet dat niet, want u zou het de meeste schade berokkenen. En als gij zegt: heden moogt gij niet prediken - de signorie heeft het u verboden! zoo zeg ik u dat gij u bedriegt. Maar ook indien het zoo ware, zoo zou de vraag zijn of ik gehouden ben mij daaraan te onderwerpen; doch dat daar gelaten, ik zeg alleen, dat ik niet zou prediken zoo ik de aanslagen der boozen vreesde. - Maar ik bemerk opschudding, de goddeloozen begeeren hun deel niet,... hebt nog een weinig geduld. Zoo gij wist wat ik weet, gij zoudt weeklagen en weenen. - Gij, mijne vrienden, vreest niet. God is met ons, vele duizend engelen omlegeren ons hier....
Een sterk toenemend geraas verdoofde de stem des predikers. De metalen armbus was met geweld van het voetstuk gerukt en ter aarde geworpen, terwijl gelijktijdig alle deuren der kerk openvlogen. De akeligste kreten gingen op uit alle hoeken der kerk, waar alle hoorders waren opgerezen en ontzet rond zagen. Niemand verliet zijne plaats, hoe geweldig het gedruisch ook bleef aanhouden, dat zoo vreeselijk was, dat zelfs de aanleggers er van ontstelden; en Cei, die bij de klok had post gevat om alarm te luiden, zoodra er onder de toehoorders de gewenschte opschudding zou ontstaan, nam ontroerd en bevend de vlugt, zonder naar de uitwerkselen der onderneming te durven omzien. Vele mannen, die bij het tooneel in den vroegen morgen tegenwoordig waren geweest en wel eenigen aanslag vermoedden, waren gewapend en hier en daar blonken dolken en zwaarden. Men wenkt elkander veelbeteekenend toe, deelt aan de onkundigen de ergernis van den ochtend mede; men wijst op het zoo beminde opschrift boven den kansel: Leve Christus, de koning van Florence! dat bemorst en ver- | |
| |
scheurd is; dit wekt verontwaardiging algemeen, en eensklaps klinkt met duizend stemmen:
- Chiristus leve! Onze koning! In eeuwigheid! In eeuwigheid!
Zegenend breidde de prior de handen uit over de schare, in het door de broeders herhaalde: ‘Amen!’ Intusschen hadden Mazzinghi en Giugnio zich een weg weten te banen tot den kansel, om den prior aan te vallen, zoodra hij dien verlaten zou; maar Paola en Einaldo, die daar reede vroeg post hadden gevat, weerden hen met zulke duchtige slagen af, dat zij suizelend terug deinsden. Nu schoten alle gewapende frateschi toe, omsingelden den preêkstoel en bragten den prior veilig in zijn klooster terug.
De gansche burgerij was echter op de been en onder de wapenen gekomen, en de opschudding zoo algemeen geworden, dat de geheele zaak een ernstig aanzien kreeg, en de signorie, hoewel in stilte, allerlei maatregelen ter herstelling van rust en orde nam; want zij vond zich genoodzaakt eene zeer dubbelzinnige houding aan te nemen, Aan het volk werd een verbod tegen de prediking des priors gegeven en tevens ten snelsle naar Rome geschreven. De aangebouwde banken werden uit de kathedrale weggebroken terwijl men den prior verzocht zich eenigen tijd van prediken te onthouden. De speel- en drinkhuizen werden weder ontsloten en begunstigd; de arrabbiati beijverden zich om zoo openlijk mogelijk hunne schandelijkheden te drijven ten einde den monnik te tarten.
Gretig greep de paus het berigt over de Florentijnsche ongeregeldheden aan om het ban vonnis, dat reeds voor den prior gereed lag, af te zenden. Maar wie zou de bulle naar Florence overbrengen?... Het algemeen gevoelen was: dat de burgers den brenger zoowel als de breve in stukken scheuren zouden, en geen prelaat was daartoe bereid. Hevige redetwisten werden er om deze zaak in het hooge collegie der kardinalen gehouden; want had Savonarola alom bestrijders
| |
| |
en verdedigers, ook aan het goddelooze hof van Rome waren mannen, die hem lief hadden en bewonderden.
Als er dan na lange woordenwisselingen niemand gevonden werd, die de breve durfde brengen en de paus reeds menigmaal herhaald had, dat hij mild zon loonen, meende de procurator der Dominikanen, Pietro de Clerichino, dat zijn uur om zich verdienstelijk te maken gekomen was, en hij bood aan zijn leven voor de gehoorzaamheid aan den heiligen vader en de eere der kerke te wagen!....
Vergezeld van zekeren Giovanni da Camerino, zoo mogelijk nog gloeijender vijand van den prior dan fra Pietro, begaf hij zich ten spoedigste op weg; doch hoe meer zij de Florentijnsche grenzen naderden, des te meer begon de vrees hen te bekruipen voor de gespierde armen der piagnoni, en als zij te Sienna den toedragt der zaken en de opgewondenheid der burgers naauwkeurig vernamen, besloten zij niet verder zich te wagen en liever het stuk van daar aan de Franciskaner broeders af te zenden tot wie de pauselijke breve, zonderling genoeg, gerigt was.
De doodsche stilte en diepe neerslagtigheid, die sedert den hemelvaartsdag te Florence had geheerscht, zou op den 18den Junij den hoogsten trap bereiken. Sombere toonen als die eene uitvaart begeleiden, galmen van alle torentinnen en roepen de burgers geheimzinnig naar de kathedrale, Maar die tempel schijnt in een grafspelonk herschapen, het daglicht is door donkere gordijnen geweerd; altaar en crucifix zijn met zwart omhangen, alle sieraad is omfloersd, en het zacht wemelend licht der waskaarsen werpt treurige stralen op de zich in onzekere schemering verliezende schaar met kale kruin en sombere pijen, want de geestelijken van Santa Croce, Santa Maria novella, Santa Spirito, Badia en Ognissanti hebben zich onder het zingen van een treurzang rondom het hoogaltaar geschaard. Uit hun midden treedt de abt van San Lorenzo te voorschijn, een zwaar gezegeld perkament met geheimzinnig gebaar ontrollend, terwijl vier geestelijken
| |
| |
met brandende fakkels hem omringen. Hij leest de breve en de ontroerde gemeente luistert in de diepste verslagenheid, en bittere droefheid teekent zich op aller gelaat als nu de gewone volzinnen van het formulier des banvloeks volgden:
- Dewijl gij dan, o ongehoorzame en weêrspannige zoon Girolamo! alle herhaalde mondelijke en schriftelijke vermaningen hardnekkig hebt weêrstaan, ook onze menigwerf herhaalde daging voor den stoel van Petrus veracht hebt, en zijt voortgegaan met het verkondigen van uwe kettersche leer, die strijdig is met alle kanoniek regt, om onze vaderlijke goedheid en lankmoedigheid steeds meer te trotseren, zoo moet dan eindelijk de lang vertraagde geregtigheid u straffend treffen. De kerk, die gij gehoond hebt, stoot u uit hare heilige gemeenschap, om u te stellen onder de heidenen en ongeloovigen. Alzoo ontdaan van alle priesterlijke waardigheid, wordt het u niet meer vergund het heilig misoffer te bedienen, noch de heilige sacramenten te ontvangen of uit te reiken, tot dat gij boete doet, herroept en u der kerkelijke tucht onderwerpt. En zult gij het wagen, zoo als welligt in uw ketterschen zin zal komen, om nog eens als prediker op te treden, zoo zullen zij die u hooren ook verstooten, uitgeworpen en vervloekt worden, gelijk gij! - en aan hen, als aan u, wordt in dit leven alle troost der sacramenten, en in den dood de rust in gewijde aarde ontzegd.
- Anathema!... Anathema!... Anathema!... galmde het akelig van het koor; de vier geestelijken doofden hunne fakkels; en de doodsklok verkondigde den volke van Florence, dat de banvloek was gezonken op het hoofd van den profeet....
|
|